Deze week gelezen: Kehlmann, McCann en Heerma van Voss

Daniel Kehlmann, Colum McCann, Thomas Heerma van Voss: de redactie las deze week een mooie openingsscène en een intrigerend vervolg, een boekje met tips voor jonge schrijvers dat voorbijgaat aan het benoemen van praktische keuzes, en scherpe gedachten over kunst, schaamte en onzichtbaarheid.

*

Thomas Heerma van Voss: Daniel Kehlmann, Tijl

De roman Tijl heeft de beste openingsscène die ik in tijden heb gelezen. Hoofdpersoon Tijl Uilenspiegel – een bekend personage uit de Nederlands-Duitse folklore van de veertiende eeuw, een typische deugniet die in allerlei klassieke verhalen opduikt en door auteur Daniel Kehlmann nu is gesitueerd in het Europa tijdens de Dertigjarige oorlog (1612-1642) – komt aan in een gemeenschap waar men direct al ontzettend tegen hem opkijkt, ze kennen de roemruchte verhalen over zijn acrobatische kunsten en over zijn grootse krachten, en van die voorsprong maakt hij behendig steeds meer gebruik. Hij wint iedereens vertrouwen, hij laat de massa doen wat hij ze opdraagt – terwijl aanvankelijk bijna niemand in zijn buurt durft te komen.

‘Hoe heet jij?’ vroeg hij aan een meisje. 
Het kind zei niets, want ze begreep niet hoe het kon dat iemand die beroemd was met haar praatte. 
‘Ik vraag je iets!’ 
Toen ze hakkelde dat ze Martha heette, lachte hij alleen even, alsof hij dat allang wist. Daarna vroeg hij aandachtig, alsof hij het belangrijk vond: ‘En hoe oud ben je?’ 
Ze schraapte haar keel en vertelde het. In de twaalf jaar dat ze leefde had ze nog nooit ogen gezien als de zijne. Dat soort ogen had je misschien in de vrije steden in het Rijk of aan de hoven van de groten der aarde, maar bij ons was nog nooit iemand met zulke ogen geweest. Martha wist niet dat een mensengezicht zoveel kracht en geestelijke bezieling kon uitstralen. Later zou ze haar man vertellen, en nog veel later haar ongelovige kleinkinderen, voor wie Uilenspiegel een wezen uit oude sagen was, dat ze hem met eigen ogen had gezien.

In dit fragment komt veel naar voren van wat de scène als geheel (tientallen pagina’s) zo krachtig maakt: het enorme ontzag voor Tijl, de wijze waarop mensen zo door hem bedwelmd raken, en ook zijn overtuigingskracht. Meteen schakelt hij over van een beleefde, aftastende vraag naar een vrij directe uithaal, die overkomt als een bevel. En op die manier krijgt hij steeds meer gedaan – niet alleen van dit kind, maar van de hele gemeenschap, die hij op den duur allemaal een schoen laat uittrekken en naar voren laat gooien, waarna hij ze in hun gezicht uitlacht. Dit mechanisme van de grote groep die bedwelmd en geactiveerd wordt deed me denken aan Roman Helinski’s roman De Wafelfabriek, die gaat over een eveneens zeer charismatische man die eveneens een kleine groep mensen volledig puur met retoriek tot dubieuze handelingen overbrengt (in het geval van De Wafelfabriek gaat het om het trekken van tanden).
 
Wat overigens ook opvalt aan dit Tijl-fragment is het alwetende perspectief, dat hier vrijwel geheel bij Martha ligt (die in de rest van de roman niet voortkomt) en ook moeiteloos schakelt tussen het heden en andere tijden (Tijls reputatie die in het verleden is opgebouwd, wat ze later in de toekomst aan haar man vertelt). Dat past goed bij het soort klassieke verhaal dat hier verteld wordt, het mythische dat om Tijl heen hangt – al begon het me op den duur ook enigszins te storen. Tijl is ook na de geweldige openingsscène intrigerend, zeker, bijzonder sterk geschreven, maar ik kreeg gaandeweg het idee dat er iets ontbrak. Of dat het boek gewoonweg niet voor mij geschreven was, dat mij iets ontging wat alle andere jubelende lezers wel hadden opgemerkt. Daarover binnenkort meer in een recensie voor De Groene Amsterdammer. En wie benieuwd is geworden naar de openingsscène kan hier alvast een fragment lezen.

