Deze week gelezen: Ronald Giphart, Ivo Victoria

Ronald Giphart, Ivo Victoria: de redactie las een lekker, groepspsychologisch boek met een wij-perspectief en een persoonlijke, soepele en rake roman.

*

Daan Stoffelsen: Ronald Giphart, Alle tijd

Perspectief doet ertoe. Voor schrijvers is het een technische keuze die inhoudelijke achtergronden kan hebben, voor lezers kan een ander perspectief juist een intiemere betrokkenheid geven. Ik schreef vorige week aan jullie, en later aan Bart Koubaa zelf, dat ik nooit echt nabij zijn Jacob Querido kwam, en hij antwoordde me dat dat een bewuste keuze was. In de zeventiende eeuw was er geen psychologie, geen ik – alleen wij en zij en God. En daarom definieerde hij zijn personages door wat hij deed. Totaal anders, conventioneler ook, vergrootte Ronald Giphart in zijn boek over vriendschap de afstand tussen mij en zijn zestal personages, door te vertellen vanuit de eerste persoon meervoud.

Ronald Giphart en ik gaan ver terug, ik ben van de generatie die zijn puberteit doorbracht met Ik ook van jou en Giph, mijn oma zag grote uiterlijke overeenkomsten en een van zijn beste vrienden beschouw ik als een van mijn weinige vrienden onder de schrijvers. (Niet dat ik veel literaire vijanden heb, dat ik weet, op de beruchte HP|De Tijd-vraag zou ik geen antwoord hebben, zo sociaal ben ik simpelweg niet.)

Giphart en ik zijn elkaar wat uit het oog verloren, dacht ik, maar ik heb stiekem toch al zijn romans gelezen, hij schreef een tijd wat minder zie ik nu, maar mijn verhouding tot zijn werk blijft wat dubbel: is het niet té toegankelijk? Wordt zijn werk wel interessante literatuur? Het een hoeft het ander niet uit te sluiten, maar literatuur verrast me idealiter, prikkelt, brengt me uit evenwicht, wekt ongemak op, raakt me. Een goede roman doet meer dan een verhaal zo goed mogelijk vertellen, hij geeft inzicht in de mens of de wereld of de taal of allemaal tegelijk, en die effecten ebben na nadat het boek uit is.

Kijk, Alle tijd is wel een zeer geslaagd boek. Giphart verbindt heel ingenieus de levens van een zestal mannen, jongens nog, met elkaar, die op gegeven moment een brouwerij opzetten. Het wordt, mede dankzij de financiering van hun moeders, een groot succes, terwijl de roerige liefdeslevens verweven raken. Er komt een proeflokaal, een nieuwe brouwzaal en nog een wordt ingericht, er komen kinderen, en de eerste van hen overlijden. Het is, en dat is Giphart toevertrouwd, een warmbloedig verhaal over vriendschap, dat rijmt met zijn eerdere boeken: er is liefde, seks, jacht, Utrecht, drank, drugs, Nick Cave, er zijn baby’s en moeders en een sterfbed, er is een acteur en een poëzieliefhebber, er is niet te veel gepsychologiseer, veel weetjes (‘Montaigne beschreef vriendschap als een relatie die losstaat van alle mogelijke belangen en waarin alles gemeenschappelijk is, of dat nu wensen, gedachten of meningen zijn. Wat we die nacht, die uren, meemaakten smeedde vooral ook onze vriendschap, al misten we Luciën.’ Research is altijd zichtbaar bij Giphart.) en citaatjes, goede grappen, handigheidjes met taal, een ontroerend sterfbed.

Ik val daarvoor.

