Duivel en neus

Er lacht een Chinees duiveltje op de bodem van mijn kopje. Het kan evengoed een neus zijn. Een vierkante. Ik bel Tunesië: ‘Er zit geen logica in, monsieur Qu’bah, u kunt de toekomst niet voorspellen uit een verleden dat u niet kent… er is geen formule…’ Arabische logica van een koffiediklezeres. Ze gaat onweerlegbaar verder: ‘Het gaat erom waar u begint met kijken, doet u dat bij het oortje of juist niet, uw standpunt is van wezenlijk belang, zoals de kleur van de drab dat is.’
‘De kleur?’
‘Oui, la couleur… donkere drab is niet gunstig, lichte wel, en niet alleen de drab heeft een vorm, ook het wit van uw kopje tussen de drab is leesbaar… het is dus best mogelijk dat u in de drab een duivel zag en in de witte tekening van uw kopje een vierkante neus.’
‘En is dat goed of slecht nieuws?’
‘De duivel in uw kopje wil zeggen dat oude vrienden kwade plannen voor u beramen, de neus dat er iemand raad zal komen vragen.’
‘Is dat niet tegenstrijdig?’
‘Monsieur Qu’bah, denkt u toch eens logisch na…’

‘Excuseer, het is nogal laat en ik heb de hele dag…’
‘Als er dus een oude vriend om raad komt vragen, weet u wat u te wachten staat.’
‘O ja?’
‘Laat hem…’
‘Kan het ook een haar zijn?’
‘Vous dites?’
‘Of het ook een oude vriendin kan zijn?’
‘Ik zeg u: laat hem of haar voor geen geld van de wereld binnen, u haalt de duivel in huis, dat staat in uw drab te lezen, het Paard van Troje, monsieur Qu’bah, het Paard van Troje!’
‘In de drab op mijn schoteltje zag ik duidelijk een onderzeeër…’
‘Met of zonder periscoop?’
‘Zonder.’
‘Zeer vervelend, zeer vervelend… was het geen platvis?’
‘Eventueel, ja.’
‘Ziet u wel: gebruik uw intuïtie, zegt de platvis, koffielezer, gebruik uw instinct als er een oude vriend voor de deur staat.’

4 maart 2014, wat zeg ik? 5 maart 2014, er staan twee lelies als periscopen van een kolossale onderzeeër in mijn tuintje in bloei; in het parkje tegenover mijn schrijfkamer de eerste witroze bloesems aan de kerselaar. In plaats van te werken zoek ik in een oude doos oude foto’s van oude vrienden. Ik vind er een drietal: een Chinees, twee Vlamingen en een Hollandse, vier dus. Als een van hen aanbelt laat ik ze niet binnen; de Hollandse zeker niet.

Maar hoe herken je oude vrienden vijfendertig jaar later? In het geval van de Chinees moet dat lukken, hoewel je niet elke Chinees die aanbelt de toegang tot je huis kunt ontzeggen omdat het een Chinees is, wat trouwens ook voor Amerikanen, Oost-Europeanen en Oegandezen geldt; en wat doe je in het geval zo’n Oegandees zegt: ‘I’m your friend.’ Moet je dan vragen of hij een nieuwe, een oude of een neutrale vriend is. Je weet niet wat je in huis haalt.

Ik overweeg sterk als koffie niemand meer binnen te laten. Telefoon. Tunesië. ‘Welke koffie gebruikt u eigenlijk, en welk kannetje?’
‘Douwe Egberts en een Turks kannetje.’
‘Monsieur Qu’bah, u moet café Bondin gebruiken, of Sadok Ben Yedder, mijn neef heeft een zaakje in Brussel, daar vindt u alles wat u nodig heeft om goed te lezen, ook kannetjes, Arabische kannetjes… u wilt toch niet leren paardrijden op een paard met twee poten? Ga naar Brussel, met mijn groeten, mijn neef zal een redelijk prijsje voor u maken.’

Ik naar Brussel. Met de trein. Om koffie. En een kannetje. Tunesische. Onderweg lees ik in mijn Starbucksbekertje dat volgend jaar een oude vriend de Libris wint. Er lacht een duiveltje in mijn neus. Het wil eruit, ik snuit, rijd achterwaarts de toekomst binnen: Tunesië dient een aanvraag in voor lidmaatschap van de Europese Unie. Brussel-Zuid. Dat komt logischerwijze uit.