Ik heb je paard niet gevonden

Daan Stoffelsen wil begrijpen hoe hij leest. Wanneer wordt een poging tot objectief lezen subjectief genieten? Vandaag draait hij het nogmaals om en ontdekt waar te woest lezen hem brengt: terug bij het begin, waar alles al stond. Over Marente de Moors AKO Literatuurprijswinnende De Nederlandse maagd en een paard.

*

Brieven, dagboeken en dromen, ze kunnen me gestolen worden. Vast goede manieren om expliciete motivaties en onbewuste beweegredenen duidelijk te maken, maar ze vormen vaker wel dan niet een stijlbreuk, een onderbreking in hoe het verhaal verteld wordt, als om te benadrukken: we geven even geen context mee, zoek het maar even zelf uit. Joke Hermsen laat haar Belle van Zuylen (in de roman De liefde dus) zeggen: ‘De stijl van de briefroman of het dagboek stelt me in staat om het overdreven gekunstelde dat sommige romans typeert, te overstijgen.’ Ik stelde het tegengestelde effect vast. Mijn afkeer zal de voornaamste reden zijn dat ik de tweede roman van Marente de Moor, De Nederlandse maagd, na mijn enthousiasme over haar debuutroman toch meer dan een jaar liet liggen. Het begint namelijk met een brief.

‘Maastricht, 10 september 1936

Beste Egon,

Deze brief behoeft geen postzegel en zal zeker niet ongelezen blijven, want ik geef hem mee aan mijn dochter, die erop zal toezien dat je hem opent. Een persoonlijk antwoord verwacht ik allang niet meer, maar mijn hart juicht bij de gedachte dat jij het meest dierbare in mijn leven leert kennen. Janna, geboren in een tijd die jij mislukt noemde. Ook weet ik dat je erom zult lachen, met het cynische gegrinnik van iemand die is vergeten waarvoor de lach bedoeld is. Dat juist mijn dochter bevangen moest worden door die krankzinnige hartstocht die jij levenskunst noemt, “de levenskunst van het doden“, hoe verzin je het. Ze heeft me van slag gebracht. Zal het dan toch waar zijn dat aarde waarop een oorlog heeft gewoed, slechts strijd kan voortbrengen? Janna is, dat onthul ik je met enige schroom, verwekt op de plaats van het slagveld. Heb ik daarmee grafschennis gepleegd? Dat was niet mijn opzet. Het land lag er toen al vreedzaam bij. Er was niets meer van te zien, wonden waren geheeld, het gras was mooi toegegroeid. Zacht was het en fris rook het. De geur van het onverstoorbare leven.
Het was niet zo warm als toen. Toen begreep niemand waar de hitte opeens vandaan kwam; van de brandende zon of de aarde, die vers bloed uitwasemde. Misschien was het niet eens dezelfde plek, maar beslist een plek die zich leende om nieuw leven te brengen in een warmbloedige vrouw, die later, toen het stof was neergedaald, voorgoed een doodse kilte bewaarde.
Natuurlijk, ik was daar met een ander doel, dat ben ik niet vergeten. Geloof me, ik heb heus gezocht. Ik heb boeren, hoefsmeden, koetsiers aan de tand gevoeld. Niemand kon mij iets vertellen. Ik heb je alles uitgelegd, maar jij vond dat geen antwoord waard. Ik heb mijn best gedaan. Ik heb je paard niet gevonden.
Nu deelt mijn dochter jouw hartstocht voor het vechten. Ik heb haar ervan proberen te weerhouden. Wat denk jij, geen schijn van kans. Het is zo’n meisje zoals je ze tegenwoordig wel vaker ziet, dat er niet op zit te wachten een vrouw te worden. Mijn eigenwijze schat. Begrijp je dat ik het goed met je maak? Vóór alles bied ik jou, de maître, wellicht de beste leerling die je ooit zult hebben. Janna is werkelijk goed!’

[…]

Een aanbevelingsbrief, en hij werkt. Leuk meisje, denk je, het soort dat niet volwassen wil worden, tegenwoordig is er in elk tweede romandebuut wel zo een de hoofdpersoon, maar voor 1936 klinkt het best bijzonder. Even later zegt ze ook ‘bon’ als tussenwerping, droomt ze met Tsjechov, en vinden haar vriendinnen iets ‘reuze’ – zo’n fijn Anne Frankwoord – dit meisje wil ik wel aardig vinden. Maar deze brief wil ons niet alleen opwarmen.

(Los van de kwestie dat deze vader zijn dochter aanbiedt terwijl hij haar net in de context van meisjes en vrouwen, en eerder, warmbloedigheid en verwekken heeft gebracht. Wat wordt er opgewarmd? Hoe groot, hoe grof is dit zoenoffer? Of lees ik nu weer te veel?)

