Na acht romans schreef Jan van Mersbergen een thriller. Voor Revisor hield hij bij hoe dat schrijven hem verging en laat hij de vorderingen van zijn tweede thriller zien in een nieuw schrijfdagboek.
Vandaag de vierde aflevering: over heftigheid, over meningen en ervaringen, over het algemene en het persoonlijke.

(Lees ook deel 1: Begin, deel 2: Frederik en deel 3: ‘Roman vs thriller’)

In een recensie verklaarde een recensent dat hij tijdens het lezen van Dagboek uit de rivier verlangde naar een lustmoord of kinderverminking. Ik was blij dat hij zijn eigen verlangen benoemde en dus meer vertelde over zijn persoonlijkheid dan over mijn boek. Misschien vindt hij het fijn om te lezen over lustmoorden en kinderverminkingen. Misschien verwacht hij bij het lezen van een thriller lustmoorden en kinderverminkingen. In mijn thriller komen in ieder geval geen lustmoorden en ook geen kinderverminkingen voor. Dat is een bewuste keuze.
Heftige daden, heftige gebeurtenissen, slachtpartijen, moorden, verkrachtingen. Er zijn dus mensen die dat graag en op allerlei manieren tot zich nemen: in films, foto’s, en dus ook boeken. Ik ben juist een thriller gaan schrijven om spanning op te voeren die buiten die heftigheid om gaat. Subtiele spanning, psychologische spanning.
Ooit gaf ik les aan een groepje aspirant-schrijvers. Er zat een man in dat klasje die over All the Pretty Horses, dat ik ze had laten lezen, zei: ‘In dat boek gebeurt niks.’
Ik stuurde hem de klas uit. Ik had totaal geen zin les te geven aan aspirant-schrijvers die zich niet in kunnen leven in een jonge cowboy die zijn ouderlijk huis verlaat, die verliefd wordt op een onbereikbare vrouw, die in de gevangenis terecht komt in Mexico, en die zijn vriendschap met een andere cowboy bedreigd ziet. ‘Er gebeurt niks.’ Nee, ze schieten niet constant, die cowboys, maar in hun hoofden en harten gebeurt heel erg veel, ook al beschrijft McCarthy vrijwel alleen dat die cowboys over de prairie rijden, ergens onderkomen vinden, plannen maken. Bovendien legde die aspirant-schrijver de schuld bij het boek, en niet bij zijn gebrek aan leeservaring en inlevingsvermogen.
Het lokaal uit jij! Herlezen dat boek. Tuur eerst nog maar eens even naar dat saaie omslag, met die cactussen en ondergaande zon.

In een internetrecensie van mijn roman De ruiter las ik: ‘Het is een saai boek.’ Ook dat zegt meer over het inlevingsvermogen van de recensent, maar ook deze kenner plakt zijn oordeel aan het boek terwijl hij eigenlijk iets zegt over zijn leeservaring en vooral over zichzelf. De ruiter is geen actieroman, het is geen flitsend vlotgebekt proza. de verteller is een paard. Het tempo ligt vrij laag, maar dat is altijd relatief.
Een mening over een boek is waardevol als het een persoonlijke mening is waarin het lezen gekoppeld wordt aan de tekst. Dit is wat deze tekst met mij doet. Het proza verandert niet meer, dat ligt er en dat kan allerlei ervaringen bieden. Maar dat proza is niet saai, jij vindt het saai, en dat komt daar en daarom. Zo’n constructie is helder. ‘Er gebeurt niks’ of ‘het is een saai boek’ deugen niet als oordelen. Het veralgemeniseren van het persoonlijke, dat is gemakzucht.

Dus die man wenste een thriller met heftigheid, en daarom viel mijn eerste thriller tegen. Kan gebeuren. Hij had blijkbaar de flaptekst niet goed gelezen.
Dan toch over die heftigheid. Waarom verlangen lezers daarnaar? En een betere vraag is: waarom kunnen veel lezers zich niet de heftigheid van het kleine inzien, van het ogenschijnlijke ‘Er gebeurt niks’? Hebben die twee factoren met elkaar te maken?
Ik verdenk veel lezers die snel met een oordeel als ‘er gebeurt niks’ of ‘het is saai’ komen ervan dat hun inlevingsvermogen op een of andere manier op slot zit.

In Het gouden ei verdwijnt de vriendin van de hoofdpersoon, bij een tankstation. Opeens is ze weg. Geen bloed, geen moord, geen achtervolgingen of aanwijzingen, maar wel een man die van het ene op het andere moment volledig alleen staat. Tim Krabbé laat mij met zijn sobere en voorzichtig opgebouwde tekst heel goed voelen wat deze man doormaakt de eenzaamheid, het verlaten gevoel, de angst van dat moment, angst voor de toekomst ook, maar ik denk dat flink wat lezers na dat eerste hoofdstuk zullen zeggen: ‘Er gebeurt niks, dit is saai.’
Die lezers verlangen naar lustmoorden en kinderverminkingen, om daarna iets te kunnen voelen.

