In de reeks 500-1.000 woorden vandaag het verhaal ‘Dieren die je niet op kunt tillen’ van Jordi Lammers, een verhaal dat ruim 1.700 woorden telt maar zoals het in deze reeks gaat: is een verhaal goed dan plaatsen we het, dan is lengte ondergeschikt. Update 29 juni 2020: Jordi Lammers wint de schrijfwedstrijd Write Now! 2020!

*

Chris kon zich niet voorstellen dat hij zich ooit gelukkiger zou voelen dan vandaag. De zon gloeide in de achteruitkijkspiegel, de airco woei in zijn gezicht en het jachtgeweer lag op de achterbank. Alles was goed.
Zijn vader reed met tachtig kilometer per uur door het bos terwijl het ene na het andere nummer van Tom Petty de revue passeerde. Zijn vader was fan van hem, groot fan, misschien wel de grootste ter wereld. Hij had alle platen en bootlegs en was op de dag van zijn overlijden helemaal van slag geweest. Met een fles whiskey en een pakje sigaretten had hij zich teruggetrokken op de veranda, waar hij om de zoveel tijd zijn naam mompelde alsof het om een oude vriend van hem ging. Daarna heeft hij er nooit meer een woord over gesproken en Chris gaf hem daar groot gelijk in. Dood is dood, daar valt geen reet meer aan te doen.
Chris liet zijn ogen over zijn vader glijden en was jaloers op zijn outfit: een spijkerbroek die naar kampvuur rook, een zwart shirt zonder mouwen en een versleten legerpet die hij zo nu en dan optilde om het zweet van zijn voorhoofd te vegen. Zijn vader was niet zomaar een man, hij was een man die in de twintig jaar dat ze in het dorp woonde nog nooit een potje armpje drukken had verloren, een legende in de ogen van de oude garde en een voorbeeld voor alle jongens die ook zo sterk wilde worden. En bovenal: zijn vader. Hij week van de weg af, reed een vergeelde grasvlakte op en parkeerde de wagen in de schaduw.
Eindelijk, dacht Chris, we kunnen beginnen.
Hij stapte uit de auto en nam de omgeving in zich op. Veel was er niet te zien. Een lantaarnpaal, een slipper en een dixie die een deur miste, dat was alles. Chris raapte de slipper op, trok het teenstukje uit het rubberen voetbed en besefte hoe ver ze van de bewoonde wereld verwijderd waren. Mocht de wagen straks niet meer opstarten, zouden ze hier in het beste scenario pas morgen ontdekt worden. Maar goed, dat waren zorgen voor later. Nu moest hij zich op de jacht focussen. Zijn verwachtingen waren gedurende de rit alleen maar gegroeid en het stelde hem daarom extra teleur dat zijn vader bij aankomst alles op zijn dode gemakje deed.
Zijn vader zette een koffiekan op de motorkap, legde een krant ernaast, en haalde een pak shag uit zijn broekzak. Langzaam, alsof de herten vanzelf naar hen toe zouden huppelen, liet hij het vloei tussen zijn vingers glijden en Chris wilde het liefst de hele handel uit zijn handen pakken om het zelf twee keer sneller te doen. Hij sloot zijn ogen, telde tot tien en snoof de dennengeur in zich op. Een paar seconde hielp het, maar toen hij zijn ogen weer opende werd zijn blik automatisch naar de achterbank gezogen. Het wapen lag er prachtig bij. De loop glinsterde in de zon en de houten hals leek gladder dat ooit tevoren. Hij ging op de hete motorkap zitten, in het zicht van zijn vader, en vroeg waarom het geweer nog in de auto lag.
Omdat we het nu nog niet nodig hebben, zei zijn vader zonder op te kijken.
Maar we wachten al zo lang, zei Chris.
Dan wacht je nog iets langer.
