De zaak 17/26

Deze week verschijnt de bundel Als dit zo doorgaat, samengesteld door Auke Hulst. Onder de 25 schrijvers die zich lieten inspireren door de opkomst van populisme aan beide zijden van de oceaan, zijn Thomas Heerma van Voss, Jan van Mersbergen en nog zo’n tien vaste Revisor-auteurs. Nog een reden om dit boek bij uw boekhandel te kopen – bijvoorbeeld bij Athenaeum, waar de presentatie plaatsvindt.
Vandaag mogen we een van de verhalen voorpubliceren, Jamal Ouariachi’s ‘De zaak 17/26’.

*

Niemand hecht meer waarde aan een proces, laat staan aan een procesverslag. Dit is een zinloze exercitie, en toch begin ik eraan. Dit is niet het proces van Socrates, van Jezus, van Jeanne d’Arc, van Adolf Eichmann. Bij die processen geloofden beklaagde én aanklager nog in de wettigheid van de wet, of in ieder geval van een wet, al baseerde de aanklager zich soms op een ander boek dan de beklaagde.
Wij, jij en ik, bevinden ons in een tijd waarin de rechtspraak door bijna niemand meer serieus wordt genomen. Waar ik de komende tijd getuige van zal zijn, is niet eens een showproces, want dat woord veronderstelt dat er ook zoiets is als een écht proces. Elk proces is nu een showproces. Maar het is het beste wat we hebben.

De beklaagde kan zich daar niet over beklagen. Wie eigenhandig de rechtstaat heeft gesloopt, kan zich op geen enkel recht meer beroepen. Hij mag blij zijn dat hij niet gemarteld wordt. Als iemand elke vorm van gesprek weigert, is elke vorm van geweld geoorloofd, maar de beklaagde wordt – op het oog althans – keurig behandeld. De organisatoren van dit proces zetten alles op alles om een zekere morele correctheid in ere te herstellen. Iemand moet het goede voorbeeld geven, na al die gruwelijke voorbeelden van de afgelopen jaren.
Iedereen weet dat de beklaagde schuldig is. Toch doen we allemaal alsof dit proces nog een wending kan nemen, alsof het bewijsmateriaal misschien ontoereikend is. Als er één iemand is wiens schuld bij voorbaat al onomstotelijk vaststaat, is het die van de beklaagde.

Een etmaal ben ik al onderweg. Gisteravond laat vertrok het vliegtuig uit Buenos Aires, twaalf uur later kwam ik in Madrid aan. Ik moest uren wachten, at een bocadillo met tortilla, verwonderde me over het feit dat ik terug was in Europa. Skypete met thuis.
Na de vroege avondvlucht naar Casablanca kreeg de vermoeidheid me in haar greep. Tijdens het wachten op de laatste etappe, van Casa naar Tanger, dommelde ik af en toe in. Terwijl het toch enerverend genoeg was om in Marokko te zijn, waar ik al zoveel langer niet meer geweest was dan in Europa. Er was ook bijna niets te zien wat op Marokko wees, luchthavens zijn overal min of meer hetzelfde, en wat anders is – de winkelarij – is folklore, is een generieke uiting van de souvenirindustrie, in elk land anders, en toch overal hetzelfde. Een grondstewardess kwam me wakker maken om te zeggen dat het boarden was begonnen.

In de taxi naar het hotel zit ik opnieuw te knikkebollen. Pas als we er zijn en ik uitstap, begint er iets tot me door te dringen van waar ik ben. Ik ruik de zwoele nacht, is dat een vleugje komijn? Het zal wel zinsbegoocheling zijn.