Na acht romans schreef Jan van Mersbergen een thriller. Voor de Revisor hield hij bij hoe dat schrijven hem verging en laat hij de vorderingen van zijn tweede thriller zien in een nieuw schrijfdagboek. Vandaag de derde aflevering: een vergelijking tussen romans en thrillers, en dan vooral het schrijven van een roman en het schrijven van een thriller: vertrekpunt, volgorde, onderliggende lagen.

*

Het grootste verschil tussen het schrijven van een roman en een thriller is het vertrekpunt. Een roman, zo heb ik in de loop der jaren ontdekt, begint met een idee. Met een onderzoeksvraag, zoals mijn redacteur Christoph Buchwald van uitgeverij Cossee dat stelt: Wat gaat er in dit boek onderzocht worden?
In mijn laatste roman stond de vraag centraal wat er met een meisje gebeurt dat in een vervelende situatie is beland met een vriend die loverboy en bendeleider blijkt te zijn. Waarom voelt ze zich aangetrokken tot die jongen? Hoe voelt ze zich aangetrokken tot die jongen? Het meisje denkt dat ze die jongen aan kan, hoe steelt haar overschatting in elkaar? Verder verwerkt het andere oudere personage het verlies van zijn vrouw, jaren terug. Hoe speelt dat bij een oude man? Op welke manier maakt dat zijn leven in die laatste jaren anders? Wordt hij naar zijn einde toegedreven?

Mijn thriller begon niet met een onderzoeksvraag maar met een spel. Een eenvoudige puzzel eigenlijk. De hoofdpersoon, Barbara, is met haar zoontje en nieuwe vriend op vakantie in de Ardennen. De zoon is de oplader van zijn iPad vergeten en als hij geen spelletjes meer kan doen gaat hij zich vervelen. Om dat voor te zijn maakt de moeder een fictief dagboek, geschreven vanuit een meisje dat in deze streek vermist is. Voor haar zoontje is het een spannende speurtocht. Het spel houdt de jongen even zoet, tot ze aanwijzingen tegenkomen die de moeder niet heeft uitgezet. Hoe zit dit in elkaar? Leeft het meisje misschien werkelijk nog? Waar is ze? Wie houdt haar verborgen?
Een roman begint met vragen die in de karakters verborgen liggen. Een thriller begint met vragen die in de situatie besloten liggen: een vakantie met een vermissingszaak.
In mijn romans heb ik verschillende vertellers opgevoerd: afstandelijke derdepersoonsvertellers, een dronken man, de vader van het vriendje van de zoon van de hoofdpersoon – ook om afstand te creëren – en zelfs een dier. Bij de eerste ideeën voor die boeken wist ik nog niet wie de verteller zou worden, behalve misschien bij mijn eerste romans die allemaal in de verleden tijd zijn, ver weg, filmisch. In die boeken ben ik een stille camera die registreert wat er gebeurd is. Weinig duiding, veel beelden, veel platteland.

Met mijn laatste roman keer ik terug naar dat platteland, het verhaal speelt grotendeels op een stuk land dat vergelijkbaar is met het land van mijn ouders. Het moest echter geen boek worden over dat stuk land of over mijn ouders. Zij zijn inmiddels in de zeventig en zorgen iedere dag voor de schapen en kippen op dat land, houden de moestuin bij, baggeren de sloten uit, hooien en maaien en snoeien. Mijn verhouding met dat land is dubbel: het is prachtig maar het is ook veel werk.
Het enige wat mijn ouders niet hebben is een paard. Dus ik wist dat als ik een paard daar neer zou zetten, de roman in de ogen van mijn ouders zeker fictie zou zijn.
Ik wilde die roman in de ik-vorm vertellen. Geen derde persoon meer, daar heb ik genoeg van. Ik wilde een sterke ik, maar wie moest de ik-verteller worden?

Ik had drie personages: het meisje, de grootvader en het paard. De andere personages, zoals de loverboy en de vader van het meisje krijgen simpelweg te weinig van het verhaal op die strook land mee. Mijn stelling: een paard als verteller omdat dat een betere keuze is dan het meisje en de oude man.
Een meisje van een jaar of vijftien dat in zo’n affaire zit weet zelf niet precies wat er gebeurt. Ze kan wel andere zaken vertellen, maar ze heeft weinig afstand. Bovendien is een jonge stem in een roman erg moeilijk. Dat verwacht je niet, maar ik denk dat vanuit een meisje van vijftien schrijven moeilijker is dan schrijven vanuit een paard.
De oude man was ook een mogelijke verteller, maar dan is het gevaar voor fotoboekproza groot. Een oude man die terugkijkt op zijn leven, aan de hand van beelden, van foto’s eigenlijk. Beetje vrijblijvend bladeren. Een meisje op bezoek krijgen en daar weinig van begrijpen, dan zou ik nooit tot de kern komen.
Een paard dus.