Uitgeverij Querido gaf Tijl uit. 

Jan van Mersbergen: Column McCann, Brieven aan een jonge schrijver

‘Vaak weet een schrijver de werkelijke reden voor het schrijven pas lang nadat het werk voltooid is.’ Een opmerking uit het boekje Brieven aan een jonge schrijver van Column McCann, een Ierse schrijver die ik zeer bewonder door zijn verhalen en romans, vooral Laat de aarde draaien en Vissen in een nachtzwarte rivier. Afstandelijk, helder, sober proza, steeds heel goed verteld.

McCann is docent Creative Writing in New York en nu brengt hij een boekje over schrijven, gericht aan jonge schrijvers, met vooral tips en helaas ook heel erg veel opmerkingen die wel een kern van waarheid bevatten (‘Geen enkel verhaal torent boven een ander verhaal uit,’ wat natuurlijk klopt en wat eigenlijk wil zeggen dat iedere schrijver vertrouwen moet hebben in het verhaal waar hij op dat moment aan werkt, want niks is beter of slechter dan dat verhaal, als het maar jouw verhaal is), maar werkelijke praktische schrijftips zijn het niet.
Halverwege het boekje stelt McCann dat het goed is om er soms even tussenuit te gaan. Ook dat is een juiste opmerking, maar een tekst wordt er niet beter van. Net als ‘schrijven is amuseren’ of ‘read Joyce’. Toch is het mogelijk om door die obligate opmerkingen heen enigszins in de buurt van schrijftips te komen die wel iets met jouw eigen schrijven kunnen doen. McCann zegt dat je alles moet lezen wat je te pakken kunt krijgen, dat het verhaal eigenlijk pas net begonnen is als jij denkt dat het af is (juist!) en dat je gewoon iedere dag moet gaan zitten en tikken. Gewoon doen. Wat je dan vervolgens moet doen en de vele technieken die je echt kunnen helpen komen in dit boekje niet aan bod. Te moeilijk om over te schrijven, denk ik.

McCann houdt het bij: ‘Sla stuk die spiegel.’ Hij zegt dat je iets kunt schrijven dat pijnlijk is en waar andere mensen last van kunnen hebben. Niks van aantrekken. Makkelijk gezegd en ook juist, maar hoe vertel je dat verhaal?
Schrijven heeft altijd te maken met keuzes, en als je voor het ene kiest en het andere niet ziet, dan gaat het mis, of kan het beter. Voorbeelden verduidelijken meer dan opmerkingen als ‘er zijn geen regels,’ zoals McCann doet.
Natuurlijk zijn er geen regels, maar als een compleet hoofdstuk van zes pagina’s in de voltooid verleden tijd verteld wordt terwijl dat (en dat is de keuze) evengoed in de verleden tijd verteld kan worden zo lang je maar in een paar woordjes aangeeft dat die hele scène daarvoor gebeurde, dan trekt het de tekst dichter naar de lezer toe. Wil je dat niet, dan hou je gewoon vast aan die afschuwelijke voltooide verleden tijd, dan heeft iedere zin een paar woorden meer, wordt de tekst stroperig en haken lezers af. Er zijn schrijvers die gewoon op die manier vertellen, prima. Maar weet de consequentie voor de tekst en de lezer. De tekst is verder weg, de lezer haakt sneller af. De keuze is aan de schrijver.
Een opmerkingen als ‘draag je aantekeningenboekje bij je,’ is een soort basisbeginsel. Schrijf je dat boekje vol met voltooid verleden tijd dan kun je dat boekje beter thuis laten.
Zo zijn er geen regels maar wel heel veel keuzes. Als je kiest voor een beschrijvende derde persoonsverteller, laat dan zo min mogelijk gedachten zien waarbij je in dat hoofd kruipt van de persoon die je beschrijft, daar word je alwetend van en dat schept de verkeerde afstand. Dat neemt ruimte bij de lezer weg en heeft nog veel meer gevaren in zich die je bijna in ieder boek tegenkomt. Weer afstand dus, dat is geen toverwoord maar een omschrijving van overdrachtelijkheid. En soms werkt afstand averechts: hoe meer afstand de verteller, hoe groter de overdracht. Dat lijkt ook zo’n loze stelling maar ook daarvan zijn voorbeelden te noemen. Pak een verhaal van Hemingway en hij speelt met afstand, doet als verteller bijna altijd een stap terug, is erg beschrijvend en heel precies, laat bijna alle gedachten en gevoelens weg, en daardoor komt juist het gevoel van zijn vertelling hard aan.
Afstand nemen, ruimte laten, overdracht. Allemaal zaken waar keuzes aan voorafgaan.

