Lieke Marsman, Arjen van Veelen, Marjolijn van Heemstra, Tom Lanoye. De redactie las een knappe, geëngageerde collageroman, een essayistisch monument voor een overleden vriend, columns over jong ouderschap – en een toneelstuk over het Europa van nu.

*

Jan van Mersbergen: Tzum over recensie-exemplaren

Niet voor deze rubriek, wel zinnig: Van Mersbergen over exemplaren, zeuren en zonen op zijn blog.

Thomas Heerma van Voss: Lieke Marsman, Het tegenovergestelde van een mens

Omdat ik morgen samen met Lieke Marsman te gast ben bij het Brainwash Festival, herlas ik Het tegenovergestelde van een mens. Een roman waarover de afgelopen maanden al veel is geschreven, vrijwel steeds op bewonderende toon. Ik heb aan die lof niet veel toe te voegen.

Marsman schrijft inderdaad bijzonder prettig en scherp, en dit is inderdaad een roman zoals die nog niet voorkwam (in Nederland?), in elk geval ken ik niets wat erop lijkt. Een collage van gedichten, columns, essays, verhaalflarden, allemaal niet expliciet verweven maar – en dat is het knappe – gevoelsmatig (en soms ook inhoudelijk) horen ze toch bij elkaar. En bij het centrale thema: klimaatverandering.

Dat is knap gedaan. Zelf zou ik in een roman altijd meer kiezen voor psychologische, zeg gerust gebaande paden, voor een duidelijker verhaal en een explicietere nadruk op het hoofdpersonage, op kleine handelingen en gedachtes, op gewoonweg scènes, miste ik bij tijd en wijle ook in Het tegenovergestelde van een mens ook. Maar bij dat gemis stelde ik me steeds voor dat Marsman er om zou gniffelen, dat ze zou zeggen: daar gáát het natuurlijk niet om in dit boek, denk eens niet zo voorspelbaar. (Wat ook weer zou raken aan het thema van het boek, het starre handelen en vastgeroeste denken dat er bestaat rondom klimaatverandering.)

Op bladzijde 23 denkt Marsmans hoofdpersonage: ‘Ik schipper tussen enerzijds het verlangen een actievere bijdrage aan de maatschappij te leveren, anderzijds het verlangen die maatschappij volledig buiten te kunnen sluiten. Als gevolg sluit ik dagelijks een compromis met mezelf door vooral veel over de maatschappij te lezen. In mijn eentje achter mijn bureau struin ik website na website af, kijk documentaire na documentaire op YouTube, bezoek het ene na het andere WikiLeaksforum en deel plaatjes van het op rauwe kipfilet lijkende hoofd van Donald Trump met mijn Facebook-volgers.’ Een mooi citaat. Ook zette ik een streepje bij: ‘Mijn apathie is een gevolg van hoe de generatie van mijn ouders de wereld achterlaat, mijn cynisme een uiting van verslagenheid […].’ Wederom: interessant, en een goede weergave van de essayistische toon bovendien, maar waarom het zulke zinnen me nu extra opvielen, waarom mijn nadruk er naar uit ging, was toch dat Brainwash-programmaatje, dat draait om engagement van een hedendaagse schrijver.

De aanleiding: de door Auke Hulst samengestelde bundel Als dit zo doorgaat, die een halfjaar geleden verscheen en waarover Daan in deze rubriek eerder schreef. Marsman en ik schreven beiden een bijdrage voor de bundel. Ook Hulst is morgen te gast, ik meen uit de Brainwash-site op te maken dat hij het interview leidt. Wat ik zeker weet is dat hij uit sociale betrokkenheid, uit het gevoel dat dit zo niet langer door kon gaan terwijl hij roerloos toekeek, begon met Als dit zo doorgaat – direct aangewakkerd door de actualiteit en verantwoordelijkheidsgevoel, dus.

