Deze week gelezen: Achebe, Cole, Run the Jewels

Run the Jewels, Teju Cole, Chinua Achebe: de redactie las antiracistische en Afrikaanse literatuur, indringende hiphopteksen, pijnlijke vragen en wrange clichés, en een ijzersterke klassieker uit Nigeria.

*

Thomas Heerma van Voss: Run the Jewels, RTJ4

Elk genre heeft te maken met vooroordelen, binnen en buiten de muziek, maar rondom hiphop lijken de vooroordelen vaak net iets hardnekkiger dan elders. Dat valt deels te begrijpen: er verschijnt nu eenmaal veel nogal prominente én oppervlakkige hiphop, die hoofdzakelijk draait om geld, vrouwen en feesten en die ook nog eens tientallen miljoenen keren wordt gestreamd. Wie alleen gelikte snippers van Lil Kleine of van Drake hoort, zal het lastig vinden om in hiphop het genre te zien dat regelmatig ‘poëzie van de straat’ is genoemd en dat door de legendarische rapper Chuck D (van de groep Public Enemy) ‘the black CNN’ werd gedoopt.

In deze weken waarin Black Lives Matter prominenter is dan ooit tevoren, en waarin de beweging via de ene overtuigende demonstratie na de andere van zich laat horen, wordt voor mij de kracht van hiphop weer eens onderstreept. In Nederland is er veel te doen om Akwasi, al jaren een van de slimste, meest betrokken rappers die we hebben. Helaas wordt er meer gesproken over hoe hij zijn boodschap op de Dam verkondigde – en over één citaat dat al vaak genoeg is aangehaald – dan over het racistische systeem dat hij benoemde. (Waarom gaat het niet net zo veel of zelfs veel meer over de mensen die hem bij Veronica Inside herhaaldelijk de ‘verbindpiet’ noemden en juist een deel van het probleem illustreerden?) Te midden van alle commotie nam hij ook nog het half gezongen en half gerapte nummer Geen wedstrijd op, waarin hij sterk spreekt over zijn positie als achtergestelde zwarte jongere in Nederland: ‘We komen van een achterstand / En uit een achterstandswijk / Want ze willen dat die achterstand blijft.’

Nog meer indruk maakte het ook net verschenen album RTJ4 van Run the Jewels, een Amerikaans duo bestaande uit El-P en Killer Mike. Mike, een Afro-Amerikaanse veertiger uit Atlanta, zoon van een politieagent, laat zich vaak van zijn activistische kant zien. Zo spande hij zich actief in voor de Bernie Sanders-campagne en hield hij na de moord op George Floyd een aangrijpende, viral toespraak over zijn woede (Youtube) rondom het politiegeweld. Nog krachtiger is het nummer Walking through the snow, dat pal daarop verscheen en waarop hij ingaat op de kwalijke wijze waarop zenders als Fox News werken, op de geestdodende patronen van stelselmatige onderdrukking:

The way I see it, you’re probably freest from the ages one to four 
Around the age of five you’re shipped away for your body to be stored
They promise education, but really they give you tests and scores
And they predictin’ prison population by who scoring the lowest
And usually the lowest scores the poorest and they look like me
And every day on the evening news, they feed you fear for fre
And you so numb, you watch the cops choke out a man like me
Until my voice goes from a shriek to whisper, ‘I can’t breathe’

Het heeft altijd iets geks om rapteksten zo uit te schrijven, omdat ze zijn geschreven om hardop te horen, en omdat – zeker bij Killer Mike, een bijzonder bevlogen rapper – een deel van de kracht zit in de manier waarop ze worden uitgesproken. Maar ook op papier is dit een indringend fragment, des te meer omdat het niet geschreven is naar aanleiding van de actualiteit: het nummer was al ruim voor de dood van George Floyd opgenomen. Oftewel: dit is geen modieuze gril, maar een persoonlijke hartenkreet. Dat Floyds ‘I can’t breathe’ hier woordelijk terugkomt is geen gek toeval, maar dat komt omdat andere Afro-Amerikanen vóór hem al zijn gestorven bij het uitspreken van dat ene zinnetje (denk aan de dood van Eric Garner).

Natuurlijk ben ik zelf een buitenstaander bij veel van wat zich nu afspeelt, ik heb de luxe om weg te kunnen kijken wanneer ik wil, volgens sommigen zal ik als witte man al snel verdacht zijn. Maar via hiphopmuziek kom ik in deze weken, meer dan via romans of poëzie, wel enigszins in de buurt van wat zich allemaal afspeelt, en de pijn die daar achter schuilgaat.