Bij de thriller had ik in eerste instantie nog geen verteller. Ik had alleen het verhaal over het dagboek dat in de rivier zou drijven, de zoon die de blaadjes niet kon missen, ze eruit vist, en gaat speuren. De vermissingszaak had ik nog niet ingevuld. De vragen die vervolgens kwamen waren: hoe zit die vermissingszaak werkelijk in elkaar? Wie is de dader? Leeft ze nog? Vinden ze het meisje? Vinden ze de dader? Wordt het heel gevaarlijk voor het gezin?
Kortom: wordt het een spannend boek met dood, bloed, moord, achtervolging, ontkomen, of wordt het een spannend boek dat leunt op de suggestie, op de opties die in het hoofd van Barbara passeren, die gekoppeld worden aan de kern van haar leven: de zoon, moederschap, de nieuwe vriend, haar ex?
Een laatste vraag was: Wie gaat het verhaal vertellen? Ik moest eerst de puzzel compleet maken voor ik wist wie de verteller zou zijn. In een eerste versie hanteerde ik de mij bekende derde persoonsverteller. Toen die eerste versie door de redacteur gelezen was en het verhaal meer body kreeg en de uitkomst van de puzzel helder werd kon ik een andere verteller kiezen.

De keuze voor die verteller werd gemaakt tijdens het schrijven. Beter gezegd: tijdens het puzzelen. Bij mijn laatste roman stond dat eigenlijk vooraf al vast.
Bij een eerdere roman veranderde de verteller wel, maar dat kwam vooral omdat ik er langzaam achterkwam dat de thematiek van het boek vroeg om meer afstand. Bij het schrijven van De laatste ontsnapping koos ik eerst voor de ik-vorm vanuit de hoofdpersoon, een man die ontdekt dat hij een zoon heeft. De verteller zat te dicht op het verhaal en de tijdspanne was te groot. Iedere week had de vader een kans om zijn zoon te zien, tijdens zijn karateles. De eerste keer die jongen opzoeken is heel spannend, het wachten op een volgende keer is al vervelend wanneer dit in de ik-vorm in de tegenwoordige tijd uit de doeken gedaan wordt, een derde keer wordt heel erg saai. Daarom koos ik voor een tweede versie voor de vader van het vriendje van de zoon als verteller. Personages in een roman worden langzaam opgebouwd, dat ontstaat tijdens het schrijven. Thema’s volgen de personages. Een belangrijk thema van De ruiter is stad versus platteland. In de eerste versie was dat thema minimaal, in de latere versies werd dat steeds uitgebreid. Ook werden de verhalen achter het meisje, de grootvader en het paard steeds uitgebreider.

Bij het werken aan de thriller gebeurde hetzelfde. In de eerste versie had ik de puzzel die nog niet helemaal af was; ik had het verhaal ovder de dagboekblaadjes en de spanning die de vermissing met zich mee zou brengen, ik had nog geen werkelijke personages en het belangrijkste thema bleek moederschap te zijn. In de tweede versie werd de verhoudingen tussen de moeder en haar nieuwe vriend uitgespeeld en pas in de derde versie begreep ik dat de verhouding tussen de moeder en haar zoon het belangrijkste was: het beschermende, het onvoorwaardelijke, het nietsontziende. Dat kon ik aan alle personages verbinden, iedere op zijn eigen manier.
De volgorde was dus anders dan bij het werken aan De ruiter. Bij die roman lagen de thema’s dichtbij de vragen waar het schrijven mee begon. Ik ging uit van die personagesen hun bijzonderheden, en zocht daar een verhaal hij, zocht daar scènes bij. Bij Dagboek uit de rivier had ik een spannend gegeven en voegde later het thema moederschap toe.
Ondanks een ander vertrekpunt en een andere volgorde van schrijven en bleek het opbouwen van de diepere lagen van zowel een roman als een thriller op dezelfde geleidelijke manier te gaan. Die ontdekking had ik als schrijver niet willen missen.

Na acht romans schreef Jan van Mersbergen een thriller, onder pseudoniem. Voor de Revisor hield hij bij hoe dat schrijven hem verging en laat hij de vorderingen van zijn tweede thriller zien in een nieuw schrijfdagboek.
Vandaag, op de dag van de presentatie van zijn eerste thriller, de tweede aflevering: Kaders en afwegingen. En een naam.