Zijn vader sloeg een bladzijde van de krant om en las schijnbaar onverstoord verder. Met grote, snelle passen liep Chris weg van de auto, terwijl het ene net het andere scheldwoord door zijn hoofd gierde. Hij tastte naar zijn broekzak, haalde een mes tevoorschijn, klapte het open en ramde het in de eerste boom die hij tegenkwam. In een keer gleed alle frustratie uit zijn lichaam: de jongens die zijn schooltas elke pauze in de prullenbak gooide, de puistjes die zich over zijn gezicht verspreidden en zijn moeder die sinds het ongeluk de hele dag achter de laptop patience speelde. Even was het allemaal weg, maar al snel troepten de boze gedachtes weer samen omdat hij het mes niet meer uit de boom kreeg. Hij trok en trok maar het mes bleef klemvast zitten. Nog een poging, besloot hij, daarna zou zijn vader hem een handje moeten helpen. Hij zette zijn rechtervoet tegen de boom, leunde met zijn hele gewicht naar achteren en trok zo hard als hij kon.
Het volgende moment lag hij met zijn rug op het gras. Hij raapte het mes op en zag aan de blik van zijn vader dat hij alles had meegekregen.
Je moet dat ding niet in de boom steken, zei hij met een frons tussen zijn ogen. Zijn stem, daarentegen, klonk nog even beheerst als altijd.
Sorry, zei Chris, maar ik wacht al uren tot we gaan jagen. Ik kan niet meer. 
Zijn vader zette de beker op de motorkap en sloeg zijn armen over elkaar.
Ik ben bang dat het vandaag niet gaat lukken, Chris.
Hoezo niet?
Het is er de juiste dag niet voor.
Maar wanneer is dan wel de juiste dag?
Dat is lastig uit te leggen aan mensen die niet jagen.
Chris keek met een verwarde blik om zich heen.
Maar, waarom zijn we hier dan?
Zijn vader krabde aan zijn bovenarm en staarde naar een willekeurig punt in de verte. 
Oké dan, we kunnen best een uurtje het bos ingaan. Maar blijf een meter achter me lopen. Begrepen?
Chris knikte en even later zag hij hoe het zonlicht vlekken maakte op het bospad. Op een normale dag had hij van deze wandeling genoten, maar nu lette hij vooral op het geritsel in de struiken. Af en toe stak er een konijntje over. Een prima prooi voor jagers die met weinig genoegen nemen, maar niet voor hem. Hij wilde alleen op grote dieren schieten. Dieren die je niet op kunt tillen.
Voor een open veld hield zijn vader halt. Hij draaide zich om en gebaarde dat ze zich klein moesten maken.
We zijn heel dichtbij nu, fluisterde hij, vanaf hier kunnen we ze goed bekijken.
Zijn vader verschuilde zich achter een struik, haalde een schietstok uit zijn tas en draaide onbeholpen aan wat schroefjes en boutjes om het ding op de juiste hoogte af te stellen. Toen hij klaar was, legde hij zijn jachtgeweer op het steunstuk. Nu kon het niet lang meer duren, dacht Chris, en terwijl zijn vader naar het veld tuurde, bracht het gezang van de vogels hem terug naar de middag dat hij een duif van de schutting had geschoten. Zijn vrienden waren erbij geweest en hadden het beestje even later achter de schutting gevonden, badend in een plasje bloed. Iedereen had het de rest van die dag over het schot gehad, behalve Chris zelf. Het enige dat hij gevoeld had was honger. Honger om elke vogel ter wereld uit de lucht te knallen.
Zie je al iets, vroeg hij aan zijn vader.
Nee, antwoordde hij, niks.
Zijn vader boog voorover om het veld te bekijken en op dat moment zag Chris iets vreemds aan hem. Tussen de plukken die onder zijn pet vandaan glipten zaten een paar grijze haren. Niet meer dan tien, maar toch, dit was het begin van het eind, vanaf nu zou het alleen maar erger worden. Hij deed een stap naar voren om de haartjes beter bekijken en dacht aan zijn opa die eerst grijs was geworden, daarna in een rolstoel was beland en op dit moment elke dag door een zuster werd verschoond. Zo snel kon het gaan.  
Chris zette het uit zijn hoofd en vroeg aan zijn vader of hij ook een keer mocht kijken. Omdat er geen reactie volgde, probeerde hij het nog een keer, nu minder geduldig: kom op pap, ik wil ook.