McCann wijdt een klein hoofdstuk aan het wie wat waar wanneer hoe en waarom van een vertelling, maar dat zet hij kort onder elkaar zonder de gevolgen van die keuzes te benoemen. ‘Wie vertelt het verhaal? Dat is misschien wel de gemakkelijkste. Je besluit tot een verteller en begint er leven in te blazen: waag je aan dat avontuur.’
Dat is de ene open deur na de andere, geen enkele schrijver heeft hier iets aan en schrijflessen die dit verkopen zijn oplichters die schrijven in de hoek van de ongrijpbare magie willen duwen, liever een esoterisch of therapeutische kreet dan een werkelijke tip. Avontuur. Schrijven benoemen als avontuur is het in stand houden van het romantische schrijven, van het beeld van de zwoeger met proppen papier onder zijn werktafel. McCann doet daaraan mee.

Waarom de werkelijke schrijfkeuzes niet benoemen?
Vertel je in de ik-vorm in de verleden tijd, dan is het echt zaak details te doseren. Je kunt ze vergroten maar als daardoor het verteltempo omlaag gaat dan werkt dit op de lezer in omdat hoofdpersoon en verteller nu eenmaal weten wat er allemaal gebeurt en wat er gaat gebeuren. Dat is het gevolg van de perspectiefkeuze. Doe je te lang over die vertelling dan voelt de lezer steeds dat er met hem gespeeld wordt, net zoals het achterhouden van informatie vervelend kan zijn met zo’n verteller. De lezer laat niet met zich sollen, om in de trant van McCann af te sluiten. Die gevolgen mis ik in de tips van McCann, terwijl hij zich heel goed bewust is van deze gevolgen want in zijn romans speelt hij hier feilloos mee.
Ooit ontmoette ik McCann, bij zijn boekpresentatie in Utrecht waar ik gevraagd was een paar woordjes te zeggen over zijn sterke romans. Aardige man, een schrijver waarmee ik heel goed over die keuzes bleek te kunnen praten, na die presentatie in een klein café in onder de Dom. Hij heeft daar echt gevoel voor, is slim en heeft aandacht. Jammer dat hij dit boekje niet doortrekt naar werkelijke tips. Het lijkt erop dat er een uitgever tussen McCann en zijn boekje met tips zat die heeft gezegd: niet te ingewikkeld, Column, laat die aspirant-schrijvers maar in de waan.
Ik hoop dat McCann in zijn lessen bij Creative Writing de studenten laat schrijven, dat hij ze laat praten, en vooral dat hij niet doceert als een schoolmeester die zijn leerlingen een tijdje in de schoolbanken houdt, zijn college afdraait en die studenten thuis laat tobben met de ‘praktische en filosofische adviezen’ die de ondertitel van dit boekje dragen.

Uitgeverij De Harmonie gaf Brieven aan een jonge schrijver uit.

Daan Stoffelsen: Thomas Heerma van Voss, Plaatsvervangers

Ik las de afgelopen week veel non-fictie. Over Maarten Asschers essaybundel Toch zit het anders schrijf ik hier over enkele weken, dat verschijnt dan pas, en over Pieter Waterdrinkers Tsjaikovskistraat 40 kan ik mijn eerdere opmerking herhalen dat het zeer geslaagde non-fictie is. Waterdrinker roept de Russische revoluties heel levendig op, juist door zijn eigen persoon in te zetten. Daardoor wordt het ook geen roman – of er nog meer duizenden euro’s in de zeilschool van zijn zwager moeten, komen we niet te weten, en de dilemma’s van de schrijver-die-stopt-met-schrijven krijgen geen verdere uitdieping of een inbedding in een ruimere plot. Maar dat is geen bezwaar.