Daan Stoffelsen: Teju Cole, Open stad en Vertrouwde en vreemde dingen

De eerste reflex is herlezen. Een secundaire reflex. Maar een vertrouwde: ik heb in mijn leven zelden actie gevoerd, en als witte man heb ik geen eerste recht van spreken. Hierna komt het nieuwe lezen (Abdelkader Benali’s essay De vreemdeling ligt klaar, ik verwacht Mijn ontelbare identiteiten van Sinan Çankaya deze week met de post) en het alsnog lezen (Wekker, Essed, De Kom, Nzume). En daarna: wat kunnen we als tijdschrift betekenen.

Maar nu herlees ik stukken uit de romans en essays van Teju Cole. In 2012 schreef ik over Open stad (Open City, vertaling Paul van der Lecq), zijn Amerikaanse debuut (zijn Nigeriaanse debuut werd daarna heruitgebracht) voor NRC Handelsblad en ook voor De Revisor. Mijn herinneringen eraan waren vervaagd, maar het boek trok me aan door de stijl, met lange geschakelde zinnen, door de eruditie en de eenzaamheid van de hoofdpersoon, een jonge Afrikaanse arts-assistent psychiatrie, en door de thema’s die hij al wandelend en peinzend aansnijdt, de met bloed doortrokken geschiedenis van New York bijvoorbeeld. De depressie van de hoofdpersoon heeft een morele achtergrond, hij verzwijgt iets, hij zit met iets – dat is ook sterk. Maar ik was vergeten dat er een Brussels deel is, dat een Arabische component toevoegt aan de zwart-witte lijn in de roman, en er was één passage die ik maar niet kon terugvinden, maar die qua toon en sfeer heel treffend is. Ja, hier:

‘Die middag, waarin ik steeds in en uit mezelf glipte, waarin tijd een rekbaar begrip werd en stemmen uit het verleden doordrongen tot in het heden, leek het centrum van de stad in de greep van een oproer uit vroeger tijden. Ik was bang verzeild te raken in rellen die gericht leken tegen de dienstplicht. Ik zag alleen mannen en zij haastten zich onder kale bomen door, weken uit voor het omgevallen dranghek waar ik bij in de buurt stond en een eindje verder voor andere. Zo’n tweehonderd meter verderop in de straat vond een soort knokpartij plaats, vreemd genoeg ook al geruisloos, en toen het opeengepakte kluitje mannen uiteenging, kwamen twee ruziemakers in beeld die met elkaar op de vuist wilden, maar uit elkaar werden getrokken. Wat ik daarna zag, joeg me de stuipen op het lijf: verder weg, voorbij de apathische menigte, bungelde het lijk van een gelynchte man aan een boom. Het was een tengere gestalte die geen licht reflecteerde, van top tot teen in het zwart. Maar al snel veranderde hij in iets minder onheilspellends: een donkere doek aan een bouwsteiger, wervelend op de wind.’

Lange zinnen, vage emoties en observaties, geen geluid maar wel veel associatie – het roept rumoer op, en rellen, en duisternis. En toch begint het boek heel rustig, nieuwsgierig, met oog voor detail. Cole schreef ook essays en recensies, die samengebracht werden in Vertrouwde en vreemde dingen, in de vertaling van Ton Heuvelmans, René Kurpershoek, Van der Lecq, Hien Montijn en Menno Grootveld. In het kader van #withuiswerk is ‘Het zwarte lichaam’ (‘Black Body’ ook in The New Yorker), Coles essay over James Baldwin in Zwitserland en white supremacy en Afrikaanse kunst, een aanrader. Cole reist zelf naar Baldwins schrijfdorp toe, en bekijkt de Verenigde Staten vanuit een Europees en wit perspectief. Het is het openingsessay, en het eindigt zo:

‘“Mensen die hun ogen sluiten voor de werkelijkheid roepen hun eigen vernietiging over zich af, en iedereen die vasthoudt aan een staat van onwetendheid, lang nadat die onwetendheid dood is gegaan, maakt van zichzelf een monster.” Het nieuws van de dag (oud nieuws, maar rauw als een vleeswond) is dat het leven van zwarte Amerikanen vanuit het oogpunt van de politie, de rechterlijke macht, het economisch beleid en talloze vreselijke vormen van onachtzaamheid nog steeds niets waard is. Er wordt een beroep gedaan op onwetendheid, maar er is feitelijk geen onwetendheid meer mogelijk. De morele wijzer staat nog steeds zo ver in het rood dat we ons niet eens kunnen buigen over de kwestie van schadevergoeding. Baldwin schreef Stranger in the Village ruim zestig jaar geleden. Wat nu?’