(Lees ook deel 1: ‘Begin’)

Dit schrijfdagboek zal in latere delen meer over het schrijven zelf gaan, voor nu duid ik eerst een paar kadersdie dit nieuwe genre voor mij met zich meebrachten.
De eerste versie van Dagboek uit de rivier was er in de winter. De redacteur die mijn wens om een thriller te willen schrijven had opgepikt las het, maar hij meldde meteen dat hij niet meer bij de thrilleruitgeverij werkte waaraan hij eerst verbonden was. Op zich geen probleem, ik wist toch nog niet waar ik dit boek wilde onderbrengen en daarover nadenken lag dus helemaal open. Mijn afweging was: bij mijn eigen uitgeverij of een andere?

Mijn romans verschijnen bij Cossee en daar ben ik zeer tevreden over. De redactionele begeleiding is heel goed, ze weten verschillende romans te verkopen aan het buitenland, zijn goed met filmrechten, en hun algehele positie in het literaire veld is bijzonder sterk. Maar thrillers zijn niet het werkterrein van Cossee. Ik wilde graag een thriller schrijven en die publiceren bij een uitgeverij die gespecialiseerd is en groot is in spannende boeken.
Cossee was ergens opgelucht toen ik meldde dat ik een thriller aan het schrijven was en dat ik dat boek elders wilde onderbrengen, want: hoe moesten zij dat boek in de markt gaan zetten? Een markt die ze niet goed kennen. Een vervolgvraag voor mezelf was: onder welke naam zou ik de thriller uit gaan brengen?
Weer een afweging, en weer begon ik bij mijn romans. Dat is mijn core business, en dat blijft het ook. En mijn eigen naam is daarmee verbonden. Een ander genre bij een andere uitgeverij zou ik uitbrengen onder een andere naam.
Goed te volgen. Op die manier kon ik het genre proberen, kon ik het boek onderbrengen bij een thriller-uitgeverij en kon ik een naam verzinnen die mijn thrillernaam zou worden. Een nieuw merk.
Maar welke naam?

Nu was ik al een tijdje bezig met een andere naam. Al tijdens het schrijven van mijn romans. De hoofdpersonen van mijn acht romans die ik tussen 2000 en 2016 schreef heten achtereenvolgens Francis, Ronnie, Edward, Danny, Evana, Ralf, een naamloze Ik-verteller en Sandra, die eigenlijk Kassandra heet. De eerste letters van deze hoofdpersonges vormen de naam Frederik.
Daar zit een heel ander verhaal achter. Mijn debuut kwam bij Meulenhoff terecht via mijn goede vriend Frederik, die een man kende die heel lang bij Meulenhoff als verkoper had gewerkt. Frederik gaf mijn manuscript af. De verkoper las het en vond het mooi en zorgde ervoor dat redacteur Wil Hansen het onder ogen kreeg. Ik had al een personages met een F als beginletter en dacht: als ik er nou ooit een toe kom om acht romans te schrijven, dan kies ik steeds personages die de naam Frederik vormen, als bedankje.

Bij het concert van Bruce Springsteen in Den Haag op het Malieveld afgelopen jaar kwam ik Frederik tegen; hij werkt nu voor de concertorganisator. Ik zei hem dat ik een thriller had geschreven.
Hij vroeg: Komt die onder je eigen naam?
Ik zei: Nee, onder jouw naam.
Toen ging Frederik biertjes halen, en we proostten.
Een achternaam had ik nog niet. Die leidde ik af van een busje. Ik hou erg van bedrijfnamen op busjes. Loodgietersbedrijf, klusbedrijf, houthandel. Staat daar een naam achter, dan klopt die naam altijd. Op een ochtend fietste ik met mijn dochter naar school en nam ik me voor dat de eerste naam op een busje die ik tegen zou komen, mijn pseudoniem zou worden. Ik zag een busje rijden van verhuurbedrijf Ouke Baas.

Mijn thrillerredacteur was inmiddels aan de slag, als freelancer, bij Ambo|Anthos, een geronomeerde thrilleruitgeverij – en die hadden interesse. En ik had een thrillernaam. En de thriller zelf was bijna af.
Het hoefde echter geen geheim te zijn dat ik die thriller had geschreven. De bio zou worden: ‘Frederik Baas is een pseudoniem van Jan van Mersbergen.’
Belangrijkste reden om toch mijn naam te gebruiken is inkoop. Boekhandels kopen nu eenmaal een onbekend thrillerdebuut minder goed in dan een thriller van een romanschrijver die ze al wel kennen. We zouden geen foto gebruiken en ook geen uitgebreide bio. Alleen: ‘Frederik Baas is een pseudoniem van Jan van Mersbergen.’
Vanavond is de presentatie. Ik zal daar niet staan als Frederik Baas, maar als de schrijver Jan van Mersbergen die zijn thrillers onder de naam Frederik Baas publiceert. Twee eerste exemplaren worden in ontvangst genomen: eentje door gelauwerd thrillerschrijver René Appel, en eentje door mijn vriend Frederik.