Op de site van Brainwash lees ik: ‘Wat als dit zo doorgaat? In welke situatie kunnen we belanden als de abnormaliteit van het Trumpisme normaliseert en de verrechtsing van Europa doorzet? Durven we stil te staan bij de vraag: welke wereld zijn we aan het maken? […] Thomas Heerma van Voss, Auke Hulst en Lieke Marsman bespreken de vraag of er voor ons als mens een verplichting bestaat tot engagement.’ Gewoonlijk begin ik bij het woord verplichting al meteen mijn hoofd te schudden. En denk ik over publieke optredens: ik weet wel wat ik wil zeggen, wat ik vind. Maar nog eens bladerend door en lezend in Het tegenovergestelde van een mens betwijfel ik of ik weg kom met die houding, en vooral of ik er goed aan doe.

AtlasContact gaf Het tegenovergestelde van een mens uit. Daan Stoffelsen besprak het boek al voor Athenaeum.nl.

Daan Stoffelsen: Arjen van Veelen, Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken, Marjolijn van Heemstra, Het groeit! Het leeft!, Tom Lanoye, Fort Europa

Vier jaar geleden overleed Thomas Blondeau (1978-2013). Ik heb niets van hem gelezen, en dat is toeval. Want zijn gepubliceerde oeuvre liep samen met de oprichting van Recensieweb.nl, hij is zo’n schrijver die ik had kunnen volgen, zoals Christiaan Weijts en Marente de Moor en Gustaaf Peek en Wytske Versteeg en Annelies Verbeke en Arjen van Veelen. Van Veelen ken ik persoonlijk, hij schreef wel eens voor Athenaeum, hij publiceerde na het winnen van de Hanlo Essayprijs Klein twee essaybundels (met de tweede won hij de Hanloprijs Groot). Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken is zijn eerste roman. Thomas Blondeau speelt er een belangrijke rol in. Van Veelen en Blondeau waren bevriend, en de plotselinge dood van een collegaschrijver, Tomas, werpt een schaduw over het leven van de ik in deze roman.

Dat is geslaagd. Af en toe, ik denk dat ik dat vooral in het begin opmerkte, zit er zo’n wijsneuzigheid in die te weinig bij debutanten weggeredigeerd worden, zoals: ‘Een beker vol gif genaamd suiker.’ Lelijk en pedant. En deze wijsheid? ‘Maar je moet degene die je vroeger was niet steeds verwijten maken; die persoon had zo zijn redenen. Melancholie is laffe levenskunst en spijt is zo gratuit.’ Toch wel waar en goed gezegd. Maar de opzet is intrigerend, oorspronkelijk en aangenaam. De roman beweegt zich (in chronologische volgorde) van Leiden naar Amsterdam naar Roesbrugge naar St. Louis naar Alexandrië (maar er wordt heen-en-weer gereisd, en zeker heen-en-weer-herinnerd). Tomas is dood, en de ik gaat naar Alexandrië om zijn boeken in de Bibliotheek van Alexandrië te zetten, of om de tombe van Alexander de Grote te vinden, over wie hij een ‘geautoriseerde’ biografie schrijft. Het is een deprimerende vakantie. Niets dan stof en jetlag en hitte en desilussie.

‘Het was cafépraat geweest, de hele vriendschap: cafépraat. In een café zitten drinken – daar heb ik hem toch niet voor nodig, dat kan ik ook zelf. En er waren avonden dat we sowieso nauwelijks iets tegen elkaar zeiden – zwijgen, dat kan ik ook best alleen.
En toch, ik herinner me juist die avonden als de mooiste. En ik mis ze het meest. Wat is dan het verschil tussen samen zwijgen en in je eentje zwijgen? Als ik dat wist, weet ik het gewicht van onze vriendschap, ongeveer zoals je het gewicht van de ziel kunt bepalen door een lichaam te wegen voor en na de laatste ademtocht. Dit balkon is een goede plek voor experimenten: er is hier niets, alleen de herrie van de auto’s.’

Maar de herinneringen aan deze Tomas, een larger-than-lifefiguur, de Sebaldiaanse fotografie, en de steeds nadrukkelijker in beeld verschijnende obelisken over de gehele wereld, maken dat goed. Van Veelen meandert, hij bouwt een monument – obeliskvormig zo u wil – voor zijn overleden vriend door te omzwerven. Het is niet mierzoet, want er zijn ook IS-filmpjes. Het is niet doodernstig, want er is een variant op ‘Clicks naar Hitler’ (volgende week zal ik een boek van Joost de Vries lezen, beloofd) en een obsessie met het spelletje Snake. Bovenal: de zinnen kloppen.

