Deze week gelezen bij De Revisor: Sander Kollaard, De kleuren van Anna

Deze week gelezen: Sander Kollaard

Sander Kollaard: de redacteur las een roman over isolatie, over kleuren en verhalen, die rond is en warm en raak — en fietst er nog een verwijzing naar de nieuwe Revisor in.

*

Daan Stoffelsen: Sander Kollaard, De kleuren van Anna

Ik kom nog met een aantal goede redenen om Sander Kollaards nieuwste roman te lezen, maar wat mij ook trof in dit boek was hoe hij, getriggerd door de observaties van een bevriende oudere vrouw, Anna, meer oog krijgt voor kleur. Dat vertaalt zich, en dat herken ik van mijn eigen bijdrage aan de nieuwste Revisor (koop dat nummer! Word abonnee!) in een specifiekere taal. Dat wordt bijna onvertaalbaar als ik kom tot ‘door celadon en mantisgroen gestut niets met een cambridgegroen-witte stuntvogel’, en ik moet toegeven dat ik aan het einde van mijn essay wat doorgeschoten ben in de groenvariaties maar een enkel nieuw woord verrijkt vooral. Kollaard houdt zich in, al heeft zijn aandacht iets verliefds:

‘Waar ze liep kreeg het bos meer kleur. In het mos bij haar voeten ontdekte ik gele, blauwe en roze vlekken. In haar spoor lichten paddenstoelen op: roomwit, lichtgeel, oker, abrikooskleurig, rood en kastanje. Op de stammen waarbij ze zo nu en dan steun zocht kwamen beige en bruin tevoorschijn, paars, blauwgrijs en het turquoise van wat slierten mos.’

De wereld is meer dan groen en grijs, dat punt wil Kollaard – en ik met hem – graag maken. Ja, Sander Kollaard, de man die het gelukkige schrijven volhoudt tot in zijn droevigste roman (Stadium IV, ook zo’n aanrader), schreef een lockdownboek rondom een bijzondere oudere vrouw, die dus oog heeft voor kleuren, de natuur beschermt en uitgroeit tot een muze. Haar verhalen, in Kollaards kenmerkende sebaldeske indirecte reden, maken de roman, met essayistische delen over de kleuren rood (woede! virus!), geel (Willem de Kooning, de dageraad), blauw (Joe Biden, de pest op Aegina) en groen (Histor, Darwin). En het speelt zich af in een heimwee-oproepend Zweden in de sneeuw, gekruid met bedaagde wijsheid en slapstick met hondenlijnen – De kleuren van Anna is een roman voor deze tijd en voor deze tijd van het jaar.

Isolatie

Twee persconferenties geleden dronk ik koffie met Bart Koubaa, oud-collega en vriend op afstand, en merkte tot mijn eigen verrassing op dat de nieuwe Kollaard een sterker quarantainegevoel geeft dan Koubaa’s nieuwe boek. Waar de schrijver in zijn Dansen in tijden van droogte amper het huis in Gent verlaat, zwerft de ik in De kleuren van Anna in ruime cirkels rond zijn Zweedse huis. Toch is de pandemie aanweziger, de ik en Anna praten erover, de schrijver denkt erover na, een beetje zoals Kollaard zelf voor zijn Revisor-correspondentie met Roos van Rijswijk deed.

‘En al die tijd ging het virus rond, onzichtbaar, maar desondanks in staat om alle aandacht op te eisen. Het kwam mij meer en meer voor alsof we in de greep kwamen van een nieuwe god. Onze aandacht werd een vorm van aanbidding, onze quarantaine een eredienst, onze angst een bewijs van geloof. Alsof inderdaad sprake was van een nieuwe god verstrikte het virus ons in een verbond dat wij niet konden breken, dit keer niet bij gebrek aan kennis van goed en kwaad, maar omdat er geen vaccin was. En waar anders dan in de ban van een almachtige god, zo dacht ik, kon onze woede eindelijk tot bedaren komen? Want opeens voelden we iets zachts vanbinnen. Opeens voelden we de drang om goed te doen. Opeens zochten we naar verbinding en deden we boodschappen voor de bejaarde buren en stuurden we elkaar gedichten en zongen we vanaf ons balkon. En zo begon ik stilletjes te hopen dat deze god, deze nieuwe god, deze op het oog zo verschrikkelijke god, uiteindelijk iets goeds zou brengen.
Nou, zei Anna, toen ik haar dit voorhield, je draaft wel een beetje door, maar ik begrijp je punt.’