Die slotwoorden zijn hamerslagen, een vraag na zoveel pijnlijke feitelijkheid. Wrang geestig daarnaast is ‘In plaats van te denken’ (‘In Place of Thought’), waarin Cole een alfabetische opsomming van clichés maakt. Wrang, geestig, raak:

‘afrika. Een land. Arm maar gelukkig. In ontwikkeling. amandel. Ogen zijn altijd amandelvormig. ambachtsman. Een timmerman uit Brooklyn. american. Met het voorvoegsel “all” verwijzend naar een blonde vrouw. […] chocolade. Term ter omschrijving van de huidskleur van een zwarte vrouw. Andere betekenissen onbekend. […] diversiteit. Lovenswaardig, natuurlijk, binnen zekere grenzen. Vertel over het werk dat je hebt verricht voor het Peace Corps. […] fascisme. Altijd laten voorafgaan door “sluipend”. feministen. Fantastisch, in principe. gemeenschap. Dient vooraf te worden gegaan door “zwarte”. Blanken moeten het bij gebrek aan gemeenschap van hun eigendommen hebben. […] karamel. Term ter omschrijving van de huidskleur van een zwarte vrouw. Andere betekenissen onbekend. kinderen. De enige rechtvaardiging voor welk beleid dan ook. Verwijs altijd naar “onze kinderen”. Mensen zonder kinderen hebben geen belang bij het verbeteren van de samenleving.’

Etcetera: een gentle reminder dat taal niet onschuldig is. Overigens geldt ook voor anti-racistische teksten, dat kinderen belangrijk zijn (Baldwin, Coates) – en niet onterecht, denk ik als ouder, maar misschien spreken ze me wel extra aan vanwege het mechanisme dat Cole beschrijft. Vertrouwde en vreemde dingen is veel meer dan deze twee stukken, het sterke is dat – net als in Open stad – kleur en antiracisme even vaak de kern als een bijkomstigheid zijn in mooie en doordachte essays over kunst en maatschappij. Dat zegt iets over Cole, een zwarte schrijver, maar net zozeer over kunst en maatschappij: systemisch racisme bestaat, en of het je raakt of niet, of je het dagelijks ziet of niet: blanco kun je niet meer zijn.

De Bezige Bij geeft de boeken van Teju Cole uit.

Jan van Mersbergen, Chinua Achebe, Een zoon van zijn volk

De afgelopen week heeft mijn voornemen om uit ieder Afrikaans land een roman te lezen een andere wending gekregen, een kleur vooral. Nu Black Lives Matter trending is zal ieder boek dat ik over Afrika lees gaan over de roots van zwarten. Voor het lezen maakt het niet veel uit. Proberen Afrika te begrijpen is geen trend, het is iets dat iedereen aan te raden is, om de kwaliteit van de boeken, om de diepte van het continent en de verdieping die het je schenkt.
In de jaren tachtig, een tijd die ik me nog wel herinner maar inmiddels steeds verder en verder weg is, gaf uitgeverij In de Knipscheer een uitgebreide reeks romans uit die de Afrikaanse bibliotheek heet, een uitkomst voor lezers die dit complete continent willen lezen.

Naast Wole Soyinka kende ik geen Nigeriaanse schrijvers, tot ik in de Afrikaanse bibliotheek een boek van Chinua Achebe tegenkwam dat overal veel waardering oogstte en door Anthony Burgess gerangschikt werd onder de 99 beste Engelse romans sinds 1939: Een zoon van zijn volk (vertaald door Paul Dirken). Het is een zeer soepel verteld verhaal over politiek en macht in Nigeria.
Aan het woord is Odili Samalu, die aanvankelijk nog leraar is, een onbeduidend baantje, tot een oud-leraar de school bezoekt die inmiddels opgeklommen is tot minister van Cultuur: Nanga. In cultuur heeft hij amper interesse, hij weet niks van de beroemdste roman die in Nigeria ooit verschenen is, The Song of the Black Bird, maar heeft wel voldoende charisma en handigheid om zich in de politiek staande te houden.
Manga nodigt Samalu uit op zijn verblijf, hij schijnt kans te maken op een studiebeurs, en zo kan de verteller me meenemen achter de schermen van de politiek in het Nigeria van de jaren zestig.
Achebe weet hoe je een verhaal moet vertellen en welke afstanden er tussen schrijver, verteller en lezer bestaan. Zo vertelt Samalu over Elsie:

‘Waar moet ik beginnen over haar te vertellen? De moeilijkheid met het schrijven van dit soort verhalen is dat de schrijver beschikt over alle mogelijke kennis achteraf, wat niet het geval was toen de oorspronkelijke gebeurtenissen plaatsvonden. Wanneer hij een figuur als bij voorbeeld Elsie introduceert, heeft hij is zijn achterhoofd al een totaalbeeld van haar; haar opkomst, haar rol en haar verdwijnen van het toneel. En dit heeft de neiging zelfs de eerste woorden die hij schrijft een bepaalde kleur te verlenen. Ik kan alleen maar hopen dat het bewustzijn van dit gevaar me erin heeft doen slagen het op een afstand te houden.’

Heel slim: een schrijver die geen schrijver opvoert die zit te dubben en piekeren over zijn boek, maar een schrijver die weet dat wanneer hij over een vrouw vertelt hij de gehele geschiedenis kent, en die ook weet dat hij moet doseren. De lezer kent Elsie nog niet. Daarom vertelt Samalu in het vervolg op zijn gemak over deze vrouw, het enige meisje waarmee hij nog dezelfde dag waarop hij haar leerde kennen naar bed is geweest – en wel binnen een uur.
Die informatie zegt meer over de mooie vertelwijze van Samalu dan de interessante beschouwing over schrijven, dus lezers hoeven niet bang te zijn dat dit een roman is over het schrijven van een roman. Slechts zelden komt Achebe daarop terug, zoals aan het begin van hoofdstuk zes: ‘Ieder die dit verhaal nauwkeurig heeft gevolgd, zal zich stellig afvragen wat er van Elsie geworden is…’
Af en toe een speldenprikje over hoe je vertelt, schrijft en leest, alleen als extraatje voor de schrijver die graag boeken leest waarin andere schrijvers daar bewust mee spelen.
Een zoon van zijn volk is vooral een roman die laat zien hoe in een Afrikaans land als Nigeria een andere modus heerst, hoe de logica anders is dan die bij ons, zonder dat tot een onoverbrugbare afstand of onderwerp te maken, en dat is knap.
Ik lees niet over folklore, ik lees op welke manier gedachten en cultuur het dagelijks leven bepalen.

‘Maar dat overkomt mij dikwijls: een erg onzinnige gedachte of een vulgair melodietjes, dat ik me gewoonlijk zou schamen te fluiten waar anderen bij zijn, zoals die radiodreun die een middel om lintwormen te verdwijnen aanprijst, komt in me op en blijft me achtervolgen.’

Ik denk dat iedereen zich zo’n liedje voor kan stellen, reclame werkt zo, maar reclame voor een anti-lintwormenmiddel vertelt net even wat meer over de plaats waar dit verhaal speelt. Bovendien is het grappig.
De minister vraagt een nieuwe kok of hij een beetje kan koken. Hij eet het liefst de Afrikaanse keuken, maar de nieuwe kok wil Europees koken: nierragoût, kippepuree en cake omelette. Daar zit een verfijnd idee achter dat terug gaat naar de basale man-vrouwverhoudingen, want koken is een beroep, maar:

‘Zolang een man zich beperkte tot het klaarmaken van buitenlandse hapjes, kon hij de behaaglijke illusie blijven koesteren dat hij zich niet echt inliet met een zo onmanlijke bezigheid als koken.’

De man-vrouwverhoudingen komen veelvuldig terug in de vermakelijke passages op het ministerie. Als er na een lange reis een nieuwe vrouw verschijnt:
‘Ik vond haar in onverfriste staat knap genoeg en dacht aan een grappig gezegde in mijn dorp over een bepaalde vrouw wier dochter om haar schoonheid geprezen werd en die zei: U hebt haar nog niet gezien; wacht maar tot ze in bad is geweest.’
De Amerikaanse vrouw kent de gebruiken van Afrika, want als ze met de verteller gaat dansen:
‘Onder het dansen deed ik snel wat psychologie op. Klaarblijkelijk was het Jean onder het praten aan tafel opgevallen dat ik met mijn benen zat te trillen, wat betekende dat ik dringend met een of andere vrouw naar bed wilde.’
Bijzonder geestige redenering, die vooral gemaakt wordt door de woordjes ‘dringend’ en ‘een of andere’, wat verraadt hoe hoog de nood is en hoe weinig kieskeurig een man met een trillend been nog hoeft te zijn.
Bij een boektentoonstelling, niemand weet precies wat dat is maar de minister van Cultuur moet de opening verrichten, is een opvallende man aanwezig, vanwege zijn kleren:
‘Zijn gewaad was gemaakt van een of ander duur uitziende, Europese wollen stof – wat in die dagen niet zo heel vreemd was. Maar wat me verbaasde was, dat de kleermaker de smalle, gele zelfkant van de stof had laten zitten, waarop de fabrikant onafgebroken met duidelijke zwarte letters adviseerde: 100% WOOL: MADE IN ENGLAND. Hij had deze reclame als extra versiering op beide mouwen gebruikt. Eens te meer trof het me hoe eindeloos vindingrijk men bij ons is, vooral waar het kleren betreft.’
Let wel, dit is bijna vijfenvijftig jaar geleden geschreven, toen er nog geen exposities in Europa waren die laten zien hoe vindingrijk ze in Afrika met kleding zijn. Achebe kijkt van binnenuit naar zijn land, en hij kijkt scherp, dat is alles.

