Dit jaar gelezen: 2020

Niet alleen schrijvers uitdagen nieuwe literatuur te schrijven, maar ook lezen, lezen, lezen: goede literatuur bestaat bij gratie van goede literatuur. Vandaar deze rubriek, vandaar ook weer dit jaar een ‘Dit jaar gelezen’. Was 2020 een bleek jaar? Het had kleur genoeg om de beste boeken te noemen – en Tove Ditlevsens Kopenhagentrilogie werd meermalen genoemd.

*

Maureen Ghazal

  • Marjolijn van Heemstra , Reistijd, bedtijd, ijstijd
    Een bundel vol kwetsbare en rake zinnen die samen een leven doorlopen en zowel dichtbij komen als uitzoomen op een wereld en universum die ook niet altijd lineair blijken te zijn. Na het lezen galmen de gedichten ons wankelende tijdsbesef na.
    ‘Wat als wij de laatste krimp zijn/ van een stoffige implosie,/ het finale inhaleren/ van de vroegste hap naar adem?’
  • Bernke Klein Zandvoort, Veldwerk
    Een prachtige dichtbundel met bijzondere observaties en gedachtes die vragen om herlezing. De gedichten zetten aan ook zelf zorgvuldiger waar te nemen. Het begint bij de omslag die op het eerste ogenblik uit bloemen en planten lijkt te bestaan maar bij beter kijken toch iets anders ontvouwt. De bundel bevat een verwondering en speelsheid die al weerklinkt in de inhoudsopgave.
  • Isabella Hammad, De Parijzenaar
    Een historische roman gebaseerd op de eigen familiegeschiedenis van Isabella Hammad, vertaald door Gerda Baardman en Jan de Nijs. De Brits-Palestijnse auteur beschrijft het leven van de Palestijnse Midhat Kamal die rond de eerste wereldoorlog naar Parijs trekt om te studeren en na zijn studie als ‘Parijzenaar’ terugkeert naar Palestina. Hammad beschrijft in uitvoerige stijl het leven tussen verschillende werelden in, de Britse overheersing en de Arabische onafhankelijkheidsstrijd. Een intrigerend en urgent verhaal over een land en zijn geschiedenis die maar weinig klinkt.
  • Raoul de Jong, Jaguarman
    In het boek gaat Raoul de Jong op zoek naar zijn onbekende voorvader: Jaguarman. Tijdens die zoektocht ontdekt hij meer over zijn Surinaamse wortels, gaat hij op expeditie in zijn geliefde Amazone en brengt hij een ode aan zijn Surinaamse helden. In elke zin weerklinkt de noodzaak dat dit geschreven moest worden. Het is ontroerend, pijnlijk, spiritueel, maar kent ook een grote lichtheid. Het leert de lezer vooral dat de geschiedenis van Suriname uit een grote hoop en levenskracht bestaat. Een boek dat ik iedereen zou willen aanraden.
  • Tove Ditlevsen, De Kopenhagentrilogie
    Een portret van een schrijver, geboren in 1917 in Denemarken, die van kinds af aan met een enorme drijfveer en kracht schrijft in een omgeving waarin ze niet altijd geacht wordt te schrijven. Een prachtige reeks met zorgvuldige zinnen (vertaald door Lammie Post-Oostenbrink) over het ontworstelen aan het milieu waarin ze opgroeit, haar ontwikkeling als schrijver, en de continue strijd die ze moet voeren voor onafhankelijkheid.

Thomas Heerma van Voss

Toen De Groene Amsterdammer me eerder deze maand vroeg om een overzicht van mijn beste boek van het jaar, kon ik niets bedenken: ik had te weinig gelezen, vond ik, en van de titels die ik wel had gelezen kwam er niet één nadrukkelijk bovendrijven – er was zo veel goed, Gerbrand Bakker, Merijn de Boer, momenteel ben ik bezig met Lize Spit. Voor het overzicht op deze website heb ik louter gekeken naar de boeken die ik voor De Groene Amsterdammer las. Mijn twee favorieten:

Szczepan Twardoch, De koning

De koning, dat werd genomineerd voor de Europese Literatuurprijs in de vertaling van Charlotte Pothuizen,  vertelt het verhaal van de zeventienjarige Moisje Bernstein, die bokst in het Warschau anno 1937. Het resultaat is een vlot lezende, strak geschreven en strak vertaalde, nergens opgeklopte vertelling over boksen en over oorlog voeren, over de verschillen tussen die twee en over de ondoorzichtige krachten die uiteindelijk zelfs de stoerste vechters klein krijgen.

