Deze week gelezen: Kluun, Kleinpaste en Hartmans

Kluun, Thijs Kleinpaste en Rob Hartmans – de redactie las over de herkenbaarheid van carnaval en scheiding en de taal van fascisten en populisten.

*

Jan van Mersbergen: Kluun, DJ

Deze week, in de aanloop naar carnaval, las ik de nieuwe Kluun. Past heel goed, want carnaval komt herhaaldelijk in het boek voor, en nog meer zaken die mij zeer bekend voorkwamen, want op een schijnbaar willekeurige dubbele bladzijde (64-65) van de nulde druk las ik over: het posten van berichten op social media, wat een uitgeverij doet voor een schrijver, een scheiding, foto’s van kinderen, de carnavalsoptocht van Breda, met verklede kinderen, een gehuurd pastoorspak en een ex die niks om carnaval gaf, Raamsdonksveer,  1988, gastenlijst, en een afstudeerfeest.

Behalve het gehuurde pak, want echte vastelaovesvierders stellen zelf een pekske samen, is het zeer herkenbaar. Meer dan herkenbaar.

” ”

Kluun schrijft over zichzelf, dikt zijn verhalen vanzelfsprekend aan en poetst ze op, maar in de basis is herkenbaarheid een belangrijk onderdeel van zijn proza. Deze passages zijn zo herkenbaar dat het bijna eng is. Komende dagen, tijdens carnaval, klinkt alleen niet de muziek van DJ. Dat is het enige verschil tussen de werkelijkheid en dit boek: scheiding, kinderen, afkomst, studie, dat alles blijft onveranderlijk bij me. Dat is niet alleen herkenbaar, op deze bladzijden lees ik mijn eigen verhaal.

Bij Kluun gaat proza naast herkenbaarheid om vertrouwen en gevoelsoverdracht.

Kluun is een echte verteller, die zelf vertelt én zelf de controle houdt. Net wanneer je denkt dat een van die karakters – de manager van de dj in dit geval – iets te lang aan het woord is, in een dialoog, dan schrijft Kluun: ‘Brandon zat nu op zijn praatstoel.’ Deze schrijver weet dat die monoloog erg lang was, maar hij duidt dat ook meteen. Dat is zelfbewust, dat is zelfvertrouwen. En dan bedoel ik niet de voorspelbare reacties op dit boek, die ook in het boek zelf staan, ik doel op vertrouwen als verteller. Precies een factor die veel schrijvers missen.

Bij Tijd voor Max hoorde ik Kluun zeggen dat hij – en ook dat is vertrouwen – weet wat zijn proza doet. Ondanks al die uitvergrotingen en het spel met de realiteit – want zo verklapte hij in dit tv-programma: de Kluun in het boek is niet zoals de echte Kluun, de scheiding in het boek is heel anders dan zijn echte scheiding, en zo is bijna alles net iets anders dan de werkelijkheid – is het allemaal wel zo opgeschreven dat deze woorden een gevoelswerkelijkheid kunnen worden. Kluun weet dat Komt een vrouw bij de dokter heel veel mensen geraakt heeft, en terecht want dat boek werkte, dat boek was onontkoombaar in de gevoelsoverdracht. In DJ doet hij hetzelfde: hij neemt de lezer bij de hand en trekt de lezer een gevoel in, heel langzaam en sluimerend, en ook nu werkt het.

Uitgeverij Podium gaf DJ uit.

Daan Stoffelsen: De Nederlandse Boekengids 2017-1

De Nederlandse Boekengids opent haar eerste nummer van de tweede jaargang met een opmerkelijk drietal artikelen: Thijs Kleinpaste over Victor Klemperers De taal van het derde rijk, Arthur Eaton in gesprek met Thierry Baudet en Rob Hartmans over Baudets denken – stukken die elkaar bevestigen maar die, zo stelt de redactie nadrukkelijk, geheel onafhankelijk van elkaar tot stand kwamen. De grote gemene deler: een taalgebruik dat een kleine eeuw geleden fascistisch genoemd zou worden, aan de hand van de denkende lijsttrekker onder de populisten. In Baudets voordeel pleit dat hij tenminste in gesprek gaat, en zich niet beperkt tot kreten in 140 tekens in eenvoudige taal, maar zijn vijanddenken is beangstigend.

Waarom, dat maakt Kleinpaste helder, aan de hand van Klemperers theorie. Ik citeer ruim:

‘… de medeplichtigheid aan de spreektaal van het nazisme [wordt] met recht opgevat als een langzame maar geleidelijke (en tenslotte dodelijke) vergiftiging met arsenicum: dankzij de lage dosis valt het in de eerste instantie niet op, tot het te laat is. Klemperers these is dat de cultuur en het politieke karakter van een tijdperk hun weerslag vinden in de taal. De kern van zijn filologische dagboekaantekeningen is dan ook dat de taal, zeker in een wereld waar agressieve ideologieën strijden om de macht, het eerste slagveld is waar die strijd gewonnen of verloren wordt.’

