Oranje wint de AKO; niet?
‘Wat is dat toch telkens een bende ellende met die koffie van u, monsieur Qu’bah. U zou uzelf eens bezig moeten zien.’
‘Kunt u zien hoe ik koffie zet?’
‘Wat dacht u?’
‘Ik dacht: u zit in Tunesië, ik in Gent, dus is het niet mogelijk dat u ziet hoe ik met mijn koffie knoei.’
‘Ja, en toch heb ik het gezien, anders had ik er u niet op kunnen wijzen.’
‘Heeft u het in uw koffie gelezen?’
‘Wat dacht u.’
‘Ik dacht: ze heeft het in haar koffie gelezen.’
‘Ik zeg u één ding, monsieur Qu’bah, als u niet zou knoeien, zou u ook veel beter kunnen lezen.’
‘U heeft een punt. Maar ik ben nog aan het leren lezen, u heeft meer ervaring.’
‘U heeft ook een punt.’
‘Dank u.’
‘Dat is dan een dubbele punt, monsieur Qu’bah, en u weet wat er na een dubbele punt komt.’
‘Een citaat.’
‘Geen citaten, monsieur Qu’bah, vertel me gewoon wat u weet. Wat volgt na een dubbele punt?’
‘Een opsomming, een verklaring?’
‘Inderdaad! Ik jammerde in Tunis dubbele punt: “Hoe kon het toch zo uit de hand lopen met die koffie van Qu’bah.”’
‘Ja, maar…’
‘Eén ding stond vast dubbele punt: dit mag nooit meer gebeuren!’
‘Afgesproken.’
‘De volgende afspraken worden gemaakt dubbele punt: er komt een einde aan het geknoei van monsieur Qu’bah inzake het koffielezen; monsieur Qu’bah zal vanaf heden enkel koffie gebruiken die dient om gelezen te worden, zoals de koffie die mijn neef in Brussel verkoopt.’
‘Oké, u heeft een punt, maar hoe heeft u in uw koffie gezien…’
‘Ik ben niet blind, monsieur Qu’bah, ik kan lezen.’
‘Hoe kan het onzinnig zijn te zeggen dubbele punt: “Er zijn mensen die zien’, als het niet onzinnig is te zeggen: “Er zijn mensen die blind zijn”?’
‘Geen citaten heb ik gezegd, monsieur Qu’bah, geen citaten.’
‘U kent Wittgenstein?’
‘Wie?’
‘Maar u weet dat ik hem citeer!’
‘Zoals ik al zei dubbele punt: “Ik ben niet blind.”’
‘Nee, gelukkig.’
‘Mijn oom was blind.’
‘O.’
‘Hij heeft me het koffielezen geleerd. Hij zag niet in het heden, maar des te meer in de toekomst.’
‘Maar hoe kon hij koffie lezen als hij blind was?’
‘Tja, u heeft een punt, maar toch kon hij het, vraag me niet hoe.’
‘Ik vroeg het u net.’
‘Hij had hersenen, en wat we zien is een constructie van onze ogen en onze hersenen.’
‘Dus hij las alleen met zijn hersenen de koffie?’
‘Ik ga u niet alle familiegeheimen verklappen, monsieur Qu’bah, ik heb u ingeleid in het lezen, u op de addertjes gewezen, en op het belang van niet te knoeien, maar de rest moet u zelf ontdekken. Ik ga u niet bij het handje blijven vasthouden, u staat op eigen benen. En als ik u was zou ik als de bliksem naar Brussel vliegen.’
‘Oké, Brussel. Trouwens, weet u wie de AKO Literatuurprijs op zak gaat steken dit jaar?’
‘De wat?’
‘Laat maar, ik las in mijn koffie dat het dinges ging worden.’
‘In dat geknoei van u valt niets goeds te lezen, geloof me, de naam die u zag is niet de naam van de winnaar van die prijs.’
‘Ja, maar het wordt een Nederlander. Mijn kopje is overduidelijk oranje; als je goed kijkt kun je het zien: Orange 021 C.’
‘Ik zou het nog een keer overdoen, als u zich niet belachelijk wilt maken met uw voorspelling.’
‘Met koffie van uw neef uit Brussel.’
‘Inderdaad, dan zal u een naam zien, klaar en duidelijk.’
‘Juist, ja.’
‘Is dat de Amsterdamsche Kiosk Onderneming, die AKO?’
‘Ik ken alleen de afkorting, AKO…’
‘Oké. Au quai, op de kade!’
‘Ik dacht dat oké van de Indianen kwam.’
‘Of van de Amerikaanse spoorwegbeambte Obadiah Kelly.’
‘Ah.’
‘Ieder pakket dat hij in ontvangst nam, bestempelde hij met zijn initialen.’
‘Of Old Keokuk, een indianenopperhoofd die enkele verdragen met O.K. ondertekende.’
‘Ze zeggen dat wie zich in de afkomst van het woord okay verdiept een beerput opentrekt, een beetje zoals je laatste koffie, monsieur Qu’bah dubbele punt: smerig en o zo onduidelijk.’