En er is meer dan rouw, er is ontwikkeling. Behalve dat de obelisken zich oprichten uit de herinneringen aan Tomas, zien we dat de ik uit de schaduw van zijn vriend gegroeid is. Die was hem altijd voor in de waardering voor grote schrijvers (Pessoa? ‘Dat was toen. Nu lees ik Majakovski. Heb je die nu al gelezen? Die man verbrijzelt het verleden.’), maar de ik houdt toch vast aan zijn voorkeur voor Kaváfis. Het voelt als een beweging naar gelijkwaardigheid die bij leven niet vervuld is (terwijl Tomas de ik en zijn vrouw getrouwd heeft, de vriendschap is wel degelijk volwassen geworden, maar dat blijkt weinig uit de anekdotes), maar in de roman postuum wel een afronding krijgt.

Mooi boek. Als tegenwicht bij de dood las ik ook Marjolijn van Heemstra’s Het groeit! Het leeft!. Ze was vorig jaar een van de aanjagers van deze rubriek, en moest vanwege haar tweede zwangerschap haar interimredacteurschap staken. Daar ligt ook de natuurlijke begrenzing van deze bundel columns. Columns? Ja, columns. Van Heemstra kan dat: de combinatie van een scherpe blik voor het ongerijmde of juist terugkerende, gecombineerd met ambachtelijk meesterschap waarin ze uitzoomt, wendingen neemt, kleur geeft aan scènes.

Zo’n observatie: ‘Iemand zei me ooit dat er twee dingen zijn die maken dat mensen oeverloos tegen je gaan praten: een vouwfiets en een baby. Een vouwfiets heb ik niet maar dat van die baby kan ik beamen.’ En dan doorpakken, met een mooie hyperbool (‘Er lopen zeker honderd wildvreemde Amsterdammers rond die heel precies weten hoe mijn bevalling is verlopen. Het werkt louterend, al dat geklets.’), het enthousiasme dat in ergernis omslaat, en tenslotte weer dat gaan missen, zodat ze in plaats van alleen baantjes te trekken in het pierenbad stapt om te bekennen dat ze net een kind heeft.

Interessant, relevant, alleen niet allemaal achter elkaar lezen. Maar wel bijvoorbeeld 30 oktober naar de Amstelkerk te Amsterdam gaan om erover door te praten. Met onder anderen Lynn Berger en een vroedvrouw die ook filosoof is. Ik kan niet. Doet u Marjolijn de groeten van mij?

Ten slotte las ik, in voorbereiding op de avond met Tom Lanoye zijn Fort Europa. Theater uit 2005 dat grotendeels zijn actualiteit behouden heeft. De stemmen van Europa – een chassidische jood, een kapitalist, een stamcelbiologe, drie bejaarde hoeren – bepleiten hun zaak, zonder het blad voor de mond te nemen en stellen vast: op het oude continent is daar geen plek meer voor. Geestig en wrang. Uit de vele citeerbare passages:

‘Russen zijn eeuwige kinderen, zwakzinnigen – waarom denk je dat er zoveel Mongolen wonen?

En Tolstoj dan? Tsjechov? Dostojevski?

Schrijvers heb je overal. Schrijvers zijn genetische accidenten. Zeker in Rusland. De lezers, daar gaat het om. Driekwart analfabeten, dat zegt genoeg. Om dat te veranderen was er een despoot nodig als Stalin, en miljoenen deporteerde doden in de diepvries van Siberië. Dat was er nodig, om van driekwart analfabeten naar de helft analfabeten te gaan.’

Uitgeverij Cossee gaf Het groeit! Het leeft uit. En De Bezige Bij gaf Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment. Fort Europa (Prometheus) is niet meer te krijgen, een enkel exemplaar nog via Boekwinkeltjes.nl.

Tommy Wieringa, Richard de Nooy, Lucas de Waard, Renée van Marissing, Maarten van der Graaff: de redactie las een immigratieroman in streekvermomming (advance praise), een messiasmozaïekroman, en knappe roman met onvergetelijke veegwagenbestuurders, een kleine, hyperbewuste roman, en een fraaie, tastende roman over religie.