Zijn vader draaide zich om en in plaats van boos te worden, keek hij met grote ogen naar iets dat vlak achter zijn zoon stond. Daarna draaide ook Chris zich om een zag hij, nog geen vijf meter voor hem, de vijand staan, de prooi waar ze op gewacht hadden. Volledig bevroren, als een wassen beeld, staarde het in de loop van het jachtgeweer.
Schiet, siste Chris met zijn tanden op elkaar.
Wat zeg je?
Dat je moet schieten!
Nu?
Ja, riep Chris, nu!
Zijn vader zette een pas naar achter, keek naar zijn voeten, verloor zijn evenwicht en haalde in zijn val de trekker over.
Er klonk een knal door het bos, gevolgd door het gefladder van wat vogels. Het hert vluchtte de bosjes in en Chris strekte zijn hand uit om zijn vader overeind te helpen. De man die voor hem op de grond lag, was niet de spierbundel die afgelopen zomer met zijn blote handen een vis had gevangen. Integendeel. Dit was een oud mannetje dat in de hal van het bejaardenthuis op zijn bek was gegaan. Niet meer en niet minder.
Dat lukt zelf wel, zei zijn vader. Hij krabbelde op, raapte zijn pet van de grond en zette die scheef op zijn hoofd. Vervolgens liep hij in een rechte lijn naar de schietstok. Hij klapte het ding dicht en stopte het in de tas.
We zijn klaar voor vandaag.
Zonder om te kijken liep hij weg en Chris slenterde met tegenzin achter hem aan. Als ze straks thuiskwamen, zou alles nog hetzelfde zijn. De koeien zouden nog steeds met hun domme koppen in de wei staan, zijn broertjes zouden nog steeds de hele dag achter elkaar aan rennen en zijn moeder zou nog steeds met een chipszak voor de laptop zitten. Daar was geen zak aan veranderd.
Zijn vader zat al in de auto toen Chris bij de grasvlakte aankwam. Hij had zijn vingers om het stuur geklemd en richtte zijn blik op de bosrand die door de koplampen in een spotlight werden gezet. Chris stapte in en ging naast zijn vader zitten, die hem tot zijn verbazing een peuk aanbood. Chris schudde zijn hoofd. Zo makkelijk liet hij zich niet afkopen.
Je kan helemaal niet jagen, viel hij met de deur in huis.
Zijn vader knikte.
Maar waarom zei je dat dan?
Geen idee, zei zijn vader, soms zeg je iets en kun je het niet meer terugdraaien. Zo gaat dat.
Hij tilde zijn pet op waardoor er vlak onder zijn haargrens een witte streep tevoorschijn kwam. Pas nu zag Chris hoe verbrand de rest van zijn gezicht was. 
Ik snap het niet, zei Chris, waarom rijd je dan hierheen?
Rust, zei zijn vader, dat is alles. Thuis moet ik het eten koken, de afwas doen, jullie naar school brengen en ook nog de hele dag op het land werken. Soms ben ik zo moe dat ik niet eens meer een kopje koffie op kan tillen.
Zijn vader hield het vlammetje van de zippo onder zijn peuk en nam een flinke hijs. Chris snoof de rook op die zich door de auto verspreidde. Zo kon hij toch een beetje meedoen. 
Je lag er echt dom bij net, zei hij na een poosje.
Dat zal wel ja, antwoorde zijn vader.
Net een bejaarde.
Zijn vader glimlachte flauwtjes, tikte de peuk af en kneep Chris vervolgens in zijn bovenbeen.
Niet te lang boos zijn. Ik probeer er ook het beste van te maken.
Met die woorden sloot zijn vader het gesprek af. Hij startte de auto, reed de weg op en trommelde de rest van de rit ieder liedje van Tom Petty mee – zelfs de nummers waar geen drumpartij in voorkwam. Chris legde zijn hoofd op het raam en dacht aan zijn moeder die op dit moment in de woonkamer zat te wachten tot ze thuiskwamen. Straks zou zijn vader haar een kus geven en vragen hoe haar avond was, daarna zou hij haar uit de rolstoel tillen en op de traplift zetten die haar iedere avond met een brommend geluid naar boven bracht. Zo zou het de komende jaren gaan en het enige dat hij nu kon doen was stilzitten, zijn hand op het dashboard leggen en het ritme zachtjes meetikken.