Want: ‘Taal is altijd tegelijkertijd een beschrijvend en een conditionerend mechanisme.’ Je gaat denken in de ontmenselijkende beeldspraak van de populist. En je hoeft voor revolutionair taalgebruik niet direct over op Newspeak (Orwell komt in dit stuk niet voor, maar hij is er, altijd), nee:

‘Een van de belangrijkste feiten die Klemperer bij regelmaat herhaalt, is dat de nationaalsocialisten maar in een beperkt aantal gevallen zelf nieuwe termen hoefden te bedenken. Vaker was het voldoende om oude woorden een nieuwe betekenis te geven, of om ze in een nieuwe context te gebruiken.’

Nota bene:

‘Want als er geen waarheid of werkelijkheid meer is, of geen breed gedeelde beleving daarvan, dan resteert slechts de wil tot macht, en de uitoefening ervan. Waar de mogelijkheid tot een vergelijk door communicatie ophoudt te bestaan omdat die niet langer geaard is in een gedeelde werkelijkheid, daar hangen alle woorden in het luchtledige en zal alles tegelijk waar en onwaar zijn.’

Terwijl Kleinpaste een congresredevoering van Baudet overtuigend als casus neemt (nogmaals: Baudet heeft tenminste meer dan één lid, en houdt congressen), praat diezelfde Baudet zich vast in complottheorieën in het interview, en betoogt Hartmans dat je hem niet als fascist moet zien, maar dat het weinig concrete van zijn revolutionaire oplossingen en het absolute van zijn probleemstelling wel een gevaar inhoudt.

‘Aanhangers van Baudet zullen het ongetwijfeld een “Godwin” vinden, maar dat beeld van de samenleving als “lichaam”, dat bedreigd wordt door mensen die in feite parasieten en kwaadaardige ziektekiemen zijn, die insinuatie dat er lieden zijn die doelbewust bezig zijn het gezonde nationale organisme te verzwakken – wanneer hebben we dat eerder gehoord?’

Scherpe analyses, en hoewel ik verwacht (of is het hoop, ik vertrouw mijn intuïties niet meer zo) dat Baudet de kamer niet zal halen, is het zinnig de toonzetting in de gaten te houden, te letten op taal. Daarom ook – maar niet alleen daarom – ben ik gelukkig in de zetproef van Als dit zo doorgaat, een activistisch literair initiatief van Auke Hulst te lezen:

‘Een autocraat begint zijn overheersing altijd met woorden: angstvisioenen, indoctrinatie, het aanwijzen van zondebokken en een dosis vals utopisme. Woorden die strijdig zijn met zijn doelen vormen per definitie een existentiële bedreiging. Literatuur is de meest duurzame vorm van tegenspreken.’

Het boek verschijnt 9 maart, ik zou er graag werk uit voorpubliceren op Revisor.nl, niet alleen omdat Thomas en Jan er aan hebben bijgedragen, dat Ivo Victoria een deel van zijn Revisor-feuilleton ‘Louis Stevens is de man’ ervoor bewerkte, en dat goede bekenden als Gustaaf Peek, P.F. Thomése en A.F.Th. van der Heijden bijdragen leverden. Hulst zelf, Wytske Versteeg, Daan Heerma van Voss, Jamal Ouariachi, Matthijs van Eijgelshoven en Rob van Essen schreven ook al eens voor Revisor. Hoe l’art pour l’art we ook denken, blijkbaar past engagement ons wel.

Maar ook omdat ik het een loffelijk streven vind. Nee, engagement moet niet, althans niet het Grote Woorden-Engagement, betrokkenheid bij het grote en het kleine is van even groot belang, maar deze tijden tonen de noodzaak van een oog voor onderdrukking. Het gaat nu meer dan ooit om retoriek tegen literatuur, autoritair denken tegenover de waarde van liefde (Nineteen Eighteen Four) en de autonomie van vrouwen (The Handmaid’s Tale, om maar eens twee ‘kleinere’ onderwerpen te noemen. Betrokkenheid bij het individuele, eigene, intieme is óók engagement, maar vooral in de schaduw van Trump, zijn fans en vrienden.

Ik geloof dat ik daarmee een kleine draai gemaakt heb. Goddank ben ik niet verkiesbaar.

De Nederlandse Boekengids ligt volgende week in de boekhandels en kiosken. Maar abonneren kan ook. Als dit zo doorgaat verschijnt bij Ambo|Anthos.