Ilja Leonard Pfeijffer, Antoine de Saint-Exupery: de redactie las de kleine favoriet van toeristen (wie immers verzamelt niet alle vertalingen?), sober en beeldend, en een groots opgezette roman over toerisme en Europa die niet verrast. *

Jan van Mersbergen: Antoine de Saint-Exupery, De kleine prins

‘Het belangrijkste is onzichtbaar.’ Klein zinnetje dat het kleine boekje De kleine prins (vertaling L. de Beaufort-van Hamel) samenvat. Nog geen honderd bladzijden, met tekeningen, over vinden en zoeken. Een kleine mythische tekst over een prinsje van een kleine planeet en een piloot in de woestijn. Ze vinden elkaar.

Wat zocht de kleine prins in de woestijn? Dat ontdekt de piloot en tevens verteller pas aan het einde, als de kleine prins water drinkt. In het begin tekent de piloot een olifant die opgegeten wordt door een boa constrictor. Hij tekent echter alleen de buitenkant zodat het lijkt op een hoed. Niemand ziet er een olifant in die opgegeten is door de slang. Het belangrijkste is onzichtbaar. De kleine prins heeft één roos. ‘Bij jou kweken de mensen vijfduizend rozen in één tuin, en ze vinden daarin niet wat ze zoeken.’ Het boekje gaat over de ruimte, over tijd, over kinderlijke verlangens en dwaze volwassenen. Moeilijke materie, want al snel wordt zo’n opzet simpel en komt het niet over. Antoine de Saint-Exupéry kiest voor een sobere beeldende taal die de vertelling wel kan dragen. Nergens sentiment of uitgekauwde metaforen. Wel verhaaltjes die totaal onmogelijk zijn maar die je door de manier van verteller direct gelooft. ‘Je moet ’s nachts naar de sterren kijken. De mijne is te klein om te wijzen waar ze is. Dat is ook beter zo.’

Daan Stoffelsen: Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel Europa

Onder de vele plagen die plaatsen als Amsterdam, Venetië en Giethoorn teisteren, is toerisme het meest in het oog springend. Veel meer dan klimaatproblemen en de duurzamere migratie uit arme landen, althans. Daarom gaat Ilja Leonard Pfeijffers enorme roman Grand Hotel Europa ook minder dan La Superba over migratie, als wel om toerisme, het vluchtige broertje van de volksverhuizing. Een belangrijk onderwerp, en niet eens zo’n enorm boek, als je ziet dat Pfeijffer de aantrekkingskracht van het verleden van ons continent voor de Europeanen, maar zeker ook voor de Amerikanen en Chinezen, en niet in de laatste plaats voor hoofdpersoon Ilja zelf, in verschillende verhaallijnen laat zien. De kracht van die oude verhalen is al een belangrijke aanname, die Pfeijffer opvoert in het verbroken liefdesverhaal van Ilja en zijn Clio, de kunsthistorica met beroerde baantjes die jaagt op een verdwenen Caravaggio, en in de geschiedenis van het hotel en zijn piccolo. Net als het belang van stijl in leven en schrijven: Pfeijffers protagonist kleedt zich en soigneert zich perfect, formuleert precies en zeer uitgebreid, en er staan paginalange alinea’s betoog in die elk verband met een realistische dialoog verloren hebben.

‘“Ik verzoek u mij te corrigeren als ik het bij het verkeerde eind heb,” zei ik, “maar ik heb niet de indruk dat ik mijn toevlucht neem tot overhaaste gevolgtrekkingen als ik concludeer dat uw antwoord op mijn eerdere vraag ontkennend zou zijn en dat u niet van oordeel bent dat reizen de blik verruimt.” “Ik zie geen noodzaak om u te corrigeren,” zei hij.’

Het gaat over de kunst van Caravaggio en Damien Hirst, over musea, over hoe het continent sterft. Het gaat over hoe Europa in zichzelf gekeerd is. En over hoe toeristen een niet te stoppen ramp zijn. Had ik dat al gezegd? Dat zal zijn omdat Pfeijffer er ook op hamert. Hij herhaalt het nogal eens. Ik deel Pfeijffers literatuuropvatting niet – ik overdrijf even: kunst hoort kunstmatig te zijn, en daarop te reflecteren, tot in een weelderige stijl en een ironische toon over the top -, maar ik zie dat hij die consequent doorzet, mooie verhalen combineert, zichzelf als overtuigend personage neerzet. Zelfs de manier waarop hij met vrouwen en meisjes omgaat, de pornografische scènes, past. Alleen mist de centrale lijn van dit boek – en ik mis misschien een ironische twist – verrassingen. Hij verrast me met een inzicht in de verhaalstructuur in de Dave Eggers-achtige getuigenis van piccolo Abdul. Hij verrast me met de reflecties op moderne kunst (de tweede helft van de roman heb ik niet voor niets gelezen). Hij verrast me (en zijn hoofdpersoon) met de plotwendingen aan het slot. Maar niet met het gegeven dat toerisme het oude Europa kapotmaakt, en dat Europa vastzit in het verleden. Dat is zo’n Nexus Instituut-stelling die onbetwistbaar is, die veel analyse en weinig oplossingen toelaat, lange gesprekken oplevert, maar geen ontwikkeling. Het is niet iets voor op de voorgrond van een boek, het is decor, zoals in Rob van Essens De goede zoon (waarin Hirst ook een rol speelt, en musea, en carnavalstoeristen, en het verleden). Ja, ontwikkeling, misschien is dat mijn bezwaar. Het lijkt wel alsof Pfeijffers alter ego, een corpulente, charmante snob, vast blijft zitten. In zijn relatie met Clio veranderde er weinig, in Hotel Grand Europa evenmin. Ja, het slot biedt hoop – maar dat is te weinig en te laat. Dan is Europa al overleden.