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van het minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Dit is deel 2.

*

Ons eerste avondmaal, afgelopen donderdag, bestond traditiegetrouw uit ingrediënten die we uit Nederland meenamen, in blauwe kratten in de auto van Leo. Hij zou samen met Ina koken, Charlotte en ik zouden het snijwerk doen en Sabor zou er als Technische Dienst voor zorgen dat alles het deed. Zoals ieder jaar zouden we tijdens het eten een toost uitbrengen, waarbij we allemaal een wens formuleerden voor het nieuwe schooljaar.
‘Het gasstel doet het niet,’ zei Sabor toen we de kratten van de auto naar de keuken hadden getild. ‘Gaskraantje vol open, geen gas.’

Ik dacht aan een moment kort daarvoor, die middag. We waren net aangekomen, de motoren van onze auto’s draaiden nog, er was bij de slagboom een mannetje op ons afgekomen. Wat je je voorstelt bij het woord ‘mannetje’: klein, vriendelijk, pretogen, slordige snor, overall. Toen ik hem door mijn geopende autoraam in het Duits begroette en onze reservering doorgaf, deed hij geen moeite meer om Engels te spreken.
Folgen Sie mir bitte,’ zei hij, ‘ich werde Ihnen Ihr Ferienhaus zeigen.’ Hij keek me lang en fel aan, en wierp toen een blik op de hanger aan de achteruitkijkspiegel: een klein, antracietkleurig helmpje aan een koordje. Pas toen ik ‘super, ich folge Ihnen’ had geantwoord, nog een beetje beduusd van zijn blik, liep hij naar voren en stapte in een klein vrachtwagentje. Er stond R.A.I.N.E.R. op het nummerbord en twee blaffende hondjes staken net met hun koppen uit de open bak. We reden achter hem aan over het hobbelige terrein en toen onze auto’s voor het huisje stonden wees hij zonder uit zijn wagen te stappen naar de voordeur, lachte, keerde om en scheurde het pad weer af naar beneden. De oren van de hondjes flapperden in de wind.
Ina keek heel moeilijk naar Sabor, toen heel moeilijk naar het gasstel en toen plots uitzinnig naar mij. ‘Dorothee kan dat mannetje in dat karretje weer even opzoeken!’ riep ze. ‘Jij met je goeie Deutsch, Dorothee! Hij helpt ons vást aan gas.’
 
Ik vond Rainer in een schuurtje achter de receptie. Ik klopte op de openstaande deur, hij kwam schichtig naar buiten. Zijn honden waren nergens te vinden. Ik zei iets over het fornuis, hoopte dat ‘Gasstelle’ het juiste woord was en keek hem verwachtingsvol aan. Hij bleef stil. Hij keek me zo lang stil aan dat ik ongemakkelijk werd.
‘Ik heb het helmpje gezien,’ zei hij uiteindelijk langzaam, in duidelijk, accentvrij Duits. Ik slikte. Weer was het een moment stil. ‘Ik heb het herkend.’
Om toch maar iets te zeggen mompelde ik: ‘Het beschermt me tegen ongelukken.’
‘Ongelukken,’ herhaalde hij, ‘ongelukken.’ Weer zei hij een tijdje niets. Ik kreeg het koud, dacht aan Sabor, het fornuis, en wilde net vragen of Rainer meekwam om ernaar te kijken toen hij weer iets zei: ‘Mijn vader had zo’n helm. Wehrmacht, Stahlhelm, M-40 mit getanztem Lüftungsloch. Hoe kom je aan dat miniatuur?’
Dit wilde ik niet. Die helm was van mij, waar bemoeide hij zich mee.
‘Zelf heb ik een uniform,’ zei hij. ‘Ik herken de helm. Ik herken de adelaar. Zelf heb ik een uniform.’ Ik staarde hem aan. Zijn ogen waren prachtig helder, maar deze man was een volslagen idioot. ‘Ik heb het uniform,’ zei hij weer. ‘Ik heb het bewaard. Ik heb het uniform bewaard.’
‘Welk uniform?’ vroeg ik zacht.
‘Het uniform van mijn vader. Hij was Hauptsturmführer.’
Er verzakte iets in mijn maag. ‘Wat?’ fluisterde ik.
‘Hauptsturmführer,’ zei Rainer, hij hijgde terwijl hij sprak, ‘hij is doodgeschoten. Dat denkt iedereen tenminste.’
Ik wist niets meer uit te brengen.
‘Hij is er nog, hij is er nog. Ik voel hem.’
Ik moet hier weg, dacht ik.
‘Hij was een nazi, een nazi,’ siste Rainer, hoewel er niemand in de buurt was die ons kon horen. ‘Een nazi, een nazi, een nazi!’