*

Jan van Mersbergen: Tommy Wieringa, De heilige Rita

In De heilige Rita gaat Tommy Wieringa terug naar zijn Twente, compleet met het decor, de stokige karakters, de taal van de mensen daar aan de Duitse grens. Ik hou erg van proza waarin de taal van de mensen niet alleen realistisch is, maar ook beeldend en ook kort. Geen geklets. Wieringa vult zijn bladzijden – zoals altijd – met goedlopende zwierige zinnen, maar als zijn personages praten dan is het kort en duidelijk, en krijgt het accent een plaats. ‘Wat bi-j laat,’ zei zijn vader toen hij binnenkwam. Dat moet je hardop lezen, want zo op papier lijkt het Hongaars. Toch is de klank volkomen duidelijk en vormt die klank mede ook het personage.

Het mooiste voorbeeld, dat ik direct toen ik de zin las in een mailtje naar Wieringa stuurde om hem te complimenteren met dat zinnetje: ‘Zijn vader had meer kinderen gewild, zij het meer als voorzorgsmaatregel dan uit vaderliefde, “want we wonen langs een drukke weg”.’

Hier hoef ik helemaal niks aan toe te voegen, zo beeldend en schitterend, zo veel meer staat hier dan die paar eenvoudige woordjes doen vermoeden. Niks over zeggen, behalve dan dat de tot nu toe genomineerde zinnen voor de Tzumprijs, de prijs voor de mooiste zin uit de Nederlands romans van dit jaar met als prijzengeld het aantal woorden in euro’s, vanaf nu kansloos zijn.

Op vrijwel iedere bladzijde vind ik zulke zinnetjes. Wieringa gaat terug naar Twente, en dat is voor mij vooral herkenning. De jongen die pasta en rijst aan zijn menu toevoegde, die zijn vader dat laat eten, ‘zijn opstand tegen het regime van aardappelen. Al hield hij zelf ook het meeste van aardappelen, je moest je ertegen verzetten. Je werd er simpel van’. Een en al herkenning en vooral het oordeel dat je simpel wordt van het eten van aardappelen voel ik iedere avond als ik thuis niet kook en er aardappelen op tafel komen want mijn verzet tegen de piepers is erg hardnekkig, ik kook het liefste spaghetti of maak nasi. En dan toch hou ik eigenlijk het meest van aardappelen, van goed gebakken aardappelen, precies in de juiste grootte gesneden, ongeschild.

De Chinees die in De heilige Rita achter een gokkast zit, ‘die al een tijdje op geven staat’. Waarschijnlijk kennen veel mensen die uitdrukking niet, zij zullen hier overheen lezen, maar in mijn oude dorpscafé werd er zo over de fruitautomaten gepraat, als wij aan het biljarten waren.

Er valt een vliegtuigje uit de lucht, in de tijd voor die van hoofdpersoon Paul, en dat vliegtuigje doet in de verte denken aan Joe Speedboot, maar in dit boek geen artistiekeling die de lucht in wil, het is een Rus die juist naar beneden wil, op de juiste plek het liefst. Dat verhaal maakt van deze roman misschien een immigratieroman, maar voor mij is dit boek thuiskomen, in mijn eigen kleidorp dat weinig verschilt van het Twentse veen, zeker als carnaval eraan komt en de Rus zo dronken gevoerd wordt dat hij een alcoholvergiftiging oploopt. Heel anders inderdaad dan de rijke Venlose vastelaovend, waar in plaats van een enkel hoofdstukje wel een complete roman over te schrijven is.

De heilige Rita is een rijk boek dat op het eerste gezicht geboren lijkt uit fantasie. Daar geloof ik niks van. De beelden die Wieringa oproept zijn geen droombeelden, het zijn de verhalen van het land dat hij goed kent, zijn land. Of het nou een immigratieroman is, een liefdesverhaal, een vader-zoonboek, een roman van de grensstreek en de zandgronden, deze roman is vooral Wieringa’s persoonlijkste boek. Dichter bij hemzelf is deze schrijver nog nooit geweest.

De Bezige Bij geeft De heilige Rita uit, de roman verschijnt 24 oktober.