Bij het ontbijt serveren ze croissants, de koffie komt uit een automaat, de muntthee moet je zelf zetten met een zakje en een schep suiker. Wat een deceptie. Geen Proust-momentje voor mij op deze eerste dag in de stad van vroeger. Zal ik mijn oom niet toch eens bellen? Ik heb tegen mijn vader gezegd dat hij maar beter aan niemand kan vertellen dat ik hier ben, want voor ik het weet, moet ik dan staatsbezoeken afleggen aan alle familieleden, verspreid over het land. Ik wil me concentreren op het werk, maar nu ik hier ben, voel ik een vage behoefte om ze te zien, die ene oom vooral, mijn lievelingsoom, en zijn vrouw.
Naar buiten. Ik slenter door de stad, snuif zeelucht op, voel mezelf acclimatiseren. Overal om me heen de taal, die ik nog steeds nauwelijks versta, maar die wel vertrouwd klinkt, als muziek die je zo goed kent dat je erdoorheen kunt slapen, omdat er geen noot is waar je van wakker schrikt.
De zon is fel, ketst oogverblindend op het vele witte pleisterwerk af. Er klinkt veel getoeter, dat is niet veranderd, alleen de modellen auto zijn moderner, minder vertiefd. Ik drink échte Marokkaanse thee op een terrasje, mierzoet en verkwikkend, eet er twee van die amandelkoekjes in de vorm van gazellehorentjes bij, ben vergeten hoe ze heten. Ik googel wat op mijn telefoon, kaab el ghazal kom ik tegen als naam, zegt me vaag iets, maar misschien verzin ik de herinnering. Bij de toonbank heb ik ze gewoon aangewezen terwijl ik twee vingers opstak in de hoop dat het niet per ongeluk een obsceen gebaar was. Ik herinner me dat de wijsvingergebaren tegen de slaap (‘koppie-koppie’) en het voorhoofd (‘die is getikt’) hier precies het omgekeerde betekenen.
Ik had niet gedacht dat ik na al die jaren nog eens in Tanger verzeild zou raken. Als ik er ooit al over gefantaseerd heb, dan toch in positieve zin. Deze stad is altijd de lichtste van het stel geweest, voor mijn gevoel, dat vond ik als kind althans, maar wat er natuurlijk aan de hand was, is dat het de meest Europese stad was, en dus het herkenbaarst. Het was een verfrissend briesje, terwijl de lucht op zoveel andere plaatsen in dit land altijd maar stil leek te staan, heet en benauwend, vooral in Oujda, dat helleoord zonder kleur of charme waar we meestal onze vakanties doorbrachten, mijn ouders, mijn zus en ik, omdat daar mijn oma woonde, net buiten de stad, op de boerderij van weer een andere oom. Zou het daar ook zo veranderd zijn? Er zijn tweeëndertig jaren verstreken sinds mijn laatste bezoek. Toen haatte ik de islam nog.
Als ik aan Marokko denk, komen adjectieven als stoffig, armoedig en verwaarloosd in me op. Kijk ik hier om me heen, dan zie ik een keurig aangeharkte stad, frisse witte huizen, vrolijke mensen. Nu is juist thuis alles kapot.
Nee, niet thuis.
Thuis is nu ergens anders, thuis is nu Buenos Aires.

Nog geen tien jaar terug wensten de meeste mensen de legitimiteit van vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog in twijfel te trekken. Maar die oorlog is niet voor niets een rotsvast moreel ijkpunt. Wie zegt dat zoiets niet meer kan gebeuren, heeft stront in zijn ogen gehad tijdens Rwanda en Srebrenica. Wie dacht dat moderne samenlevingen over voldoende controlemechanismen beschikten om te voorkomen dat een democratisch gekozen staatshoofd zich in korte tijd kan ontpoppen tot autocraat, had niet op zitten letten toen Erdogan de rechterlijke macht en de journalistiek in Turkije binnen een periode van een paar maanden compleet lamlegde. Wie dacht dat minderheden in een land als Nederland eerst en vooral beter af waren dan elders in de wereld, en dat ze een klein beetje discriminatie dan maar voor lief moesten nemen, maakte toen, vóór 2017, een hele grote fout. Dat waren de mensen die in de comfortabele positie van de meerderheid verkeerden. De meerderheid denkt altijd dat het zo’n vaart niet loopt.

Het is een voormalig overheidsgebouw waar de show plaatsvindt. Het proces, de show: die woorden zijn inwisselbaar geworden. Alles live uitgezonden, er wordt in de huiskamers gekeken met chips op schoot en bier binnen handbereik. Als er al wordt gekeken. Het is entertainment, maar de bedoeling is educatief: een waarschuwing voor de wereld, ja, haha, alsof de wereld nóg een waarschuwing nodig heeft, alsof de vorige waarschuwingen ook maar iets hebben veranderd.
Zware beveiliging, ik moet me zes keer legitimeren, twee keer door detectiepoortjes, ten slotte onderga ik een bodyscan. Het is makkelijker om een vliegtuig op te blazen dan om hier iets uit te richten.
De zaal is overvol, mensen zitten op de trappen, het is er heet. Nu herken ik Marokko weer. Als de beklaagde zijn entree maakt (er gaat een schijnwerper aan) is het eerst ijzig stil en dan valt er iemand flauw. Rumoer, chaos. Marokko.
De beklaagde is moeilijk herkenbaar. Die iconische peroxideblonde kuif is van zijn hoofd geschoren. De donkere stoppels maken een andere man van hem, hij wordt weer een beetje de indo die hij eigenlijk is, zoals ik misschien wel de mocro zou worden die ik eigenlijk ben als ik mijn haren zwart verf en een paar dagen goed in de zon ga zitten.
Ze hebben hem gearresteerd in Indonesië. Tijdens zijn weg naar de top bleef hij herhalen dat vergelijkingen met Hitler absoluut ongeoorloofd waren, en nu pas blijkt hoe waar dat is: Hitler had tenminste nog de moed om zelfmoord te plegen. Dit stuk ongedierte is gevlucht naar een plek die hij altijd heeft verafschuwd, omdat het een plek is waar de islam het van de westerse democratie heeft gewonnen. Drie jaar lang heeft hij verkeerd tussen mensen die hij, als hij er de kans toe had gehad, zou uitroeien. Hij at hun eten, dronk hun alcoholvrije dranken, maakte gebruik van hun medische zorg. Misschien is dat dan toch een beetje dapper, of in ieder geval gewiekst: je verschuilen op de plek waar niemand je verwacht, het kamp van de vijand.
Nu zit hij hier, achter kogelvrij glas. Op schermen wordt zijn kop in close-up vertoond. De mondbewegingen die hij maakt, doen denken aan de bijverschijnselen van het gebruik van antipsychotica. Verveeld, lijkt hij. Zoals hij vroeger, toen hij nog Tweede Kamerlid was, ook altijd verveeld leek wanneer er iemand anders dan hijzelf aan het woord was. Hij speelt wat met een ballpointpennetje; als het ding op de grond valt, neemt hij niet de moeite het op te rapen.
De rechters lijken geselecteerd met diversiteit als belangrijkste criterium. Oudere zwarte vrouw; jonge witte vrouw met hoofddoek; man van middelbare leeftijd met Chinees uiterlijk. De ironie hiervan kan de beklaagde niet zijn ontgaan. Alles wat hij haat zit klaar om hem te berechten.
De aanklacht wordt voorgelezen, opgesomd eigenlijk, in staccato Engels met een Marokkaans accent. Het zijn abstracte cijfers, ongeloofwaardige cijfers, maar ze kloppen. De komende tijd zullen getuigen het skelet dat die cijfers vormen optuigen met het gruwelijke vlees van de concreetheid.
Uit zijn binnenzak heeft de beklaagde een nieuwe bic-pen tevoorschijn gehaald, die hij nu als een drumstokje tussen zijn vingers door laat dansen. Verveeld op een obstinate manier: als een puber die een standje krijgt.