Een andere kijk op literaire non-fictie geeft Plaatsvervangers, van collega Thomas Heerma van Voss. Een boek dat ik lang heb laten liggen, bij gebrek aan een fysiek exemplaar maar vooral door enige huiver over het veronderstelde onderwerp: rappers en hiphopartiesten. En nog steeds heb ik geen enkele behoefte om te luisteren naar de muziek van de meeste van zijn personages – maar Thomas (ik mag Thomas zeggen) snijdt interessante kunstkritische onderwerpen aan, poëticale kwesties, persoonlijke zaken. In de dingen die hij over muziek zegt (en engagement, en originaliteit, en herkenbaarheid), schijnen scherpe gedachten over literatuur door, en hij lijkt met schaamte en onzichtbaarheid bepalende thema’s te hebben gevonden voor een oeuvre.

(Terzijde: dat durf ik te zeggen terwijl ik nog niet zoveel van hem gelezen heb, dat is niet netjes, maar misschien tekent dit wel zijn oeuvre. Mocht het project Revisor nog eens stranden, dan hoop ik dat Thomas de chroniqueur zal zijn van de ondergang. De tragiek van onzichtbaarheid, liefdewerk en oud papier, dat is wel aan hem besteed. Tweede terzijde: ik realiseer het me zelden in onze dagelijkse omgang, maar Thomas is tien jaar jonger dan ik, en het was bizar vast te stellen dat hij de zanger van Blur eerder kende door diens act Gorillaz dan door Blur. Dat de Spice Girls zijn basisschoolband was. Derde terzijde: in de tijd dat ik Recensieweb bouwde, vulde Thomas Hiphopleeft.nl. Ideale voortrajecten voor een literair tijschrift.)

Ja, schaamte en onzichtbaarheid. Thomas zoekt zijn helden op, maar houdt afstand, moet zichzelf ertoe zetten om ze te benaderen. Hij staat op een paar stappen afstand van Skunk Anansie’s Skin, maar loopt niet naar haar toe, en als hij in het slotessay zijn held Master P moet interviewen, zijn de zenuwen bijna onhoudbaar. Hij stelt die ontmoeting in zijn verhaal dan ook telkens uit, door verder terug te grijpen op zijn beweegredenen, zijn verleden als hiphopfan te onderzoeken. En hij denkt na over waarom hij deze figuren zo bewondert. Waarom Master P, die een muziekfabriekje heeft opgezet om miljoenen binnen te harken? Waarom Tim Dog, die zich in niets ontwikkelt behalve het oplichten van anderen? Dat zoekende is fascinerend, juist omdat zijn tastende antwoorden zo tegen-intuïtief zijn. En daardoor worden die personen alsnog sympathiek. Niet alleen de geweldige Rob van den Aker, met wie Thomas het Recensiewebachtige Hiphopleeft.nl vulde, en de wendbare kunstenaar Damon Albarn, maar ook kitschkoning Hans Zimmer, en dus die akelige opportunistische gangsterrappers.

Nog even wat zinnige opmerkingen citeren: 

  • Het is de ziekte van veel hedendaagse kunstkritiek: engagement wordt gezien als belangrijkste, soms zelfs enige werkelijke beoordelingscriterium.
  • Net zoals het me onzinnig lijkt om van een artiest engagement te willen, zie ik geen reden om te verlangen naar vernieuwing. Alsof iemand pas werkelijk talent heeft als hij meerdere registers beheerst. Ik heb meer affiniteit met kunstenaars die tot op zekere hoogte bij ieder project hetzelfde doen dan met degenen die zichzelf constant opnieuw willen uitvinden. Volgens mij komt de interessantste kunst ook uit die eerste groep, degenen die één specifieke toonsoort perfectioneren.
  • Ja, we leven in een tijd waarin mensen makkelijker traceerbaar en bereikbaar zijn dan ooit tevoren, en ja, daardoor wordt er afstandelijker en anoniemer gecommuniceerd dan onze ouders deden. Maar als er iets genoemd moet worden wat mijn generatie kenmerkt, denk ik eerlijk gezegd zelden aan digitale afstandelijkheid, ik denk eerder aan digitale nabijheid, en de abrupte verandering die internet teweegbracht bij mensen van mijn leeftijd.

Hear, hear. Lezen, mensen.

Plaatsvervangers werd uitgegeven door Thomas Rap. Op Athenaeum.nl staat een fragment.