Thomas Heerma van Voss: Lucas de Waard, Kraaien Tellen, Renée van Marissing, Parttime Astronaut, Maarten van der Graaff, Wormen en Engelen

‘Ik sluit niet uit dat ik een vertekende blik op de werkelijkheid heb, maar t is net alsof er steeds meer boeken uitkomen,’ schreef Marja Pruis deze week op Twitter. Een gedachte die bij mij ook al was opgekomen, misschien ook vanuit een vertekende blik op de werkelijkheid, misschien wel omdat ik zelf niet al te lang geleden een nieuw boek heb uitgebracht — maar wat lijkt er ontzettend veel te verschijnen, de ene potentiële bestseller na de andere, en dan ook nog al die minder bekende auteurs die zich daar tussen moeten wringen. Ik probeer het bij te houden, zeker als het gaat om wat er aan Nederlandse fictie verschijnt, maar dat is niet te doen. Dat is het natuurlijk nooit, nu lijkt het alleen nog meer onbegonnen werk. Niettemin las ik de afgelopen weken veel, graag deel ik hier enkele losse bevindingen bij nieuwe Nederlandse titels:

  • Ik las Lucas de Waards Kraaien Tellen, deels omdat ik met hem enkele boekhandels aandoe en deels omdat het verhaal me aansprak: de introverte, sociaal onintelligente en soms ronduit laveloze Tobias is veegwagenbestuurder en zijn zus heeft vlak voor het begin van de roman zelfmoord gepleegd. Dat laatste is een goede keuze en heeft De Waard mooi uitgewerkt: hij klopt het drama niet op en bouwt niet toe naar een emotionele climax, de climax is juist al geweest, voor aanvang van het geheel, en via herinneringen (dat zijn er veel) komen we daar steeds meer over te weten. Dat werkt, zeker door de rauwe ondertoon in de roman, en de scènische opbouw.Met de verhaallijn in het heden had ik aanvankelijk meer moeite, althans, het duurde even voor ik daar in kwam, maar uiteindelijk ging ik mee met Tobias. En ik voelde zowaar iets van sympathie voor deze in essentie weinig sympathieke hoofdpersoon. Knap gedaan — nationale boekenredacties, lezen jullie mee? Sinds ik Kraaien Tellen las kijk ik bovendien anders naar elke veegwagenbestuurder die ik langs zie rijden, en dat lijkt me toch ook een verdienste van het boek.
  • Ik las Renée van Marissings Parttime Astronaut, een roman die juist vooral gaat over het heden, nou ja, over het alledaagse, over de verwijdering tussen een vrouw (de ik-verteller van het geheel) en haar echtgenoot. Tussen hen in staat een kind, te jong om echt mee te doen, oud genoeg om dingen wel te voelen en min of meer te begrijpen. Van Marissing heeft een fijne schrijfstijl, met een broeierig, natuurlijk ritme, met lange zinnen vol cadans, en wat mij aan Parttime Astronaut overtuigt is hoe ze inzoomt op de kleinste handelingen, beweringen en bewegingen binnen een relatie, binnen een samenzijn, en hoe ze de bijbehorende irritatie voelbaar maakt.Het verhaal is klein, behapbaar, en het leed is in zekere zin ook klein. (Al deel ik de conclusie niet die de Volkskrant dit weekend over deze roman trok: wat is het probleem nou eigenlijk? Alsof problemen altijd objectief groot moeten zijn, alsof verhalen niet juist interessant kunnen worden als kleinigheden in iemands gedachten grote casussen worden en alsof literatuur er niet om draait om zulke processen inzichtelijk te maken. Ik vind het juist fijn dat het hier allemaal niet te erg wordt opgeblazen en dat al te voorspelbare zijpaden als het gaat om echtelijk ongeluk niet worden ingeslagen.) Door die kleine opzet is Parttime Astronaut het soort boek dat je binnen een dag uitleest, wat natuurlijk ook een kwaliteit is, maar wat ik ook jammer vond: net toen ik een soort van verbond met de hyperbewuste, op alles reflecterende hoofdpersoon had, en toen ik dacht dat ze haar bestaan en dus verhaal ging omgooien, liep de roman ten einde.
  • Ik las Maarten van der Graaffs Wormen en Engelen, een fraaie, tastende roman over religie, over het afvallen van je geloof en het verlangen naar gemeenschap. Het geheel zit vrij los in elkaar, scènes worden vermengd met e-mails, heden met verleden, het is allemaal veel losser dan ik op grond van enkele besprekingen en de achterflap gedacht had, maar dat werkt wonderlijk goed: zonder dat Van der Graaff de verbanden expliciteert voel je dat al die fragmenten en scènes met elkaar te maken hebben, soms juist ook door het contrast (feestjes met XTC, de rituele doop van de vader van ik-personage Bram).En ik ging met deze Bram mee. Wat me in deze roman vooral overtuigde was dat het nergens een afrekening wordt met een bepaald milieu, niets of niemand wordt belachelijk gemaakt: er is afstand, zeker, Bram kijkt bij tijd en wijle eerder met jaloezie dan met afkeer naar volwassenen die zich bewust onderdompelen in religieuze taferelen. Een veelzeggend en knap citaat iets over de helft: ‘Een geloof waarin mensen geen verantwoordelijkheid dragen voor de manier waarop ze handelen is toch een kinderachtig geloof? En ja, zulke geloven bestaan er genoeg, maar is dit uniek aan gelovigen? En toch hoorde ik niet meer bij die ondefinieerbare groep: christenen. Is van je geloof vallen dan zo’n mistig proces, zo traag? Hoe moet ik waarde hechten aan het afvallig zijn? Nu ik me heb afgekeerd van God, wil ik weten waarnaar ik me toekeer.’

