Deze week gelezen: Fenoglio, Mooij

Beppe Fenoglio, Annet Mooij: de redactie las de heldere zinnen en eenzelvige personages van een favoriete schrijver, en de boeiende versies van het leven van een eeuweling.

*

Jan van Mersbergen: Beppe Fenoglio, Dag van vuur

Dit kleine boekje van Beppe Fenoglio, die zich zo langzamerhand ontpopt tot een van mijn favoriete schrijvers, kon ik niet laten liggen toen ik koffie ging drinken bij boekhandel Schimmelpennink. Het heet Dag van vuur, en is vertaald door Frans Denissen, Karin van Ingen Schenau en Emilia Menkveld. Van Fenoglio had ik al Doem en De laatste dag in de kast staan, twee erg sterke boeken. In de verhalen van Dag van vuur laat hij wederom het alledaagse leven van het Italië van voor de oorlog zien. Hij schreef zijn boeken in de jaren zestig. Iedere zin van Fenoglio is helder. De personages zijn innemend, eenzelvig, volks en nukkig. Niet de prototypen Italianen, en dat maakt het werk van Fenoglio zo goed.

Het boek opent met een man die een dubbelloops (de bundel sluit ook af met een dubbelloops) oppakt en zijn broer en nog een stukje van de familie vermoordt en daarna de politie onder vuur neemt. Daarna volgen we een jongen in een compleet ander dorp die het schieten in de verte hoort en met zijn oom de dag voorwandelt. De reden voor het schieten wordt langzaam duidelijk, dit verhaal gaat over afstand en wat je daardoor weet of niet weet. ‘En ik zal de Heer smeken dat hij ons allemaal vergeeft en ons het licht schenkt, want de oorzaak van al dat kwaad dat ons in deze heuvels treft, is onze gruwelijke onwetendheid.’ Met die woorden sluit de tante van de verteller het verhaal af.

In een ander verhaal wordt een jong meisje uitgehuwelijkt aan een oudere man, ze raakt zwanger en krijgt het kind. Een sterk meisje, een sterke moeder, maar vooral ook nog een kind dat speels is, want als ze in de markthal geroepen wordt zegt ze: ‘Laat me alleen deze knikker nog uitspelen,’ precies wat ze zei toen ze geroepen werd toen ze uitgehuwelijkt werd. Een beetje iets te mooi rond, maar van Fenoglio kan ik het hebben omdat dit personage precies goed uitgewerkt is, in handeling en dialoog. Daarna volgen twee portretten van een gokker en een rooie Italiaanse jongen die nogal lomp opereert. Sterke verhalen die steunen op de beelden van het land, de mensen en hun levens. Literatuur hoeft niet bijzonder te zijn, of groots, of fantasierijk. Als het net even een inkijkje geeft van de wereld waar ik iets over wil weten, dan is het verhaal al bijna af. Als het verhaal ook nog eens verteld wordt in totaal heldere zinnen, dan is het subliem. Superino, de vreemde rooie, kijkt naar een draaikolk en zegt:

‘In deze draaikolk heeft Pietro Cogno zich twee jaar geleden verdronken, hij werd ervan beschuldigd dat hij dat maffe mens van Moretti had bezwangerd. En een jaar eerder had Ugo Fazzone zich in deze zelfde draaikolk verdronken, toen zijn oude heer hem geen geld wilde geven om compagnon te worden van de watermolen van de Verna. Ben je bang?’

Dat laatste vraagje, dat is hoe Fenoglio schrijft. Twee prachtige zinnen, die complete levens en de samenhang tussen mensen laat zien, en daarna even kort de vraag of de ander, die in de buurt is, daar soms ook geen last van heeft. Een antwoord is niet nodig. De ik die aangesproken wordt is niet bang voor het water maar wel voor school, voor de meester, voor zijn familie, voor het moeilijke leven. Het mooiste verhaal is ‘Regen en de bruid’, over een kleine jongen – het personage dat Fenoglio graag gebruikt, naïef, speels, en toch licht beschouwend – die door zijn neef, een priester, en zijn tante meegenomen wordt naar een bruiloft, door de stromende regen. De priester moet het onweer beteugelen door te bidden maar komt er niet uit. De tante vindt haar zoon een nep-priester. De jongen krijgt de priesterhoed op en wordt als ze er uiteindelijk zijn door de bruid uitgelachen. Het gaat over geloof, vertrouwen, familie, leeftijd, Italië, het platteland, de elementen. Over alles, in een bos, met levensechte personages, zeer invoelbaar en menselijk. En bovendien een verhaal met richting, naar de bruiloft, en overzicht wat betreft tijd. Kort en sterk. Ik kan me geen beter verhaal voor de geest halen en zal iedereen die ook maar iets met schrijven wil aanraden eerst dit even te lezen, nog een keer te lezen, en dan pas te beginnen. Dag van vuur werd uitgegeven door Serena Libri. Op Athenaeum.nl lichten de vertalers hun werk toe.