Ik eet tajine op een terras dat op de baai uitkijkt. Het wordt hier vroeg donker, de goudkleurige lichtjes van de haven vormen tezamen een kitscherig sieraad. Daarachter de duisternis van het water, het water waar zoveel gevluchte Europeanen de dood vonden, onderweg naar Afrika.
Niet gedacht dat ik dit ooit zou zeggen: ik voel me veilig en geborgen in dit Marokko, ondanks de chaos. Ik voel me welkom. Natuurlijk weet ik: ook hier kan de pleuris uitbreken en dan wordt het net zo erg als in Europa. Domheid is overal domheid, het zwijgende meebewegen van de massa is overal hetzelfde. De beklaagde is niet uniek. Hij heeft voorgangers, hij zal opvolgers kennen – in een ander land, onder andere omstandigheden, ja, maar altijd, altijd met dezelfde zieke en effectieve middelen.

Tweede procesdag. Het woord is aan de verdediging. Ook de beklaagde zelf komt aan het woord. Hij heeft alleen maar, zegt hij, de wil van het volk vertolkt. Als je hem veroordeelt, veroordeel je een aanzienlijk deel van dat volk. Met zulke demagogie won hij in 2017 de verkiezingen. Met zulke demagogie probeert hij zich nu van zijn schuld te ontlasten, maar we weten allemaal dat het volk soms veroordeeld moet worden en dat wat er de afgelopen jaren gebeurd is, op z’n minst óók dat volk aan te rekenen is.
Niets doen en toekijken bij genocide is een vorm van medeplichtigheid. Wat het volk, maar niet hem, vrijpleit: genocide heeft nooit in zijn partijprogramma gestaan. Er wordt lang gediscussieerd over het woord genocide. Als dat met elk woord gaat gebeuren, kan dit een heel lang proces worden.

’s Avonds, op de hotelkamer, componeer ik een beknopte chronologie van de avonturen van de beklaagde voor het stuk dat ik over het proces wil schrijven. Ik noteer: geboren te Venlo op x september 196x. Indonesisch bloed in de familielijn, waar hij op latere leeftijd geheimzinnig over doet. Als hij eenmaal aan de macht is, ontkent hij die afkomst eenvoudigweg. Noemt journalisten die hem hiermee confronteren leugenaars, landverraders. Later laat hij ze arresteren. Nee, wacht, terug. Terug naar eerder. Hij doorloopt de mavo, de havo, maar stoot niet door naar het vwo, volgt geen universitaire opleiding in de rechten, al behaalt hij op latere leeftijd wel een aantal deelcertificaten. De psychologen bijten zich in deze materie vast om zijn diepgewortelde haat jegens de elite en de universitaire wereld te verklaren, maar er zijn geen verklaringen. Er zijn alleen maar feiten. Dus nee, vooruit, sprongen in de tijd, zijn politieke carrière. Zijn radicalisering.
Er zijn zoveel punten aan te wijzen waarop het misging, maar misschien is dit het belangrijkst: op 19 maart 2014 vierde de beklaagde in een café vol aanhangers de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen. Het was hier dat hij de aanwezigen vroeg of zij in Nederland meer of minder Marokkanen wilden. Toen er luid ‘minder, minder, minder!’ werd gescandeerd, sprak hij in de microfoon: ‘Dan gaan we dat regelen.’ Een belofte waar hij zich aan heeft gehouden.
En daarom is dit een cruciale wending in zijn carrière. Een volksmenner selecteerde één etnische groep als bron van alle kwaad en kondigde reductie van die groep aan. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat er niet al werd ingegrepen. Nu ja, er was een rechtszaakje… Op 9 december 2016 werd de beklaagde veroordeeld door de rechtbank in Den Haag wegens groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie. Hem werd geen straf toegekend, en dat zag hij blijkbaar als een vrijbrief om door te gaan met zijn opruiende uitspraken, hij voerde de frequentie en intensiteit zelfs op. Hij bespotte de rechters die hem veroordeelden, hij hekelde de pers. Dit is belangrijk: het was een patroon. Het was het patroon van zijn voorgangers.
Hij smeedde een Europese Alliantie met extreemrechtse partijen uit Frankrijk, Duitsland, Vlaanderen. In het voorjaar van 2017 behaalden die partijen in hun respectievelijke landen een meerderheid. Hongarije en Polen sloten zich aan, later Italië.
‘Het grote afrekenen kan beginnen.’
Die uitspraak, of varianten erop, spookten al langer rond op internet, al ver voor de verkiezingen. Maar na de overwinning van de beklaagde nam dat toe. Overal in het land vormden zich burgermilities. Ze gingen de straat op, aanvankelijk onder het motto ‘we moeten de buurt beschermen’, al snel om iedereen met een Midden-Oosters of Noord-Afrikaans uiterlijk te terroriseren. Moskeeën gingen in brand, molotovcocktails vlogen bij buurt- en theehuizen naar binnen. Islamitische scholen werden uit veiligheidsoverwegingen gesloten. De beklaagde sprak er zijn afkeuring over uit, maar greep niet in. Daders werden niet vervolgd.
Ondertussen werden in de landen die deel uitmaakten van de Europese Alliantie rechters uit hun ambt gezet. Leden van de regering klaagden kranten aan, journalisten belandden achter tralies op uiterst dubieuze gronden (‘demoniseren’, ‘zaaien van haat jegens een staatshoofd’, ‘oproepen tot geweld’, ‘landverraad’). Vlak voordat de grenzen definitief dichtgingen, ontvluchtten velen het land.

