Vraag het aan Qvigstad
‘Als u midden in de nacht zonder koffie zit kunt u het ook Qvigstad vragen, monsieur Qu’bah, als u het fijne van de zaak wil weten, moet u bij Qvigstad zijn. Dat is een metafysicus. Die weet alles van het hiernamaals, de toekomst duizend jaar na nu, het leven na de atoomoorlog, embryo’s in reageerbuizen. En nog veel meer… de aandelenkoers… de inflatie… de letteren… en altijd met de glimlach.’
Al goed en wel, maar hoe doe je zoiets: het vragen aan Qvigstad; gesteld dat hij nog leeft? En dan, misschien nog duizend-en-één keer belangrijker: wat vraag je Qvigstad? Je moet natuurlijk een idee hebben van waar je naar toe wilt, een doel so to speak.
‘O nee, monsieur Qu’bah, alles staat geschreven, Maktub, zoals wij hier zeggen, Maktub… het ligt vast, uw verleden en uw toekomst, u moet het alleen nog lezen, in uw koffie.’
‘Of het aan Qvigstad vragen?’
‘Ja, dat is nog beter dan koffie, vraag het aan Qvigstad.’
‘En waar vind ik die Qvigstad?’
‘Gebruik uw verbeelding, koffielezer!’
Qapel, Quaadman met d en dt, Quaasteniet, Quellhorst, Quirido en Querido, Quts en… Qvigstad.
‘Spreek ik met Qvigstad?’
‘Wat dacht u?’
‘Ja, ik bedoel… u bent het?’
‘Nee, ik ben Qvigstad, wat wilt u weten?’
‘Ah… ik, euh, Tunesië heeft me naar u verwezen, ze zeiden dat u beter bent dan koffiedrab.’
‘Zo, beter dan drab, nou, ik heb een hamer met een lange steel, als Tunesië dat wil zeggen.’
‘Nee, ja, Qvigstad, ze zeiden dat u de toekomst kunt zien…’
‘Zien?’
‘Voorspellen.’
‘Zoals ik al zei, ik heb een hamer met een behoorlijk lange steel.’
‘En daarmee kunt u voorspellen wat…’
‘Ja, als Tunesië het zegt.’
‘Wat ik eigenlijk wilde vragen is of de literatuur een toekomst heeft?’
‘Ik heb alleen een hamer, geen sikkel.’
‘U bedoelt?’
‘Dat ik alleen een hamer heb en geen sikkel.’
‘En de toekomst van de letteren?’
‘Zolang er onduidelijkheden zijn, zal er literatuur zijn.’
‘Maar staat de boel niet op instorten? Stapels op stapels op stapels… een boekentoren van Pisa… een boekenberg…’
‘Klimmen.’
‘… auteurs op zoek naar de grootste gemene deler… als het maar verfilmbaar is…’
‘Literatuur is per definitie niet verfilmbaar… wel beklimbaar.’
‘Maar de realiteit is anders.’
‘Daarom heb ik een hamer met een behoorlijk lange steel, ziet u.’
‘Aha.’
‘En?’
‘Ja, die Qvigstad is er me eentje, een kerel uit een stuk, springt over bergen en rivieren met een rugzak vol keien en stenen, kijkt naar de wereld alsof hij van hem is… hij doet me aan Frank Zappa denken… aan God… de schepping doorprikken… longen vullen, hamer in de lucht zwieren… de middelvinger.’
‘U kunt de wereld ook wakker schudden door uzelf in brand te steken, dat hebben we hier in Tunesië gezien… ik las het in mijn koffiedrab… een lange lange rij zich-naar-god-weet-waar-vertakkende dominosteentjes… en het stopt nooit, het blijft zich uitgeslapen uitbreiden, monsieur Qu’bah, zoals Europa dat zich aan het uitrekken is…’
‘Zou dat in de literatuur ook kunnen, zo’n zelfverbranding, een bom onder die boekenberg?’
‘Dat moet u aan Qvigstad vragen.’
‘Angsthazen… mijn deur staat open.’
‘Inbrekers?’
‘Kunnen altijd binnen, daarom zijn het inbrekers.’
‘Zitten er te veel sloten op onze letteren?’
‘Wat denk je zelf?’
‘Dat we allemaal kleine goden moeten zijn…’
‘Zegt wie?’
‘… dat er geen fouten gemaakt mogen worden, alles gepolijst, proper, veilig… ons lijf, onze romans, onze steden, onze tanden…’
‘Wie we zijn is van minder belang, monsieur Qu’bah, wat we willen, daar draait het om… waar wilt u staan binnen pakweg vijf jaar?’
‘Ik had gehoopt dat u dat zou kunnen zeggen.’
‘Ik heb een hamer met een steel van een halve meter, en ik heb moeder aarde een tand uitgeslagen, als u wilt dat de literatuur zich geen vijf jaar meer blijft opstapelen, moet u haar niet bedrijven, maar met een hamer te lijf gaan.’
‘En?’
‘Ik heb een hamer nodig.’
‘Een neef van mij heeft een winkeltje in ijzerwaren, hij heeft vast en zeker wel een hamer…’
‘Ik heb een behoorlijk grote nodig.’
‘Dat moet u aan Qvigstad vragen, hij heeft er een met een heel heel lange steel.’