AtlasContact gaf Wormen en Engelen uit. Een voorpublicatie staat op Athenaeum.nl.
AtlasContact gaf ook Parttime Astronaut uit. Ook daarvan staat een voorpublicatie op Athenaeum.nl.
De Geus, ten slotte, gaf Kraaien tellen uit.

Daan Stoffelsen: Richard de Nooy, Van kleine helden

Ik heb de ontstaansgeschiedenis van dit boek in vele stadia kunnen volgen. Over het plan ervoor las ik voor het eerst als adviseur voor het Letterenfonds in 2013, ik meen dat het toen om een estafetteverhalenbundel ging. (Full disclosure: ook toen kende ik Richard al, ik mocht het boek niet beoordelen.) Later, vanaf 2014, bood Richard Revisor korte verhalen, satellieten bij zijn bundel aan, onder de noemer ‘Bekende vreemden’. Een voorloper was ‘Annunaki‘, en na ‘Morfine’‘Rostjni Dan’‘Skeledžija’, was ‘Muntje’ de vijfde aflevering. Soepel, sober proza, maar vooral literair spel. Uitproberen. In de tweede persoon geschreven, of in meerkeuzevragen, of als een lijstje (‘Rojstni Dan’ blijft geweldig). En een groot verhaal uit het boek is een halfjaar geleden deels in Revisor 14, in zijn geheel op Revisor.nl verschenen: ‘Schietstoel.’ Daarna was ik nog in de gelegenheid Richard een grote literaire prijs te bezorgen, maar behalve Max Pam (de Max Pam Award) en Guus Bauer (De Grote Inktslaaf Literatuurprijs) zijn er geen eenmansjury’s in dit land, en in mijn eentje heb ik Richard niet op de longlist gekregen.

Van kleine helden is te beschrijven als een mozaïekroman, en de mozaïeksteentjes die ik in de loop der jaren verzamelde, konden me hier niet op voorbereiden. Want het is echt een mooie, rijke, geëngageerde roman geworden. Het begint ook daadwerkelijk als een verhalenbundel. Verhalen van weldoeners, vloekende, gemankeerde, aan lager wal geraakte of simpelweg gedesillusioneerde weldoeners, dat wel, maar ze helpen tenminste. Ze geven telkens hun naam aan het verhaal, ondertitel is de locatie, we leren ze in kort bestek bekennen en raken ze dan weer kwijt. Eeuwig zonde, sympathieke figuren. (Richard, als je meeleest, voor je Engelse vertaling: Fabel van Venetië, een wondermooie mysterieuze Corto Maltese, eindigt met een reünie van levende en dode personages. Zoiets mag ook wel bij Small Heroes.)

