Bernke Klein Zandvoort (1987) volgde de afdeling ‘Beeld & taal’ van  de  Gerrit Rietveld Academie. Zij debuteerde met gedichten in De Revisor. Voor de Revisor online schrijft zij vanuit Londen.

*

A sudden horror of the whole place came over me, like a tiger-pounce of homesickness which had been watching its moment. London was hideous, vicious, cruel and above all overwhelming; whether or not she was ‘careful of the type’, she was as indifferent as Nature herself to the single life.

In de Eurostar lees ik Henry James’ English Hours. Ik verhuis van Amsterdam naar Londen omdat ik wil zien of een stad het kan overnemen van z’n makers. Henry James zou maar een paar zinnen nodig hebben om zijn aarzeling te verruilen voor aanbidding.

Twee keer ben ik er geweest, beide keren was het winter. Wat me is bijgebleven zijn de sportschoenen onder mantelpakken en de machinerie van voetstappen, verkeer en rook waar elke glazen draaideur in scharnierde.

Ik heb eerder in een stad gewoond dus ik weet hoe het werkt. Maar deze stad lijkt veel meer dan de voorgaande, te draaien om z’n eigen totstandkoming. Haperend gaan rolluiken open voor een nieuwe dag, terwijl onder het wegdek de eerste metro’s elkaar al een paar keer hebben gekruist. Spiegelende kantoren staan tussen afgebrokkelde gebouwen, glazen loopbruggen verbinden de daken. In de stoepen leggen plotselinge kuilen leidingen bloot. Bossen kabels liggen in de buitenlucht.

Misschien kijk ik de laatste tijd te veel science-fiction films en transformeert de stad hierdoor gewillig in een zelfstandig, gepantserd wezen. Maar zo ver vind ik de werkelijkheid hier niet van af liggen. De woonplaats, die vroeger ter plekke ontstond rondom een reizend houtvuur, is nu een ingewikkelde combinatie van gevels, bruggen en leidingen. Hierbinnen is alles verkeer.

De stroom mensen die zich elke dag verplaatst, verbindt oevers met elkaar. Auto’s parkeren zichzelf in, telefoons verbinden informatie zonder dat je ze iets vraagt, uitwendige liften klimmen langs gebouwen omhoog. Roltrappen monden via tunnels uit op straat.

Bijna zou ik de stad als wezen, z’n eigen gedachten gaan toebedelen en ‘m vertellen zachtjes te doen ’s ochtends als iedereen nog slaapt. Maar dat dat onmogelijk is, komt door de symbiotische relatie met de partij die ik van het begin af aan voor het gemak overgeslagen heb: z’n makers.

En het is in dit spanningsveld dat mijn stukjes zullen ontstaan.

Op de Millenium Bridge verkoopt een man gecarameliseerde pinda’s in plastic bekertjes.

Een vrouw kijkt op naar een torenhoog betonskelet als naar een mammoet in een natuurhistorisch museum.

Een meisje drukt haar half opgerookte sigaret in de mond van een zwerver.

Jan Kuijper (1947) debuteerde in 1973 met Sonnetten. Die vaste vorm heeft hij altijd behouden, of de gedichten nu Tomben (1989), Barbarismen (1994) of Toe-eigeningen (2005) werden genoemd. Ze gaan uit van een citaat, oorspronkelijk Nederlands of voor de gelegenheid vertaald. Albumbladen noemt Kuijper ze ook wel. Naast gedichten publiceerde hij Denkbeelden, korte aforistische teksten. Hij was geruime tijd fondsredacteur van Querido. Kort geleden hertaalde hij de Liefdesliederen van Hadewijch.

*

Tomben van Jean Paul

Ik voel me op geuren mijn jeugd in gewaaid,
maar waar die kermis was waar ik anijs
heb opgesnoven, geeft de geur niet prijs –
wel heb ik in een zweefmolen gedraaid,
of was het toch een carrousel? Gemaaid
gras is nog erger – ik raak van de wijs,
Grootschermer? Vondelpark? of toch op reis
in Zwitserland? Maar de aarde is ingezaaid,

het leger van ’t verleden komt eruit.
Het heden slaat in paniek op de vlucht
voor die skeletten met hun blote tanden.
Ze maken lege botsautootjes buit,
schieten de foto’s, kijken naar de lucht
in het verse hooi van al mijn weilanden.

De flatgebouwen van het voorgeslacht
bieden ook plaats aan mij. Het alfabet
bepaalt blok en verdieping, en belet
gekonkel in kliekjes. De grootste macht
ligt bij de lang gestorvenen: hun wacht
geen doos op Koninginnedag (BEZET
staat met zwart plakband op de stoep) – de wet
last in, first out is hier helaas van kracht,

helaas voor mij. Als ik ook dood zal zijn,
dan blijf ik nog uit kinderpiëteit,
maar nu leef ik dubbel: buiten de kast,
met kinderen op ’t Oranjefestijn,
en ook erin, voor de beperkte tijd
dat mijn schalmpje in de grote ketting past.