Het kleine dorp, de bossen eromheen, de afstand tot alles (‘Toen het virus uitbrak, veranderde er bij ons in het dorp niet veel. We maakten grapjes over het advies om afstand te bewaren.’) – het ademt covid, hoezeer ook op afstand. En waar Koubaa met niet-verzonden brieven en niet-geboekte reizen paradoxaal genoeg heel ver komt in een soort kennismaking met een onbekende Keniaan, lijkt Kollaards ik die reislust te ontberen: De kleuren van Anna heeft de intimiteit van een persoonlijk essay, thuis, geïsoleerd. Want ja, Koubaa schrijft zijn eerste non-fictieboek, Kollaard verwerkt voor het eerst grote essayistische stukken in een roman. Daarmee houdt de vergelijking op, en ik bestelde een tweede kopje koffie.

Anna

Maar als je dus begint aan De kleuren van Anna, hoofdstuk ‘Rood’, val je meteen in zo’n essayistisch deel. Kollaard somt op wat er rood is, onderzoekt gevaar, waarschuwingen, de woede. Willem-Alexander komt langs. De karnemelkflessen van vroeger roepen een paragraaf aan herinneringen aan de melkboer op, ‘Piet, een reusachtige man met een groot, rond en rood gezicht’, de kleur leidt tot een waarderende observatie van Anders Zorns zelfportret uit 1920, en tot een lofrede op faluröd. ‘Het is een rood dat met gemak de seizoenen zichtbaar maakt, en met die seizoenen de tijd, en met die tijd mijn leven, en dat van u en iedereen en alles wat leeft.’

Drie asterisken en over van de kleuren naar Anna. De openingsalinea van háár verhaal wordt al in de flaptekst geciteerd, maar hij is dan ook ijzersterk.

‘Anna was bij onze eerste ontmoeting even in de zeventig. Ze had een hond, net als ik, en we raakten aan de praat in het dorp. Ze stelde zich voor, wees vaagjes in de richting van het huis waar ze sinds een paar weken woonde, en vertelde me toen dat ze als jonge vrouw een paar uur had gevochten met een engel.
Ik vertel dat verhaal zo vaak ik maar kan, zei ze, terwijl ze een snelle stap deed om een hondenlijn te ontlopen, zodat ik het kan blijven geloven. Je moet soms je best doen om de waarheid te blijven zien.
Ik knikte.’

Het is natuurlijk volkomen ongerijmd, zo’n verhaal van een gevecht met een engel, maar Kollaard introduceert het zonder commentaar (‘Ik knikte.’), met signaalwoorden ‘verhaal’ en ‘waarheid’ die niet onderuitgehaald worden maar wel het belang van het eerste en de betrekkelijkheid van het tweede onderstrepen. Er zitten verder wat idiomatische weekmakers in de zinnen (‘even’, ‘vaagjes’) die niettemin prettig contrasteren met de besliste toon van Anna, die ook meermalen in de roman stelt dat de ik doordraaft – maar ze begrijpt zijn punt. Wat valt verder op? Ze is in de zeventig (ze zal overlijden, deze roman) en vertelt over haar jonge ik – en daarmee overbrugt Kollaard net als in zijn eerste verhalenbundel Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde en Stadium IV bijna een heel leven. Ten slotte: het ontwijken van de hondenlijn zal een van de slapstickelementen in de roman worden.

Rond

Kollaard houdt de kleurenessays en het verhaal van Anna grotendeels gescheiden, lijkt niet heel gericht te schrijven, van de felrode hak op de dageraadsrozevingerige tak, maar zijn scherpe analyses en de vloeiende verhaallijn houden het boek bij elkaar. Het gaat daarin uiteindelijk om de kleuren ná Anna. Anna nam namelijk een jonge asielzoekster onder haar hoede, Zilan, die tot lang na Anna’s sterven zwijgt, en Anna’s geheim ontdekt in haar schuurtje. De idealistische oude vrouw bleek een activist. Zilan lost meer kwesties op, en wordt steeds meer als Anna, zodat als de ik op de slotpagina’s aankondigt een boek te gaan schrijven, ze hem aanspreekt zoals Anna dat deed: ‘Goed zo, schrijvertje, zei ze, nog altijd wiegend. Waar gaat het over?’ ‘Over kleur.’

Daarmee is het verhaal rond, en even twijfel je of je nu het eerste hoofdstuk weer kan gaan lezen. Dat wíl je ook, want het isolement en de verbinding, de prettige personages en de sterke ideeën, de toon en de stijl zijn een tegengif voor en een afleiding in lockdowns en Nederlandse winters. De kleuren van Anna is warm en raak.

Van Oorschot geeft De kleuren van Anna uit.Op Athenaeum.nl lees je een fragment.