Zo zijn vijf van de zes – ze zijn opvallend genoeg vaak niet compleet bij hun avonturen – bij de val van de Muur, en schrijft Giphart: ‘We kwamen vele nationaliteiten tegen en we voelden ons die nacht allemaal J.F. Kennedy.’ Geen Berliners, maar Kennedy’s, mooi. Zo parafraseert Giphart ook Nescio:

‘Nog steeds staan we bij elkaar, toevallig wederom in Duitsland, bij een rustig pisveld langs de snelweg. Er passeert een groep voetbalsupporters op weg naar de Raststätte, ze zijn een jaar of twintig jonger dan wij. Een van de jongens roept iets, maar het is onduidelijk wat of naar wie. Er wordt overdreven gelachen om de opmerking, die wellicht over ons ging. Een jongen laat in het voorbijgaan een harde wind, een onbeschaafdheid die door de wannabe-hooligans met infantiel gegiebel wordt ontvangen. Groepen gedragen zich vrijwel altijd onuitstaanbaar, elke groep, op elk moment. Ook wij, al waren we Titaantjes après la lettre en maakten we ons niet, of niet vaak, schuldig aan zinloos machogedrag of braggadocio, we hebben nimmer het interieur van een café verbouwd, geen straatmeubilair gesloopt, nooit gestolen, nimmer scheten gelaten als andere groepen mannen passeerden. Aardig without a cause.’

Misschien is dat waarover ik twijfel: is het niet té aardig?

Het probleem zou hem in het perspectief kunnen zitten. Net als bij Koubaa word ik nergens intiem met een van de personages, en net als bij Koubaa lijkt me dit een bewuste keus: Giphart beschrijft een groep, een roedel, en hoewel de leden wel eigen derdepersoons lijnen krijgen, is die ‘wij’ steeds op de achtergrond, zoals in: ‘Luciën, die het schouwspel met de Taunus vanaf onze plek gadeslaat, oppert dat we misschien moeten aanbieden om de reizigers in nood te helpen – hij is van onze groep degene die het meest oog heeft voor mensen die hulp behoeven. Niet dat hij verstand van auto’s heeft, maar het gaat om het gebaar. Cola oppert dat de vrouwen misschien verkeerd hebben getankt, waarop Jonas aan het gezelschap vraagt of ze soms assistentie nodig hebben.’

Het betekent ook een zekere gelijkmatigheid: de wij-stem is een gemiddelde stijl, en in een redelijk eerlijke verdeling van sores en pagina’s (ik heb dit niet uitgerekend, dit is een totaal onwetenschappelijke indruk) steekt er niet één of twee bovenuit. Ook niet qua stijl. Als ik bedenk welke romans ik recent heel goed vond, dan ging het telkens om enkele vertellers, individuën met een eigen geluid, een eigen geschiedenis, een eigen psychologie en monomanie. Echte mensen met een afwijkende stem.

Maar dat is dus, denk ik, een keuze. Giphart schreef een ánder boek, een groepspsychologisch portret, en daarin is het individu ondergeschikt, het gaat om de dynamiek. Hij schreef een overtuigend boek op plot en structuur (het boek begint met een pistool, en Tsjechovs plottip volledig negerend gaat het pistool nergens af), niet over de mens alleen maar over het leven samen, het samenleven. Een lekker boek ook. Lekker genoeg voor een gesprek met vrienden met een speciaalbiertje.

De Bezige Bij gaf Alle tijd uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment.

Jan van Mersbergen: Ivo Victoria, Alles is oké

In de nieuwste roman van Ivo Victoria gebruikt de schrijver zijn eigen naam, zijn echte naam. Weliswaar tussen dubbele aanhalingstekens, terwijl hij in dialogen niet eens enkele aanhalingstekens gebruikt – iets wat ik heel prettig vind. Opeens staat er: “Hans”.

Nu is er over de roman Alles is oké op de site van De Revisor al een mooi stuk gepubliceerd, de toespraak die Thomas Heerma van Voss hield bij de presentatie van de roman in de Roode bioscoop in Amsterdam. Het was op de avond waarop Ajax de eerste groepswedstrijd in de Champions League speelde, tegen Lille. Een aantal mensen zat met spanning in het zaaltje. Thomas zorgde voor een pakkende toespraak. Geen dwepende woorden, maar het betoog van een oplettende lezer om het boek van Hans bij te staan.