Naast de grap en de schets laat Achebe ook een diepgravende Afrikaanse logica zien, zoals de passage over troost:

‘Als men bij ons een vrouw gaat troosten wier baby bij de geboorte of spoedig daarna is overleden, zegt men haar dat ze haar tranen moet drogen, omdat het beter is dat het water wegloopt dan dat de kan breekt. Dat is gebaseerd op de gedachte dat je met een kan weer naar de rivier terug kunt gaan.’

Zo duidelijk geredeneerd over verdriet, dat zie je in het Westen zelden. Daar is de basis van literatuur juist het onvermogen met verdriet om te gaan. Tranen worden gedroogd, maar alleen om weer verder te kunnen. De knop moet om. Achebe voedt zijn verhaal met een volstrekt natuurlijke en sterke gedachtegang, die voor mij bij de logica van Afrika hoort.
Op verschillende momenten bouwt Achebe dat uit. De staat van zijn land is pril, kwetsbaar, gevaarlijk kwetsbaar zelfs. Hij vindt een mooie metafoor:

‘Iemand die juist uit de regen is binnengekomen, zich gedroogd heeft en droge kleren heeft aangetrokken zal minder zin hebben om weer naar buiten te gaan dan iemand die steeds binnen is geweest. De moeilijkheid met onze nieuwe natie was – zoals ik het toen zag, liggend in bed – dat niemand van ons lang genoeg binnen had gezeten om te kunnen zeggen: Wat kan het mij ook verdommen.’

Opeens begrijpt de lezer Afrika.
Een Amerikaans echtpaar duikt op in de roman, een flirterige vrouw en een man die stelt dat Amerika niet volmaakt is, ‘maar vergeet niet dat wij het enige machtige land in de hele wereldgeschiedenis zijn, het enige dat de kracht had anderen te veroveren maar dit niet deed.’
Dat laat Achebe voelen: de macht van Amerika en hoe dat voor een doodgewone Nigeriaan is. Amerika, het land waar wit en zwart zo veel meer vermengd zijn, maar daar heeft Achebe het niet over. Amerika is een grootmacht die zich bekommert om staten in Afrika.
De man geeft in een heel klein tussenzinnetje nog even een beeld van de geschiedenis en de zwarte bevolking in Amerika. Hij ziet geen wanhoop en stelt dat we moeten doorzetten, niet verslappen:

‘We moeten niet weer slapend op de zweep worden aangetroffen.’

Natuurlijk is dat het zinnetje waar de hele buitenlandse verhoudingen om draaien, en tegelijk vertelt het dat deze Amerikaan zelf zwart is, dat hij zijn geschiedenis in Amerika kent, en dat hij een rol heeft in Nigeria.
Niet verslappen, niet gaan slapen op de schijnveiligheid van een werkloze zweep waarop je een dutje kunt doen. Een geweldig sterk beeld.

Halverwege de roman slaat de verteller een andere weg in. De minister heeft hem een poets gebakken, en wat nu?
De hoofdpersoon komt in verzet, maar op een subtiele manier.
Een zoon van zijn volk is niet voor niets een zeer goed gewaardeerde Afrikaanse roman, een boek dat verder uitnodigt om over Afrika te lezen, al is het wel moeilijk selecteren, want niet iedere roman kan zo goed zijn als deze – dat is het enige nadeel van een ijzersterk boek: alles wat daarna komt zal dit boek moeilijk overtreffen.

Een zoon van zijn volk is nog verkrijgbaar via Boekwinkeltjes.nl.