Pas bij het huisje merkte ik dat ik gerend had. Buiten adem liep ik naar de achterdeur, waar Sabor met terrasstoelen bezig was.
‘We hebben weer gas,’ zei hij blij. ‘Er bleek hier aan de zijkant nog een hoofdkraantje te zitten.’ Vanuit de keuken stond Ina met een paprika naar me te zwaaien. ‘Joehoe! Er kan gesneden gaan worden!’
Toen we met volle borden aan tafel zaten en het proostmoment was aangebroken, was het Ina die als eerste haar glas hief. ‘Ik wens een jaar waarin we als sectie nog dichter naar elkaar groeien,’ zei ze. ‘Dat we een warme familie mogen zijn.’
‘Ik wens een rustig jaar waarin ik mijn taken langzaam kan gaan afbouwen,’ zei Leo. Hij hoorde zijn pensioen al aan de horizon zingen. ‘Ik wens een supergoede geschiedenisdocent te worden,’ zei Charlotte, ‘en me nog meer te ontwikkelen op het gebied van klassenmanagement en vakdidactiek. En daarbij wens ik de vrouwen van onze geschiedenis een belangrijke rol te kunnen geven in ons curriculum. Er zijn bijvoorbeeld superveel vrouwelijke ontdekkingsreizigers geweest! Maar weten jullie er een te noemen?’
‘Ik wens een gezond jaar,’ zei Sabor alleen.
‘Dat we met de leerlingen naar Auschwitz kunnen,’ wenste ik, zoals ieder jaar. ‘Daar moeten die kinderen naartoe, anders begrijpen ze de wereld niet.’

Vrijdagochtend wilde ik een stuk wandelen over het vakantiepark, maar moest ik aan Sabor duidelijk zien te maken dat ik dat alleen wilde doen. ‘Ga je weer nadenken over je boek?’ vroeg hij.
‘Ja,’ loog ik.
‘Ik moet ook nadenken over jouw boek,’ zei hij. Hij rookte zijn derde sigaret. En toen met een lachje: ‘Echt.’
‘Ik moet bedenken waar het zwaartepunt komt te liggen,’ zei ik, ‘dat moet ik echt alleen doen.’
Sabor keek teleurgesteld. Ik wandelde het pad af, draaide me glimlachend naar hem om en liep toen direct naar de schuur van Rainer. Die was leeg. Na een flinke ronde over het terrein hoorde ik gekef, het kwam bij de fietsenstalling vandaan. Rainer stond gebogen over een fiets, zijn twee hondjes stonden als cheerleaders aan weerszijden van hun baas, ze kwispelden met hun hele achterlijven.
Guten Morgen Rainer,’ zei ik.
Guten Morgen Dorothee,’ zei hij. Ik vroeg me af hoe hij mijn voornaam wist. ‘Kom binnen.’ Hij loodste me door de stalling, naar achteren, naar een hok. Mijn borst bonkte weer maar toch voelde het logisch wat ik deed. Elke stap die je zet, elk woord dat je zegt, moet een primaire bron benaderen of verklaren, had een hoogleraar me eens verteld. Dorothee benadert een primaire bron, bonkte het, eindelijk benadert Dorothee eens een primaire bron.
Hij klikte het licht aan. Het eerste wat ik zag was het kostuum. Het hing aan de achterwand, tussen een geweer en een verrekijker. De dubbele S op de boord viel me direct op, net als de speld met het zwarte kruis.
‘Hij leeft nog, hij is hier,’ zei hij zacht. ‘Ich spüre das.’ ‘Setz dich.’ Ik ging zitten op het krukje dat hij aanwees. Zelf bleef hij staan. Tegen de wand, naast het uniform, stonden twee grote kasten. Naast de kasten, ik zag het ineens maar ik schrok er niet van, ook dit leek logisch, stonden nog meer wapens. Oude mitrailleurs, donker staal.
‘Uw vader was… Hauptsturmführer?’ Mijn stem was zacht maar zakelijk, zo klinkt hij altijd. Rainer knikte, liep naar de muur, haalde het uniform van de haken. Hij bleef er stil mee in zijn handen staan en wreef over de ronde, zilveren knopen. Ik vroeg hoe zijn vader heette maar hij gaf geen antwoord. Welke werkzaamheden hij uitvoerde, geen antwoord. Of hij hier gewoond had, stilte. Rainer aaide de stof en keek voor zich uit.
‘Er zijn mensen die historische gebeurtenissen naspelen. Gekleed in kostuum. Doet u dat misschien?’
Hij keek me strak aan maar bleef stil.
Re-enactment heet het, doet u dat? Met anderen?’
Sag mal, soll das jetzt ein Verhör werden oder wie?’ Hij klonk ineens boos.
Nein, nein,’ zei ik. Daarna zei ik een hele poos niets. Rainer ook niet. Ik hoorde krekels, het begin van de dag, mensen die hun ontbijtafwasje deden.
‘De oorlog is helemaal niet afgelopen,’ zei hij zachtjes. ‘Dat denkt iedereen, maar dat is niet zo. En nu zit mijn vader hier, ondergedoken. In zijn ondergoed, want zijn uniform hebben ze afgepakt. De Scheißidioten.’

