Na de Arabische winter komt…

‘Maar de Arabische lente was toch onvermijdelijk? Daarvoor was het niet nodig om koffiedik te lezen, monsieur Qu’bah, een klein kind wist al voor de lente uitbrak dat ze ging komen?’
‘Is dat zo?’
‘Ik wist het in alle geval.’
‘U dacht dat er een ommekeer ging komen, u wist het niet.’
‘Ach ja, u begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ja, maar u gebruikt de verkeerde woorden.’
‘Comment?’
‘We gebruiken het woord weten als wat we weten waar en kenbaar is, en de Arabische Lente was niet kenbaar. Veel mensen zagen het niet aankomen. Ze konden het niet weten.’
‘Ik wel.’
‘Nee, u wist het niet, uw taalgebruik maakt de wereld kenbaarder dan hij is, uw woorden helpen een illusie in stand houden.’
‘Ach, schrijvers en kommaneukerij; u begrijpt toch wat ik bedoel, na de winter komt de lente.’

‘Daar gaat het niet om, het gaat om het juiste werkwoord.’
‘Ik ben moe, weet u hoe laat het is?’
‘Dat weet ik zeer goed…’
‘Bent u dat zeker?’
‘Zeer zeker.’
‘Of denkt u dat u weet hoe laat het is; bent u zeker dat uw uurwerk niet achter loopt?’
‘Ik heb er vier.’
‘En die liegen niet?’
‘Ik denk het, ja.’
‘Dus u weet het niet zeker?’
‘U dwaalt af, mijn punt is dat we ervan uitgaan dat we het verleden kunnen begrijpen, en dat we uit dat verleden de toekomst kunnen afleiden, maar zo werkt het niet.’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Dan kon u toch niet weten dat de Arabische Lente ging uitbreken…’
‘Dat heb ik niet beweerd…’
‘Jawel, nog geen minuut geleden zei u dat u het altijd al had geweten dat de revolutie voor de deur stond, dat u geen helderziende hoefde te zijn om dat de voorspellen…’
‘Nu legt u me woorden in de mond die ik nooit heb uitgesproken…’
‘Maar u heeft toch gezegd dat u wist dat de Arabische Lente voor de deur stond, dat gaat u toch niet ontkennen…’
‘Wat ik precies gezegd heb, weet ik niet meer, monsieur Qu’bah, ik weet alleen dat je blind moest zijn om het niet te zien aankomen… een soort buikgevoel…’
‘Goed, maar u wist het niet.’
‘Als u het zegt.’
‘Ik wist het…’
‘U wist wat?’
‘Dat u dat ging zeggen…’
‘Dus wat ik ging zeggen was waar en kenbaar.’
‘Ja, nee, u draait de dingen om…’
‘Ach zo.’
‘U begrijpt best wat ik bedoel.’
‘Om eerlijk te zijn, niet echt, u bazelt maar over taalgebruik en verleden en toekomst, maar wat is de zin ervan?’
‘Dat ik-heb-het-altijd-al-geweten zware gevolgen kan hebben, persoonlijk en maatschappelijk… niemand wist uiteindelijk dat de Arabische Revolutie ging uitbreken…’
‘De blinden niet, nee.’
‘Niemand kon voorspellen dat op elf september 2001 de wereld ging veranderen.’
‘Al Qaida had informatie naar de CIA gestuurd waarin stond dat ze een grote aanslag tegen de Verenigde Staten aan het voorbereiden waren.’
‘Maar niemand kon weten dat zich op dinsdag elf september twee gekaapte passagiersvliegtuigen in de Twin Towers van het WTC zouden boren, dat is… achterafkennis.’
‘Als u het zegt.’
‘Dat zeg ik niet, maar Daniel Kahneman.’
‘Is dat een Jood?’
‘U meent het?’
‘Ik meen wat, monsieur Qu’bah?’
‘Dat u die vraag stelt?’
‘Ik wil gewoon weten of die Kahneman een Jood is.’
‘Ja, maar die vraag roept onvermijdelijk… dingen op.’
‘Uw associaties zijn niet de mijne, u gaat ervan uit dat een Arabische vrouw het woord Jood niet kan gebruiken zonder er het verleden of de Gazastrook bij te betrekken.’
‘En doet u dat niet?’
‘Als ik wil weten of Kahneman een Jood is, is dat omdat ik wil weten of het een Jood is, niet meer en niet minder, u gaat ervan uit dat ik daar andere bedoelingen bij heb, u interpreteert mijn vraag en betrekt er het verleden bij…’
‘Dat is toch niet abnormaal…’
‘Nee, maar u denkt dat u uzelf en het verleden begrijpt en dat u daaruit de toekomst kunt lezen, wel, monsieur Qu’bah, u heeft nog een lange weg af te leggen, u zit er weer een geschiedenisje bij te verzinnen, altijd een verhaaltje achter de hand, geloof me: u zit er goed naast deze keer; zegt u me eerlijk wat u in het koffiedrab heeft gelezen?’
‘Het enige wat ik me herinner is een cirkel op de tafel, een afdruk van de bodem van mijn kopje…’
‘Een ei?’
‘Nee, het leek meer op een ballon.’
‘Ik wist het, een ballon: deze koffielezing is doorprikbaar, monsieur Qu’bah, daarvoor had u mij niet midden in de nacht lastig moeten vallen.’