In de bar van het hotel is het rustig. Er zijn een paar andere journalisten, groepjes van twee, drie. Een enkeling zit solitair aan de bar, bezig de slapeloosheid te bestrijden met sterke drank. Daar neem ik ook plaats, en ik bestel een single malt.
Ik raak aan de praat met een reporter van een Vlaams dagblad.
‘Hoe is het in het Noorden?’ vraag ik hem. Ik weet het antwoord, van internet. Hij mompelt iets over puinhopen ‘waar je niet vrolijk van wordt’, en daar lijkt hij het bij te willen laten, maar dan begint hij vragen te stellen aan mij. Wie ik ben. Ja, die naam zegt hem wel vagelijk iets, schreef ik geen thrillers? Waar ik vandaan kom, wil hij ook weten. Ingewikkeld verhaal, maar het schijnt hem te boeien. Voor het eerst smaak ik het genoegen om aan een volstrekt wildvreemde mijn levensverhaal te vertellen.
‘Ik heb lang getwijfeld,’ zeg ik. ‘Want weet je wat het probleem was? Ik haatte de islam óók, net als… nou ja, de beklaagde, zal ik maar zeggen… en zijn aanhangers van toen. Alleen, ik vond dat mijn beweegredenen anders waren.’
Ik vertel over mijn vlucht, want vluchten deed ik.
Niet naar Marokko, zoals de meesten, of naar Turkije. In Turkije had je Erdogan, en waarom zou je de ene democratische dictator voor de andere verruilen? In Marokko dreigden de islamieten aan de macht te komen en het was bovendien een land waar ik me nooit had thuis gevoeld. ‘Terug naar je eigen land’ – daarmee joegen ze in Nederland de eerste-, tweede-, ja zelfs derdegeneratieallochtonen weg. Oprotten of sterven. Maar Marokko wás mijn land niet, nooit geweest. Je kon je zelfs afvragen of het wel het land van mijn vader was, die er alleen zijn jeugd had doorgebracht, die nog voor zijn twintigste naar Europa was getrokken, die in Nederland terechtkwam en daar sindsdien had gewoond en gewerkt, twee, ja, bijna drie maal zolang als hij ooit in Marokko gewoond en gewerkt had.
Wat was je dan? Waar lag ‘je eigen land’ dan? Het land waar je, door het grootst denkbare toeval, geboren was? Of het land waar je veertig jaar lang belasting had betaald, aan de maatschappij had bijgedragen, waar je je kinderen…
‘Enfin… dat soort dingen kun je blijven herhalen,’ zei ik, terwijl ik met een handgebaar nog een rondje voor ons beiden bestelde. ‘De mensen die toevallig in Venlo of Heerhugowaard of Stadskanaal of Geldermalsen zijn geboren, die waren daar helemaal niet in geïnteresseerd. Die vonden dat zij recht hadden op hun toevallige erfenis.’