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van het minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Lees het vervolg de komende weken op Revisor.nl.

*

Een man ontmoeten zou natuurlijk niet het doel van deze avondwandeling moeten zijn. Ik ben hier met de groep, de sectie, dat weet ik heus, ik kan dit zelfs werk noemen. Maar als ik Rainer zie, heb ik mijn excuus klaar: even plassen.

Toen ik net mijn hand op mijn blaas legde vroeg Charlotte al of ik misschien moest, dus het zal niet uit de lucht komen vallen. Dorothee gaat even achter een boom jongens, we lopen verder, die haalt ons wel weer in. Ik zal me omdraaien, de boswal op klimmen, met een zacht sprongetje in de bladeren landen en naar hem toe marcheren. Hij zal het uniform dragen, wunderbar.
Charlotte heeft dikke takken onder haar armen, om de paar stappen houdt ze halt om er een nieuwe bij te proppen. Achter haar wandelen Ina en Sabor met middelgrote. Sabors ademhaling klinkt als de trappomp van een luchtbed. Ik treuzel achteraan met twee stammetjes. Naast me loopt Leo, die bezig is een vlog voor zijn kleinkinderen op te nemen. ‘Duitsland, zaterdagavond, 22 augustus,’ zegt hij terwijl hij met zijn camera van links naar rechts zwiept, ‘verlaten bos. Wilde leraren, bevrijd van hun leerlingen maar aan de vooravond van een nieuw jaar gevangenschap.’
Het laatste zonlicht schijnt in dunne plakken tussen de bomen door. De grond is heuvelig en vochtig, de Oostzee hoorbaar, een ingedikt ruisen ergens, het vakantiepark is net niet meer in zicht. Er zijn de afgelopen jaren nieuwe huisjes gebouwd, de recreatiehal is uitgebreid met paintballmogelijkheden, het restaurant heeft een serre gekregen, op het kampeergedeelte zijn nu ook volledig ingerichte tenten te huur. Maar dit bos ligt al decennia in coma. Ergens ver weg klinkt geblaf, mijn hartslag versnelt. Charlotte draait zich om en wijst naar mijn handen. ‘Die zijn te dik, Dorothee. We willen een vuur maken, geen vlot bouwen.’

Charlotte is nieuw in onze sectie. Ze is afgestudeerd op de rol van de vrouw op VOC-schepen. ‘Vrouwen konden officieel niet in dienst zijn van de VOC,’ vertelde ze ons een keer tijdens een vergadering, ‘en toch voeren ze soms mee. Veel van hen werden pas in Indië ontmaskerd, bleken er ineens tieten onder die mannenblouse te zitten. Officieel protocol was dat ze dan op een schip terug naar Nederland werden gezet en daar werden veroordeeld. Maar veel vrouwen haalden de overtocht niet. Die werden voor vertrek stiekem als slaaf verhandeld of doodgeslagen en achtergelaten. Kennen jullie het liedje Daar was laatst een meisje loos? Dat liedje sláát ergens op. Zo gaaf!’
Het is de eerste keer dat Charlotte mee is op de Rügenweek. Ze verheugt zich op alles. Misschien is dat wat me het onzekerst maakt als ik met jonge mensen ben, hun vaardigheid de wereld zo vergenoegd tegemoet te treden.