Tove Ditlevsen, Kindertijd

Een favoriet op alle eindejaarslijstjes, en begrijpelijk: Tove Ditlevsen (1917–1976) schrijft namelijk buitengewoon sfeervol, haar taal is secuur en indringend in haar Kopenhagentriologie (vertaald door Lammie Post-Oostenbrink). De afgelopen tijd las ik het sterke tweede deel, Jeugd, en dat heeft dezelfde bedwelmende kracht als Kindertijd. Dat eerste boek staat vooral in het teken van dromen. In kernachtige hoofdstukken beschrijft Ditlevsen terugblikkend haar vroegste jeugd. Ze groeit op als een eenling tussen twee wereldoorlogen in, en ze beseft gelijktijdig twee dingen die elkaar niet uitsluiten: op een dag kan ik gelukkig weg uit dit leven, en ook: op een dag verlang ik terug naar sommige vroegste momenten van ‘vreemd, oneindig broos geluk’.

Daan Stoffelsen

Marja Pruis noemde 2020 ‘een vreemd, stroperig jaar’ in De Groene Amsterdammer, en dat herken ik. Ik vond 2020 bleek. 2019 was evident het jaar van Manon Uphoffs grootse roman Vallen is als vliegen, en dat Valeria Luiselli met Archief van verloren kinderen een geweldig boek had geschreven, bleek ook toen het als een van de beste romans van de eenentwintigste eeuw genoemd werd in datzelfde weekblad. (Net als Vallen is als vliegen overigens.) Rijpe en harde boeken zijn dat, die uitnodigen tot her- en herlezing, tot bewondering en gesprek. Dat lijkt me het beste criterium voor een eindejaarslijstje: herinner je je dit boek over een paar jaar nog? Was het belangrijk, maakte het indruk, zoals NRC Handelsblad het omschrijft?

En dan vrees ik voor dit jaar. Natuurlijk heb ik niet alles gelezen. Heel veel buitenlandse literatuur niet, en Ali Smiths kwartet, Tove Ditlevsens trilogie en Annie Ernaux’ laatste roman wil ik graag gaan lezen, net als essays van Joan Didion, Annie Dillard en Vivian Gornick in Nederlandse vertaling. (Wat is het goed dat zoveel essayistiek vertaald wordt!) Marieke Lucas Rijnevelds tweede roman en Stefan Hertmans nieuwe boek heb ik nog niet uit. En aan Esther Gerritsen en David Van Reybrouck ben ik nog helemaal niet begonnen.

En natuurlijk was ik, zoals velen onder ons, dit jaar een andere lezer, een ander mens. Na het Boekenbal ging bijna alles online, ik was de enige echte thuiswerker bij de boekhandel. Ik was niet eenzaam en ik was niet ziek, ik mag niet klagen. Maar de beperkingen bedrukten me wel. Misschien durf ik daarom niet te juichen.

Maar goed, ik keek terug in deze leesrubriek, en vulde hem met wat namen aan. En dan is het toch wel een rijk jaar, waarin schrijvers daadwerkelijk wat durfden. Ze waren open en nieuwsgierig, ze zochten nieuwe vormen en eigen onderwerpen, ze hadden humor en inzicht.

Vroeg in 2020 verscheen Wytske Versteegs Verdwijnpunt, dat uitgaande van een geschiedenis van misbruik en aanranding, van depressie ook, verwijdering van geliefden, zelfmutilatie, zelfmoordverlangen, de taal onderzoekt voor al die ellende, de pijn betast en het sentiment woorden geeft. Een essay dat me raakte, en door zijn ernst en zachtheid boven de rest van 2020 uittorent. Heather Christles Het boek der tranen (vertaald door Koen Boelens en Helen Zwaan) is veelvormiger en bedrieglijk luchtiger over een verwant onderwerp. Laten we praten, laten we vertellen, laten we onderzoek doen, zeiden die boeken me, en die pijnlijke openheid, al is het niet altijd leuk, trof me ook bij Sinan Çankaya, Daan Borrel en Thomas Heerma van Voss. Zo moet het: persoonlijk, verhalend, pijnlijk – en met oog voor de beste vorm.

Maar laten we het ook over fictie hebben. Drie van mijn beste boeken verschenen juist later in het jaar, en zijn juist geestig, gedreven door vertelplezier. In omvang van groot naar klein: Merijn de Boers roman De saamhorigheidsgroep, die opvallend veel genoemd wordt in de eindejaarslijstjes, is vol lust, humor en weemoed, Rob van Essens nieuwste verhalenbundel Een man met goede schoenen is enorm geestig, inventief en melancholisch, en Mathijs Deens novelle Het lichtschip is even exotisch als oerhollands, even overtuigend als bizar. Ik was ook onder de indruk van de hardheid van het romandebuut van Simone Atangana Bekono en het visionaire van het romandebuut van Ewoud Kieft. Oeuvres om te volgen.

Laten we dat doen. Volgen. En lezen, herlezen. Op naar het nieuwe jaar!