Als de moraal eenmaal wankelt kan het snel gaan… De beklaagde had besloten dat redelijkheid niet langer een antwoord was op islamitisch geïnspireerd terrorisme. Hij begon de tactieken van Islamitische Staat te spiegelen, te overtreffen. Voor elke westerse dode liet hij moslims arresteren (of Marokkanen – onderscheid maakte hij niet) om ze op bloedige wijze voor de camera te vermoorden. De selectie van slachtoffers verliep willekeurig. Zoals elke willekeurige westerling slachtoffer van moslimterreur kon worden, zo kon elke willekeurige moslim voortaan slachtoffer van Europese staatsterreur worden. Ik hoef de voorbeelden niet te geven, de filmpjes spoken voorgoed rond in de digitale eeuwigheid.
Er was een literair festival in Buenos Aires. Mijn vlucht werd betaald en die van F ook. We betaalden zelf de tickets voor de kinderen. Ik stuurde een paar dozen met boeken per boot vooruit, ook de presentexemplaren van mijn eigen werk, illegaal geworden materiaal. Verder namen we alleen het hoogst noodzakelijke mee. F ging schrijven voor een émigré-tijdschrift, ikzelf probeerde te leven van mijn romans, die inmiddels in het Spaans vertaald werden en die een heel klein beetje succes hadden, cultsucces, maar cultsucces in een gigantisch taalgebied als het Spaanse betekende verkoopaantallen die in Nederland voor een megabestseller stonden.
Achteraf verbaas ik me over de snelheid waarmee het allemaal gebeurde.
Ik vluchtte, maar velen bleven achter.
‘We zijn zo overtuigd van onze eigen menselijkheid,’ zeg ik, mijn tong inmiddels drie glazen whisky dik, ‘dat is zoiets onwrikbaars, dat mens-zijn… dat we ons niet kunnen voorstellen hoe het is om ontmenst te worden. Hoe het is om langzaam en op de allerverschrikkelijkste manier te sterven… gemarteld te worden tot je er dood bij neervalt… zonder dat het iemand iets kan schelen. Dat gaat er niet in. We kunnen dat niet op onszelf betrekken.’
‘Spreek voor jezelf,’ zegt mijn gesprekspartner lachend.

De eerste procesweek zit erop. Ik zit elke dag te skypen met thuis, maar het is niet genoeg. De moderne techniek zou de afstand beter overbrugbaar moeten maken, maar het werkt averechts: hoe beter de verbinding, hoe scherper het beeld, hoe helderder het geluid – hoe pijnlijker ik geconfronteerd word met het feit dat F en de kinderen dáár zijn en ik hier.
Als ik overdag door de straten van Tanger slenter, trekt de islam aan me voorbij – en dan is dit nog een gematigd land, een milde, kosmopolitische stad… Maar toch: meer hoofddoeken dan in de jaren tachtig, heb ik de indruk. Vrouwenonderdrukking, vrouwenháát als alternatief voor de Marokkanenhaat van de ooit geblondeerde en nu kaalgeschoren beklaagde. Wat doe ik hier eigenlijk, in Marokko? Ik ben geëmigreerd naar een land waar ik niet hoef te kiezen tussen deze twee afzichtelijke vormen van haat. Wat doe ik hier?
Het proces moest en zou in Marokko plaatsvinden, omdat er onder Marokkanen de meeste slachtoffers zijn gevallen. De beklaagde had van zijn Marokkanenhaat een speerpunt gemaakt, het was de makkelijke weg, hij kon daar bij zijn aanhang beter mee aankomen dan met zijn aanklachten tegen de islam. Het ging om zichtbaarheid. Een blanke kon ook moslim zijn, openlijk of in het geniep. Een Marokkaan herkende je meteen. De islam was abstract, maar de Marokkaan, die woonde naast je. De Marokkaan, die spuugde op straat voor je voeten als je voorbijliep. Die riep ‘hoer’ naar je dochter. Die toucheerde elke maand een uitkerinkje waar de Echte Nederlander de benodigde belastingcenten voor ophoestte. De Marokkaan was niet loyaal aan de Nederlandse staat want de Marokkaan bezat behalve een Nederlands ook een Marokkaans paspoort. De Marokkaan was wreed tegen slachtdieren. De Marokkaan sloeg zijn vrouw. De Marokkaan gooide homo’s van flatgebouwen. De Marokkaan besneed jongens én meisjes. De Marokkaan bouwde moskeeën met luidsprekers rondom waaruit het oorverdovende gekrijs van haatimams schalde. In die moskeeën hitsten de Marokkanen elkaar op tegen de westerlingen. De Marokkaan bestal oude vrouwtjes. De Marokkaan gooide met rouwkransen na de 4 meiherdenking. De Marokkaan handelde in drugs. De Marokkaan was niet te vertrouwen. De Marokkaan deed het met blonde vrouwen maar vond ze de moeite van het trouwen niet waard, daar liet de Marokkaan een importbruidje voor uit Marokko komen.
Het was makkelijk, zo heerlijk makkelijk om de Marokkaan te haten. En het is makkelijk te verdelgen wat je haat.
Ja, het proces moest in Marokko plaatsvinden, maar dan wel dat hoekje van Marokko dat bijna aan Europa raakt, de twee continenten enkel gescheiden door die smalle zeestraat van Gibraltar. Want behalve de beklaagde stond hier in zekere zin de hele Europese Alliantie terecht.

We dachten dat we de gevaren hadden afgewend door God af te schaffen, en later door het idealisme af te schaffen. Het nationaalsocialisme, het marxisme, ze hadden niets dan leed en dood gebracht. Maar we raakten eraan verslaafd, aan het afschaffen, en we sloegen erin door. We schaften de solidariteit af. Solidariteit was ‘links’ en leidde tot passiviteit en slachtofferschap bij diegenen met wie de deugdzame linkse elite solidair was.
Elite, het woord is gevallen. Een kernwoord.
Toen de Marokkanenverdelging goed op stoom was, kwam de elite aan de beurt. Met angstaanjagende wellust werden intellectuelen en kunstenaars opgepakt, te schande gemaakt, gemarteld, verminkt, vermoord.
En pas toen leken ze in het buitenland zich zorgen te gaan maken om wat er in dat rare kleine landje aan de Noordzee gebeurde. Niet toen de Marokkanen gepakt werden, maar pas toen de intellectuelen gepakt werden.

Ze willen hier niet dezelfde fout maken als de tribunalen in Den Haag. Het Joegoslavië-tribunaal. Radovan Karadžic was eerst dertien jaar voortvluchtig, werd in juli 2008 opgepakt, het proces duurde acht jaar, hij werd schuldig bevonden aan genocide, kreeg veertig jaar celstraf: het zijn cijfers die niet bij elkaar passen, het is een lange, ingewikkelde rekensom waarvan de uitkomst nul is, terwijl die uitkomst een heel complex getal zou moeten zijn. Slobodan Miloševic: nog zo’n lullig verhaal. Werd op 1 april 2001 gearresteerd, zijn berechting begon in 2002, in 2006 stierf hij en daarmee eindigde het proces. Weer was de uitkomst nul waar die iets veelvoudigs had moeten zijn.
Ook het Internationale Strafhof (in 2018 door de beklaagde uit Nederland verbannen vanwege ‘neprechters’ en ‘antidemocratische tendensen’) was geen voorbeeld. Dat hof had voornamelijk Afrikaanse kwesties behandeld: Congo, Mali, Soedan, Ivoorkust, noem ze allemaal maar op… Het werd ervaren als koloniale gemakzucht dat die witsmoelen in Den Haag hun belerende vingertjes hieven tegen de Afrikanen.
Nu zijn de rollen omgekeerd. De moraal komt voortaan uit Afrika. En de moraal werkt hier anders. Geen jarenlange processen gedurende welke de beklaagde kan overlijden of toch in ieder geval een milde bejaarde met berouw kan worden.
Nee.
De beklaagden moeten hun straf in de kracht van hun leven ondergaan. Dus moet het snel gaan. Om te beginnen dit proces, dit allerbelangrijkste want eerste proces. De aandacht mag niet verslappen. Maar alsnog komt het recht te laat, het recht komt altijd te laat. En het heeft nooit de impact van de daden die erdoor gewogen worden. Zelfs die daden: we weten hoe het daarmee zal gaan. Er komt een dag, spoedig, dat de mensen zeggen: houd er nu eens over op. We moeten door met ons leven, naar de toekomst kijken, het verleden begraven. Af en toe zal iemand nog alarm slaan en zeggen dat het weer de verkeerde kant op gaat (het gaat altijd weer, op zeker moment, de verkeerde kant op), maar diegene zal de mond worden gesnoerd. ‘Die vergelijking mag je niet maken,’ zeggen de anderen dan, zegt de meerderheid dan, ‘en bovendien: het zal zo’n vaart niet lopen.’
En ooit, over vijf of tien of vijftig of honderd jaar, trappen we er weer met open ogen in, alsof we nooit gewaarschuwd zijn. Voor welke dovemansoren is dit proces eigenlijk bedoeld?

Ik bel mijn oom, doe alsof ik net gearriveerd ben, niet al twee weken geleden. Hij nodigt me uit, natuurlijk nodigt hij me uit. We spreken af voor morgenavond.

Eerst nog een dag vol getuigenverklaringen. Ik heb hoofdpijn en die wordt niet minder op deze manier.
Ze moesten elkaar het hoofd afhakken, vertelt een man. ‘Dat is toch hoe jullie dat doen?’ schreeuwden de bewakers. ‘Dat moet toch van Allah?’
Ze moesten de keel van hun medegevangenen doorsnijden. ‘Marokkanenvlees, halal geslacht.’
De getuige bleef als laatste over, ze hebben hem op het vliegtuig naar Rabat gezet. Daar genoten ze van, af en toe iemand in leven laten om te getuigen van de gruwelen, zodat niemand in Noord-Afrika het in zijn hoofd zou halen de Middellandse Zee over te steken.
Sommige handelingen kan ik niet eens opschrijven, want als ik ze opschrijf, stel ik me ze voor, en als ik me ze voorstel, val ik ter plekke flauw, dat weet ik zeker, en al een paar keer heb ik een klein golfje kots moeten wegslikken.
De creativiteit van de wreedheid is ongekend. Het lijkt wel of in de wreedheid de mens zijn hoogste artistieke prestaties levert. En wetenschappelijke, niet te vergeten, want vaak is er een oorlog voor nodig geweest om grote wetenschappelijke ontwikkelingen dat laatste zetje te geven, met de atoombom als meest gênante voorbeeld. Alleen de beklaagde, die heeft niks voor de wetenschap betekend. De wetenschap, die haatte hij óók.

De ooit geblondeerde. Zijn huid lijkt op gebarsten aarde, is getekend door levervlekken.
Dat blonderen van zijn haar had iets weg van wat sommige vakbondsleiders en politieke activisten in de jaren zestig en zeventig deden: zich een plat accent aanmeten opdat ze geloofwaardig over zouden komen als vertegenwoordigers van de groep waar ze in feite geen deel van uitmaakten: de arbeiders. Op zo’n zelfde manier wilde de beklaagde overkomen als echte man van het volk: hij leerde het abn af en stelde er een derderangs Limburgs voor in de plaats. Hij blondeerde zijn haar, terwijl hij dus in feite het uiterlijk en de inkleuring van een halve indo of misschien zelfs een Noord-Afrikaan had, iets onmiskenbaar islamitisch in ieder geval. Ook hier hebben hele teams van psychologen zich de afgelopen tijd onledig mee gehouden.

De vrouw van mijn oom (ik weet niet waarom, maar ze is nooit ‘tante’ geworden, ik spreek haar bij haar voornaam aan) spint een draad thee tussen tuit en glaasje. Het bladgoud op het glaasje, het glitterende stikwerk op de kussens: de vertrouwde kitsch heeft zich in tweeëndertig jaar niet echt ontwikkeld. Tweeëndertig jaar, is het echt zo lang geleden dat ik hier voor het laatst was?
De kinderen worden doorgenomen, die van hen en die van mij. Wat ze zoal presteren. Die van mij zijn nog vrij jong, die van hen studeren al. In de oude tijden was het zo dat als je geld en verstand had, je als Marokkaan je land verruilde voor Europa. Mijn oom studeerde in de jaren tachtig medicijnen in Luik.
Nu blijf je in eigen land. Wat heeft Europa nog te bieden?
Natuurlijk moet ik mee-eten. Ze hebben personeel in dienst, ik weet niet hoeveel mensen precies, maar ik heb iemand zien schoonmaken en hier is een vrouw die het eten opdient, ze heet Fatiha, de omgang tussen haar en haar werkgevers is informeel maar de rolverdeling is duidelijk. Het personeel eet in de keuken, buiten het zicht van de beschaafde mensen.
Maar mijn oom, de dermatoloog, lijkt een zekere trots te ontlenen aan zijn boerenafkomst: hoewel hij in het weekend naar de Yacht Club gaat, eten we nu met z’n drieën van dezelfde emaillen schaal, couscous met lamsvlees, we hebben lepels maar eten het vlees met onze handen en de groenten met brood. Misschien doen ze dit omdat ik er ben, omdat ze denken dat ik denk dat dit Marokko is.
Ze zijn oud geworden, mijn oom grijs en flink kalend. Ik zie zijn enorme zwarte krullenbos nog voor me, bijna een afro. De Gauloises caporal die hij rookte, met dat witte filter. De logeerpartijen bij ons in Amsterdam, slaapzakken op de vloer in de woonkamer, alles kon, iedereen was welkom. Zijn vriendin C, een lange, slanke en ietwat lijzige Waalse die in een gezellige Deux Chevaux rondreed. Het waren bohemiens, het was alsof ze met z’n tweeën uit een nouvelle vague-film waren weggereden in die gele Eend van haar.
En nu, deze twee brave, welgestelde jongbejaarden.
Het bezoek, het eten roept allerlei warme gevoelens bij me op die ik hypocriet vind van mezelf, want al die jaren in vrijheid, tot ver voorbij mijn dertigste, wilde ik geen Marokkaan zijn, wilde ik eigenlijk niets met die hele cultuur en dat volk te maken hebben, maar toen begonnen anderen mij Marokkaan te vinden. Ineens was ik voor anderen wat ik voor mezelf nooit geweest was.
Dat bleek niet ongevaarlijk, blonde-haren-bleke-huid-blauweogen ten spijt.
Eenmaal in Zuid-Amerika omarmde ik het Marokkaanschap. Volgde taalcursussen (tevergeefs, ik gaf het altijd na een paar lessen op), begon boeken van Marokkaans-Nederlandse schrijvers te lezen. Via bol.com kon je die niet meer bestellen vanwege het verbod, maar er waren genoeg alternatieve kanalen, en sinds de Europese Crisis werden ze steeds vaker in het Engels vertaald. Ik liet mijn dochters vakantiefoto’s van vroeger, van Marokko zien. Leerde ze de paar woordjes Berbers die ik kende.
Noem het pogingen de cognitieve dissonantie op te heffen. Maar het was natuurlijk nep, het was Marokkaantje-light dat ik speelde, ik verheerlijkte waar ik altijd een lichte afkeer van had gehad.
Mijn oom stelde de pijnlijke maar onvermijdelijke vraag: ‘Waarom ben je eigenlijk niet hierheen gekomen toen het zo erg werd? Toen je moest vluchten? Waarom Zuid-Amerika?’
Hier heb ik vaak over nagedacht en toch heb ik niet direct een antwoord paraat, geen diplomatiek antwoord in ieder geval. Maar misschien is dit geen tijd voor diplomatieke antwoorden. Ik kan hem maar beter de waarheid vertellen, daar gaat hij heus niet aan kapot, en ik ook niet.
Ik zeg dat ik me hier nooit thuis heb gevoeld. Dat snapt hij wel, toch? Hij heeft jarenlang in Europa gewoond, hij had daar een grote liefde en toch ging hij terug naar Marokko. Dat heb ik dus zo’n beetje in omgekeerde zin met Nederland. Voor mij was Nederland thuis en Marokko de plek waar ik nu en dan noodgedwongen heen moest. Vanwege familie.
Het komt niet helemaal over, wat ik wil zeggen. Ik begin aan een psychologische verklaring die ik zelf niet helemaal geloof. Dat ik ongewild en onbewust (een woord dat ik anders nooit gebruik) kwaad ben geweest op die Marokkaanse afkomst, omdat die mij en mijn familie zoveel leed heeft bezorgd, nee, natuurlijk, rationeel weet ik ook wel dat wij daar zelf niets aan konden doen, dat het niet onze schuld was of de schuld van Marokko, maar dat het de schuld is van de beklaagde en zijn makkelijk ophitsbare volgelingen, en toch, nou ja, de wegen van de menselijke geest zijn ondoorgrondelijk. Ik was kwaad dat ik Marokkaan was.
Er worden wat schouders opgehaald, de dingen gaan zoals ze gaan, er wordt iets weggewuifd, laten we er maar over ophouden, het is niet anders – en dan vraagt mijn tante of mijn ouders het een beetje naar hun zin hebben in Argentinië, we zijn weg bij het verschrikkelijke onderwerp. Fatiha komt verse thee brengen.