Sabor is populair ondanks zijn extreem dikke lijf. Leerlingen vinden hem een toffe gast, hij kan met ze meelachen en hij kan ze laten zien dat ze dom bezig zijn. Hij zegt dan niet: jullie zijn dom bezig, hij trekt zijn wenkbrauwen op en draait ze de rug toe. Alleen dat. Aandacht van Sabor moet je verdienen, zo werkt het. Ik heb kinderen zien huilen omdat Sabor ze negeerde. Massa’s leerlingen die vanwege hem geschiedenis kiezen. Zelf trek ik ook het liefst op met Sabor, we delen de Tweede Wereldoorlog. Hij zit aan de verzetskant, deed onderzoek naar de rol van Hannie Schaft in de Velser Aff aire. Ik heb meer met nazi’s. Het is al even geleden, maar voor mijn scriptie over de rol van Himmler in het Madagaskarplan, het plan om alle Joden uit Europa naar Madagaskar te deporteren en zo een soort supergetto te vormen, kreeg ik een negenenhalf. Sabor is geloof ik de enige die dat weet. ‘We staan aan andere uitersten van de strijd,’ zei hij, ‘maar we schenken uit dezelfde fles.’

Ik zet mijn stammen neer, pak een takje en loop door. Tussen de bomen is het graanveld te zien, Ina heeft het ook ontdekt. ‘Lieve mensen kijk nou,’ gilt ze. ‘De zee is van goud!’ Door Ina twijfelde ik over deze baan. Leerlingen gillen omdat ze stiekem bang zijn alleen te worden gelaten, Ina veroordeelt dat soort gillen – al gillend. Deze sectieweek in de laatste week van de zomervakantie is haar project. Ze heeft het over ‘mijn Rügen’ en ‘ik ben zo blij dat ik hier nog steeds geld voor weet los te peuteren’. Ina weet ook dat Leo het sectiehoofd is en dat Leo ervoor zorgt dat er geld is. Maar Leo weet op zijn beurt dat zij dit project nodig heeft, dat zij in feite al alleen gelaten is, dat ze alleen ons nog heeft.

Het geblaf is nu dichterbij. Ik draai mijn hoofd naar het geluid, het klinkt jackrussellachtig. Fabelhaft. ‘We moeten doorlopen als we het vuur nog bij daglicht willen maken,’ zegt Charlotte.
‘Vuur in duisternis is toch een prima concept?’ zegt Leo.
‘Gaat-ie Dorotheetje?’ vraagt Sabor, die naast me is komen lopen. ‘Je bent wat stil.’
‘Last van mijn blaas,’ zeg ik, ‘heb ik vaker.’
‘Ik heb last van mijn longen,’ zegt Sabor. ‘Zo’n wandeling is me toch net te heftig.’ Hij legt zijn hand op zijn borst en glimlacht naar me. Ik houd er niet van om te liegen. Het keff en van de jack russells is nu heel dichtbij. Ik blijf stilstaan en kijk naar Sabors te grote, zwarte overhemd. De zweetplekken, het gehijg. Hij gunt me dit, denk ik, hij gunt me dit vast.
‘Ik moet plassen,’ zeg ik, ‘lopen jullie maar terug. Dan kom ik zo.’
‘Ik wacht even op je,’ zegt Sabor. Hij laat het hout een eindje zakken.
‘Ach nee joh, ga vast. Het is mijn blaas. Het doet een beetje pijn en dan duurt het wat langer. Vrouw-op-middelbare-leeftijd-probleem.’ Ik lach, Sabor lacht. ‘Verdwaal niet,’ zegt hij.
Als ze om de bocht zijn verdwenen – lange silhouetten met vreemde uitsteeksels – draai ik me om. Daar is het eerste hondje, en ook het andere. En dan zie ik Rainer, hij draagt het uniform, met pet en SS-insignes en al.

Wordt vervolgd.