Uit: Hugo Pratt, Fabel van Venetië

Wie we niet kwijtraken is Per en zijn hond Bodolf, die in het openingshoofdstuk een piepende steen aantreffen in het Noorse bos waar ze wonen. Per leren we kennen als een verwarde oude man, een figurant in die andere verhalen, en via zijn figuratie ontvouwt zich een reis. In Zweden:

‘De oude man kijkt Jens zwijgend aan. Een diepe frons verschijnt op zijn voorhoofd. “Ik kom wat brengen. Of ik ga wat halen. Misschien allebei.”
“Hoe bedoelt u?” vraagt Jens.
“Aha…” zegt de man en loopt naar de schap met wegenkaarten. Hij zet zijn bril op en kiest een kaart van Europa. Als hij de kaart voorzichtig openvouwt op de balie verspreidt zich de kruidige geur van dennennaalden en tijm, als zomerregen op een hete dag. Met zijn gekromde wijsvinger trekt de oude man een lijn vanuit Noorwegen door het hart van het continent naar Italië en zegt dan plechtig: “Omnes viae Romam ducunt.”
“Pardon?” lacht Jens.
“Alle wegen leiden naar Rome,” zegt de man.
“U wilt dus naar Italië.”
De oude man knikt. “Ja, dat lijkt me een goed idee.”‘

Ik vind dat mooi, hoe die geur zich verspreidt tot een seizoen, en hoe je deze Per eerst als dement inschat, maar langzaamaan meer in hem begint te zien… De route leidt door Duitsland en Tsjechië en Italië (waar De Nooy prachtige scènes neerzet in het appartement van Maldini en rondom het sterfbed van een strenge moeder-overste), en vandaar door de Balkan via Turkije en Syrië naar het beloofde land. In Syrië komt hij met een geweldige, grappenmakende Turkse jongen die me ook aan een personage van Corto Maltese doet denken (sorry collega’s, medio november kunnen jullie hier een verslag van het nieuwe album verwachten), en hij redt mensen en overleeft de bizarste situaties. Is deze man niet de messias? Hizir? De Mahdi? Al-Khidr?

(De Nooy heeft eerder een messias geportretteerd, in Zendingsdrang, en we hadden nog maar kort geleden Dertig dagen van Annelies Verbeke. Per beweert ergens dat hij nog maar 48 dagen oud is, en dat komt wel overeen met de grotere omvang van deze roman. Het is een rage, las ik in de krant:

Jezussen in Trouw

)

Het heeft iets science-fictiefs, en we komen ook allerlei vage complottheorieën tegen, heerlijke analyses, en de beweging naar Rome en Jeruzalem heeft iets van De ontdekking van de hemel, maar deze roman is concreter, Europeser, rauwer. (Schreef Mulisch dan een Amerikaanse roman? Ja.) Er is ook (minder dan in de Revisorverhalen) experiment, personages hebben eigen stemmen. Er wordt geneukt en er vallen doden. Niet ontoevallig volgt Per de omgekeerde route van vluchtelingen, van de voormalige beloofde landen naar de nieuwe beloofde landen. Dit boek gaat over ons, nu, hoewel Per goddank Nederland niet aandoet, wie weet wat Rechts met de bijbel hem had aangedaan. Lezen.

(Is het een perfect boek? Iets eigenaardigs is dat we Per al op reis treffen als De Nooy hem nog portretteert kort na de eerste scène: ‘Hij is angstig, gedesoriënteerd. De steen zit verankerd in zijn hand. Hij probeert het ding los te rukken, schudt met zijn arm. De adrenaline jaagt zijn hartspier op hol – vluchten-vechten-vluchten – tast zijn fijne motoriek aan, vernauwt zijn denkvermogen.’ En veel later bekijken we hem alleen vanuit andermans perspectief. Dan is het niet meer nodig, dat begrijp ik wel, maar het heeft iets inconsequents. Ik begrijp ook: het is een lastige balans, wat leg je uit, wat niet, en de openingsscène was een totaal mysterie voor me, waardoor ik iets te blanco in de daaropvolgende verhalen ging, telkens afhaakte en pas verderop verslaafd raakte. Terwijl het slotverhaal misschien weer te veel duidt – in scherp contrast met wat De Nooy in Zendingsdrang deed. Toen liet hij me in totale verwarring achter.)

Nijgh & Van Ditmar gaf Van kleine helden uit.