Daan Stoffelsen: Annet Mooij, De eeuw van Gisèle

Je moet het wel expliciet maken in non-fictie, dat verhalen niet per se de werkelijkheid beschrijven. Maar in fictie is dat niet zelden hetzelfde; zo worden in het romandebuut van Anne Moraal, Honden huilen niet, in het slot nog even alle iets te mooie verhalen bijgesteld. Ook Ilja Leonard Pfeijffer speelt nadrukkelijk met dat gegeven in Grand Hotel Europa (maar Rob van Essen in De goede zoon niet). Nu ja, ik zeg: het moet… Gisèle van Waterschoot van der Gracht (1912-2013) was een verhaal apart. Ze fabuleerde, maakte het mooier, voor zichzelf en voor anderen. Annet Mooij schrijft in haar inleiding:

‘Wat Gisèle op deze manier deed, is wat iedereen tot op zekere hoogte doet: een verhaal creëren dat de werkelijkheid zin en betekenis geeft. Maar Gisèles onconventionele leven en haar veelkantige persoonlijkheid stelden haar in staat er iets bijzonders van te maken, een verhaal dat niet alleen haarzelf gelukkiger maakte, maar dat ook anderen wist en weet te inspireren. Tegelijk was zij wel een erg fanatieke regisseur van haar eigen leven. Ze kneedde zo consequent en met zoveel overtuiging haar eigen werkelijkheid dat de vraag rijst waar zij deze mentale strategie voor nodig had. Waar kwam die onbedwingbare behoefte aan mooi maken vandaan?’

‘Iedereen tot op zekere hoogte’, daarmee wordt het verhaal van deze excentrieke eeuweling iets universeels. Maar ze is een biografie waard: adellijke en patricische wortels, een jeugd doorgebracht in de Verenigde Staten tussen oliebronnen en Indianen en in Oostenrijk in een kasteel. Kunstenares, rondom de oorlog vooral glaskunstenares, daarna vooral schilder. De gastvrouw voor het onderduikgezelschap rond de enigmatische Duitse dichter Wolfgang Frommel, dat Castrum Peregrini werd, een broederschap dat het hogere nastreefde, maar sektarische elementen had – en haar buitensloot. Minnares van burgemeester Arnold d’Ailly, later – nadat hij aftreed – echtgenote. Gisèle koos haar versies. Niet de pijnlijke, maar de paradijselijke. Zo was haar eerste liefde, als zestien-, zeventienjarige, een bijna vijftigjarige oom. ‘De weinige keren dat Gisèle later over deze gebeurtenissen sprak, benadrukte ze steeds dat een en ander niet tegen haar zin was gebeurd. Het vervolg wijst daar ook op, maar toch is het in haar geval riskant om hier klakkeloos in mee te gaan.’ Een verblijf in Parijs werd gereduceerd tot één beroemde vriend. Toen ze een affaire had, en ook bevriend was met de echtgenote, dan kon ze alleen de liefde zien, niet hoe ze haar vriendin pijn deed. Ze was zeer katholiek, maar had tot late leeftijd ongetrouwd seksuele relaties. Ook interessant: ondanks haar eigen versies had ze een enorm archief, en dat hielp de biografe enorm. Maar bovenal is de vrouw zelf interessant. Ze is niet zo’n honderdjarige aan wie je de geschiedenis kan aflezen, het was bijvoorbeeld geen krantenlezer, en politiek interesseerde haar niet. Maar de oude adel, het opkomende nazisme in Oostenrijk, de onderduik in Amsterdam, en dat mysterieuze gezelschap in haar huis – dat is echt boeiend, en niet zelden voelt Mooijs biografie als een kanttekening bij, een nuancering van wat we weten van die eeuw. Daardoor is het zelfs te rechtvaardigen dat – en ik erger me daar altijd rot aan bij biografieën – voorouders aan bod komen; adel en patriciaat, landgoederen en erfenissen spelen immers een belangrijke rol in haar leven. De eeuw van Gisèle is een boeiend boek, rondom een intrigerende hoofdpersoon, en Mooij is voorbeeldig omgegaan met de tegenstrijdigheden in haar bronnenmateriaal. De biografie is niet zo vrij als die van Mirjam van Hengel (Campert), zeker niet als die van Marja Pruis (Netty Nijhoff), maar goed opgebouwd, en de stilistische vrijheden die Mooij zich veroorloofd verlevendigen, zij het dat hier geen literatuur geschapen wordt:

‘Het was alsof de gordijnen in haar leven werden geopend en licht en vrolijkheid van alle kanten naar binnen stroomden. Gisèle heeft er nooit een geheim van gemaakt dat de ontmoeting met dit gezin van beslissende invloed is geweest op haar persoon en ontwikkeling. Een duf konijn was ze tot nog toe geweest, dat eindelijk wakker was geschud.’

En wakker blijft ze. Een van de meest geroemde boeken in 2018 is – zeker met de actualiteit rondom Castrum – overwinterd, en staat nu terecht op de shortlist van de Opzij Literatuurprijs

De Bezige Bij gaf De eeuw van Gisèle uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment.