Deze week gelezen: Pruis, Hamsun, Robotham

Marja Pruis, Knut Hamsun, Michael Robotham: de redactie las een rijk essay over schaamte en familie (en en passant een stukje Nieuwe Testament), een kernachtige, gevoelige boerenroman en een klassiek opgebouwde vliegtuigthriller.

*

Thomas Heerma van Voss: Michael Robotham, Leven of dood

Afgelopen maandag was ik ruim een etmaal onderweg – wachten, vliegen, overstappen, wachten, vliegen, vertraging, wachten, een busrit, wachten, nog een busrit, verdwalen, me door een taxi laten vervoeren – en bij dergelijke vermoeiende reizen grijp ik graag terug op Amerikaanse thrillers: om de tijd iets sneller te laten gaan, en omdat een thriller zich leent voor snel, langdurig lezen. Leven of dood telt ruim vierhonderd bladzijdes en nog voor aankomst had ik het boek uit. Dat is meteen al een plus: auteur Michael Robotham (van wie ik nooit eerder iets las) weet als geen ander hoe hij de aandacht moet vasthouden.

Leven of dood is een klassiek opgebouwde thriller, met een onschuldig veroordeelde, corrupte politie, een verleden waarmee ‘afgerekend’ moet worden, een sympathieke vrouwelijke rechercheur die zich tegen de gevestigde orde verzet, een boel actiescènes, een paar onschuldige slachtoffers en een vroeger raadsel dat stukje bij beetje ontrafeld wordt. Nee, origineel klinkt dat allemaal niet, maar Robotham weet zijn verhaal bijzonder effectief op te bouwen. Het sleutelwoord: dosering. Voortdurend zijn er perspectiefwisselingen, flashbacks, kleine vooruitwijzingen – meer dan ik bij thrillers gewend ben, maar net niet zo veel dat je al lezende de draad verliest. Daarin blikt deze auteur uit: je voelt als lezer wel welke kant het allemaal opgaat, en heel origineel wordt het weliswaar niet, maar toch slaagt Robotham erin me mee te nemen, in een keer, vierhonderd pagina’s lang.

Mocht u nu denken: ik wil al tijden weer eens een behendig opgebouwde thriller lezen, denk dan aan Leven of dood. Mocht u bij het woord thriller al bij voorbaat in een kramp schieten, sla dit boek dan vooral over, want er zijn ook genoeg argumenten in Leven of dood te vinden om te onderbouwen dat het hele thrillergenre van clichés of ongelukkige beeldspraken aan elkaar hangt. Nog los van de vele spatiefouten, misplaatste aanhalingstekens en tikfouten die uitgeverij Cargo niet uit deze vertaling heeft gefilterd, gaat Robotham eigenlijk steeds de mist in wanneer hij zich van beeldspraak bedient: iemand is ‘zo welkom als een stinkdier op een tuinfeest’, iemand praat als ‘een vis die een haak heeft ingeslikt’, een bibliotheek is ‘het architectonische equivalent van een liefdesbaby van een betonboer en een kubist’. Tja, dat is ronduit bedroevend schrijven. En toch haakte ik niet af. Dat lag wellicht deels aan een gebrek aan alternatieven, maar ook zeker aan Robotsham talent een spannend verhaal te vertellen.

Uitgeverij Cargo gaf Leven of dood uit.

Jan van Mersbergen, Knut Hamsun, Hoe het groeide

Deze week bestelde ik Oogst, van Jim Crace. Boek van de maand bij DWDD, maar al flink wat maanden gelezen. Na een fragment op Amazon besloot ik het boek te kopen. Het geel en blauw van de ‘Look Inside’ op die verkoopsite, boven de cover van boeken, samen met dat pijltje, zijn me inmiddels heel dierbaar. Er is geen betere reden om een boek te kopen dan het boek zelf, maar dan wil ik wel even binnen kunnen kijken. Amazon begrijpt dat. Uitgeverijen begrijpen dat ook steeds beter, want die strooien tegenwoordig met mooie leesfragmenten op hun websites.

Toen ik wachtte tot het boek bezorgd was en ik voor mijn boekenkast ging staan sprong Hoe het groeide bijna van de plank. Boeken vormen altijd verbanden, en de connectie tussen Oogst en mijn boekenkast was dit oude boek van Knut Hamsun, een van mijn favoriete schrijvers van toen ik twintig was, en net was begonnen met lezen.

De beginzin, wist ik nog, had iets te maken met een pad en het ontstaan van een pad op een stuk land. Een olifantenpaadje, maar dan niet een afgesneden stuk tussen twee slecht aangelegde stukjes trottoir in een nieuwbouwwijk, maar een eerste pad op een tot dan toe ongerept stuk natuur.

‘Dat lange, lange pad, dat over het moeras en door de bossen loopt, wie heeft dat gebaand.’

Een boerenroman die eigenlijk meteen na verschijnen een achterhaalde thematiek aanhaalt: de boeren die dichtbij de aarde staan en een goed leven leiden, in een wereld die door de industrialisering snel verandert. Met die thematiek had ik veel toen ik twintig was, of eigenlijk moet ik zeggen: die thematiek staat dicht bij mijn ouders en ik stond dichter bij hen toen ik net een jaartje in Amsterdam woonde en in tweedehands boekwinkels de uitgaves van Hamsum tegenkwam die mijn vader ook in de kast had staan. Ik kende de sterke liefdesromans Pan en Victoria, het geweldige Honger en het mooie Mysteriën. Ik kende de verhalen over Hamsun die met de nazi’s heulde toen hij al bijna tachtig was. Hoe het groeide is uit 1917, jaren voordat Europa in de oorlog verzeild raakte, en Hamsun levert met dit boek een laatste sterke roman af, na jaren van twijfelachtig schrijven, zoals Hemingway deed met The Old Man and the Sea.

Hamsun schreef Hoe het groeide twintig jaar na Victoria. In de tussentijd zat hij niet stil, de ene na de andere boerenroman produceerde hij, maar nooit zo goed als Victoria en ook niet als Hoe het groeide, een verhaal dat in tegenstelling tot die andere boeken kernachtig is, eenvoudig, gevoelig.

In de aanloop naar Oogst herlas ik dus passages van Hoe het groeide en geen moment stelde dit proza van mijn jeugd me teleur, ook niet na al die jaren.

Hoe het groeide is niet meer leverbaar, maar nog wel te koop op Boekwinkeltjes.nl.

Daan Stoffelsen: Marja Pruis, Genoeg nu over mij

Ik schrijf dit terwijl in Amsterdam men uitroept: ‘Het essay leeft!’ Men definieert: ‘In het grensgebied tussen literatuur en journalistiek, het verhalende en het beschouwende, het particuliere en het universele is het essay een genre dat de schrijver op unieke wijze in staat stelt een snaar te raken of aan het denken te zetten.’ En men stelt vragen: ‘Maar hoe ziet de toekomst van het essay eruit? Zal het essay met het krimpen der kolommen in de verdrukking raken? Of staan we aan het begin van een bloeiperiode van het zelfreflectieve schrijven en denken op de korte baan?’

Ik ben er niet – misschien moet ik daar maar eens essays over schrijven, dat eeuwige gevoel er niet bij te zijn, zelfs als ik er wel bij ben, geboortes, boekenfeestjes, bijna-doodervaringen (dat laatste was een grap, daar ben ik nog nooit niet bij geweest) -, ik ben er niet want ik had te laat door dat vanavond deze belangrijke vragen gesteld zouden worden, door interessante mensen als Marja Pruis en Jan Postma en Roel Bentz van den Berg en Miriam Rasch, en ik moest een meisje afdrogen en een jongen op een potje zetten en ze allebei voorlezen, de een over Poeh, de ander over Boer Boris.

(Is Winnie de Poeh een essayist? Zijn goede kinderboeken essayistisch?)

Ik ben er niet, dus ik lees maar. Ik heb net Marja Pruis’ Genoeg nu over mij gelezen, en ik ben enthousiast. Ik vroeg me af of ik het niet bezwaarlijk vond dat ik een paar stukken herkende uit De Groene Amsterdammer, één uit Revisor (over Advocaat van de hanen), omdat bundelingen niet per se goede boeken maken. Pruis’ collega Joost de Vries maakt het onderscheid met essaybundels om zijn ‘essayboek’ Vechtmemoires te beschrijven: ‘Ik hoop dat de essays onderling met elkaar te maken hebben, elkaar op een natuurlijke manier opvolgen, verhelderen, versterken, en ongetwijfeld soms tegenspreken.’ Ik vond hem daarin niet helemaal geslaagd, maar Pruis slaagt er wel in, het heeft allemaal met schaamte, met uiterlijk, met kijken te maken. En met literatuur. Genoeg nu over mij is een essayboek.

Ik vroeg me ook af wat ik nu het beste stuk vond (Trouw-recensent Emilia Menkveld vond dat dat het Revisorstuk was), en ik realiseerde me dat dat ‘De ervaren schamer. Over je verstoppen en toch gezien worden’ was. Ook een oud stuk? Nee. Pruis schreef wel in 1999 ‘De ervaren schamer’, een interview met psychotherapeut en holocaustoverlever Louis Tas. Dat stuk komt ook terug in dit essay, waarbij ze de omstandigheden van het gesprek, haar onzekerheden ook, bespreekt. (Vergelijkbaar met de opening van haar roman Zachte riten, of Teju Coles ontmoeting met Vidia Naipaul in Known and Strange Things, ongemak en bewondering gecombineerd.) Een ontzettend interessante man, dat helpt, en de snippers interview en Pruis’ commentaar geven al diepte aan het essay. Maar Pruis schrijft ook over haar verhouding tot haar kinderen (later zal ze over haar dementerende moeder schrijven):

‘Nazmiye Oral gaat op het toneel in gesprek met haar moeder, lees ik bij de foto’s van Cigdem Yuksel. “Ik wil niet dat zij sterft voordat zij weet wie ik echt ben of ík weet wie zíj echt is.” Het is het andere uiterste, denk ik, met zo weinig mogelijk judgementality. Alsof het uiteindelijk om woorden gaat. Terwijl de luxe van de bloedband de stilzwijgende intimiteit is, opgebouwd uit onbegrip, irritatie en schaamte.
Van die drie schaamte misschien nog wel het meest.
Ik ben gehecht aan die schaamte.’

Het gaat me niet om Oral en Yuksel, maar het is een rijkdom dat Pruis hen erbij haalt, het gaat me om de gevoelens tegenover de woorden. Want ja, woorden doen ertoe, maar veel van het weten is onverteld. Ik kan me nog weinig voorstellen van die luxe, al realiser ik me, terwijl ik het schrijf, dat dit de houding is die ik tegenover mijn vader heb. Ook bij hem: ik ben er niet.
Pruis gaat nog alle kanten op. ‘Schaamte is volgens de man die het kon weten een gebrek aan empathie met jezelf, en moet overwonnen worden wil je niet ten onder gaan aan zelfhaat.’ Die man is Louis Tas. Ze onderzoekt het verhaal van Aartje Greven, de pr-vrouw van Prometheus met wie niet alleen ik een ongemakkelijke relatie had, en die later niet alleen geweldig, ongemakkelijk en lief bleek te zijn geweest, maar ook een vrouw die loog. Haar vader schreef daarover een boek. En dat kan: schaamte is soms niet een gebrek aan empathie voor jezelf, maar een overdaad eraan voor de ander, stelt Pruis.

Ik weet dat niet, maar Pruis zet me aan het denken, telkens weer, en dat is wat literatuur hoort te doen. Maar dit essay is niet alleen interessant, het is ook slim: ze schrijft over relaties maar laat haar kinderen buiten schot, die behouden hun recht op leven buiten de literatuur. Het is ook talig mooi, ten slotte. Er zitten in de laatste drie zinnen van dit citaat bijzondere combinaties. De luxe van de bloedband, dat maakt veel meer van het woord ‘bloedband’ dan normaal taalgebruik toestaat. Tegenstellingen: intimiteit (+), onbegrip, irritatie, schaamte (-). Gehecht (+), schaamte (-). En natuurlijk die parafrase van 1 Korinthiërs 13: ‘En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.’

(Fantastische passage, dat 1 Korinthiërs 13, over de liefde, trouwens. Mooie bijbellezing voor komende zondag.)

Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar gaf Genoeg nu over mij uit. Op Athenaeum.nl staan twee kortere stukken uit het boek.