Op de avond was er verwarring over Ivo en Hans. Het pseudoniem lijkt de schrijver steeds meer in de weg te zitten. Een leuk gekozen pornonaam die bestaat uit zijn doopnaam en de naam van de straat waarin hij geboren is (de Victoriastraat, Victorialaan…). Marius Hoogendorp zou op die manier mijn pseudoniem zijn. Ik ben blij dat ik die weg niet ingeslagen ben toen ze bij Meulenhoff vroegen welke naam er op de kaft van mijn debuut geplakt moest worden.
Hij heet dus Hans. Ik ken Hans al een tijdje. In de Roode bioscoop vierde hij zijn tienjarige schrijverschap dat begon met zijn eerste roman met de lange titel die ik hier niet zal herhalen, en zijn tweede boek, Gelukkig zijn we machteloos, dat het in 2012 schopte tot de shortlist van de Librisprijs, waar ik ook mocht aanschuiven en waar Adri van der Heijden met Tonio won. Toen noemde ik hem nog Ivo.

Als je af en toe samen aanschuift bij de schrijversborrel in de stad, elkaar op boekpresentaties en vertellersavonden tegenkomt, als je elkaar ziet met kinderen en partners erbij, als je samen lesgeeft in Arnhem, als je over Lowlands contact hebt, hij als programmeur en ik als schrijver met een show, dan wordt het langzaam Hans. En nu staat er plots Hans in de roman waar voorop nog steeds de naam Ivo prijkt.

Deze roman is persoonlijker, dat geeft die naam wel aan. Het gaat over zijn moeder, over zijn vrouw en kinderen, over zijn woonplaats (Amsterdam) die een eind weg is van de woonplaats van zijn moeder, het gaat over het aftakelen van zijn moeder, die langzaam dement wordt. Aangrijpend, erg goed geschreven, wat betreft taal ook veel meer Vlaams dan zijn vorige romans, persoonlijk dus.
Ivo wordt Hans.

Hij schrijft zintuigelijk, precies, swingend, over zijn moeder:

‘Een tandwiel dat net nog doelloos rondjes draaide in het luchtledige van haar gedachten en zich nu in de schakel van een ketting had weten te haken en dat tandwiel trok en trok, millimeter voor millimeter, die ketting voort totdat ook het volgende tandje haar schakeltje gevonden had. En daarna het volgende, en zo verder, totdat de mechaniek die haar woorden aandreef eindelijk opnieuw ordentelijk zou functioneren.’

Veel herhaling, en dat past bij de staat van zijn moeder. Heel mooi, het omzetten van gedachten in een mechaniek, om het verstoren van dit machientje te kunnen begrijpen.

Na de presentatie dronken we met een paar andere schrijvers biertjes in een café aan de Noordermarkt. Het was een huiskamer. Hans was moe, zag ik. Hij dronk als een vermoeide man die net een boek over zijn moeder had afgeleverd. Het boek was er, hij was er nog niet helemaal. Een persoonlijk boek staat dichtbij, het boek wordt nu de wereld ingeduwd, allerlei meningen waar je nog minder grip op hebt dan op de dementie van je moeder, zullen gaan komen. Dat is spannend, dat is dodelijk vermoeiend. Ik zag aan hem dat het schrijven hem veel had gekost en toen ik een paar weken later ging lezen herkende ik juist die vermoeidheid en machteloosheid in de tekst.

Die staat van de schrijver door laten schemeren in de vertelling, dat is genieten. Dan zegt de schrijver: dit boek had niet anders gekund. En dan bedoel ik niet alleen de mooie goedlopende zinnen en de rake beelden, ik bedoel dat dit het monument is dat Hans voor zijn moeder moest schrijven.

Lebowski geeft Alles is oké uit.