Vandaag ben ik de tel kwijt. Het zal de dertigste of eenendertigste dag zijn. Meer getuigenverklaringen. Grote stapels naakte, vastgebonden Marokkanen. Hoe die stapels ‘verwerkt’ werden, dat wil zeggen: levend verbrand. Mannen boven op vrouwen die niet de hunne waren, kinderen boven op mensen die niet hun ouders waren. Het gekrijs. Ik ben niet gemaakt voor dit werk. Ik wil het niet opschrijven.

De redding kwam uit China. Uiteraard. China, waar nog waardering bestond voor de westerse cultuur, de bewondering van de archeoloog: ongelofelijk, dat die barbaren al tot zulke verfijning in staat waren terwijl ze zich ook zo graag aan wreedheid te buiten gingen. Díé fascinatie. We hebben het einde van de slachting aan hen te danken.

Zelf dacht de beklaagde misschien dat hij een verlosser was. (We weten nog altijd niets van zijn medicijngebruik. Zijn advocaten voeren het beroepsgeheim van zijn psychiaters aan – de man bezit anderen in meervoud – er wordt gezocht naar een juridisch zuivere manier om die informatie toch los te krijgen, maar de tijd is bijna op. Hij moet dood.)
Nee, een verlosser was hij niet. Eerder het type van de wreker. Dat woord ‘afrekening’ vatte het allemaal perfect samen. Hij zou eens even zijn gram halen namens de bevolking. Het was eigenrichting op hoog niveau, het hoogste. Wetgeving was aan hem niet besteed.

Anderhalve maand zijn ze nu al bezig. Het proces loopt ten einde, dat wel, ze noemen het Internationaal Snelrecht. Lik-op-stukbeleid voor genocideplegers, misschien is het maar beter ook. Wat valt er te nuanceren?

De dag van de uitspraak. De beklaagde: hij kijkt als alle verslagen mannen. Hij is een mensendier waar de ziel uit is weggelekt. Vijanden die hem zielloosheid verweten hadden het mis: hoe meer macht, hoe meer ziel. Maar met een ziel kun je veel kanten op. Die van de verdachte is pikzwart en stinkt naar lijken.
De uitspraak verbaast niemand. De straf evenmin. Omdat de rechters niemands handen met de dood van de beklaagde willen besmeuren, zelfs een beul niet, dwingen zij hem de gifbeker te drinken. Vijf verschillende personen voegen de ingrediënten toe, een zesde mengt ze, niemand is volledig schuldig, dus is niemand schuldig.

Op de website voor vliegtickets laat ik de cursor twijfelen tussen twee bestemmingen: Buenos Aires of Amsterdam. Ik mis het thuisfront, maar ik ben al zo lang weg, dat een weekje langer er ook nog wel bij kan.
Ik bel F.
Ze zegt dat ik het moet doen: een afscheid op mijn eigen voorwaarden. Ik ben het helemaal met haar eens, ik ga naar Nederland, ik wil weten hoe het is. Een weekje maar, hooguit.
Maar de volgende ochtend boek ik toch een vlucht naar Argentinië. Het lijkt wel alsof ik er ’s nachts in mijn slaap over ben blijven nadenken, want bij het ontwaken was het me ineens volkomen helder: er valt daar in Nederland niets voor mij te halen.
Al zouden honderden gebouwen die ik ken nog overeind staan, mijn Amsterdam is hoe dan ook een ruïne. Het wordt misschien eens tijd te erkennen dat ik nergens ter wereld thuishoor behalve daar waar mijn geliefden zijn, en dat dat misschien wel voor alle mensen geldt, dat het allereerste begin van een oplossing van de almaar terugkerende oorlog, de altijd op de loer liggende discriminatie, de nooit uit te sluiten genocide, dit is: te aanvaarden dat er op deze hele planeet geen kubieke micrometer bestaat die wij met goed fatsoen de onze kunnen noemen.