Dit is de voorlopig laatste brief. Dat weet je nu nog niet, maar het gepraat over postzegels, persoonlijke antwoorden, lezen en openen, suggereert al wel dat hier een ongemakkelijke correspondentie aan vooraf is gegaan. En tegelijk: de toon is ongedwongen. De briefschrijver, dat weet je nu nog niet, maar het blijkt snel genoeg, is huisarts. Hij verpleegde in de oorlog soldaten, waaronder deze Egon, een Duitse huzaar en schermmeester. Ze kennen elkaar goed. ‘Iemand die is vergeten waarvoor de lach bedoeld is,’ dat zeg je niet van een volslagen onbekende. En de arts kent Egons eigenaardige definitie van de schermsport: de levenskunst van het doden.

Maar toch: als er een vriendschap is, dan is die al jaren niet meer in de praktijk gebracht. Vanwege dat slagveld? ‘De geur van het onverstoorbare leven’ heerste er. Terwijl het er jaren eerder, een paar woorden later, ongewoon warm was, en de stank… De Moor zet in deze brief meteen literaire middelen in. Niks levensecht en authentiek: suggereren, weglaten. Tegenstellingen opbouwen, verwachtingen scheppen. En een van die suggestieve passages heb ik compleet gemist. Want wat doet dat paard daar? ‘Ik heb je paard niet gevonden.’

We zullen verderop in het boek meer brieven lezen, onbeantwoorde van de arts, en onverstuurde van de schermmeester. Ze zijn zoals brieven in romans meestal zijn: expliciet en buiten de context. Maar ze zijn niet gekunsteld authentiek, het zijn verzorgde, literaire brieven, en ze houden een essentiële spanningsboog in stand: het mysterie van de vriendschap tussen deze twee mannen. Juist het expliciete onderstreept dat we wat weten, maar het ontbreken van de context maakt ze suggestief. Veldslagen, ontberingen, paarden: waar is het misgegaan?

Het wilde maar niet tot me doordringen hoe belangrijk die ontkenning is. Paard. Niet. Gevonden. Er is in deze roman dan ook heel veel dat je aandacht vraagt. Het mysterie van die vriendschap, in de eerste plaats. De trauma’s van de Eerste en de dreiging van de Tweede Wereldoorlog. Nazi’s. Tweelingen. Het evenwicht tussen geweld en gratie dat vechtsport is. (N.B. de vechtsport heeft De Nederlandse maagd gemeen met die andere nominatie voor de AKO-prijs, Peter Buwalda’s Bonita Avenue.) Romantiek en seks. Vooroorlogs ranzige Duitse vleesgerechten. Ik las dit boek niet om het te bespreken, maar vind je het gek dat ik al snel geen aantekeningen meer maakte?

Ondertussen staat ‘paard’ meer dan tachtig keer in het boek, en nog eens een paar maal ‘Trakehner’, ‘het edele Pruisische soldatenpaard’. Janna moet paard leren rijden van haar maître, en regelmatig speelt een paard een rol bij een van de verhalen over de schermmeester:

‘Je hebt het niet van mij, maar ze zeggen dat hij in de oorlog een paard heeft verloren. Een heel bijzonder dier, een cadeau van zijn vader, zoiets. Ze hadden in ieder geval een band waar wij gewone mensen niets van begrijpen. Dat paard is hem ontvallen. Het verhaal gaat dat het is gevlucht terwijl hij lag te creperen en dat hij daar waanzinnig van is geworden. Gek van het verraad. Stel je voor, het paard uit zijn kinderjaren, zijn enige kameraadje – want dat die man een rotjeugd heeft gekend, is zeker: enig kind, vader een despoot, moeder in het kraambed gestorven –, zo’n rotbeest, dat ervandoor gaat om nooit meer terug te komen! Maar je hoort zoveel. Anderen zeggen dat het onder zijn kont vandaan is gestolen, of dat hij het zelf uit z’n lijden heeft moeten verlossen, omdat het gewond was geraakt. Terug in Oost-Pruisen is hij een tijdje verpleegd geweest, en neemvan mij aan, dat was heus niet alleen voor dat been van ’m.’

Maar je hoort zoveel. Geruchten en leugens en geheimen en geesten vullen het landhuis bij Aken, en dragen bij aan de sfeer van een wreed sprookje, vaag en tegelijk pijnlijk scherp. Als een starende ‘paardenblik: over alles heen wat dicht bij hem was, maar haarscherp op de verte van zijn verleden’. Pas net voor dit citaat, we zijn tien pagina’s van het einde van de roman, kreeg ik door waar ik overheen had zitten kijken. De arts haalt zijn dochter op, en ziet het paard van zijn oude vriend. Hij herkent het.

*

Een ander scenario: ik had dit boek gelezen voor een bespreking, of om het te beoordelen, met een objectief bedoelde bril. Had ik dan wel gezien dat de eerste pagina’s de kiemen bevatten van de hele roman? Had ik dan scherper gelezen? Ik twijfel. Geen lezer ziet alles, en hoewel ik nu met genoegen dit ene motief benadruk, pikken andere lezers er andere uit: de romantiek en het geweld, het dubbelgangersmotief, de vreemdheid van de schermwereld. Ja, daar las ik ook eerst over. Pas bij herlezen dook dat paard op, en inderdaad, Etty heeft een punt, dubbel. Herlezen is beter lezen. Beter lezen is anders kiezen, en je beseffen dat je altijd nog iets missen kan.

(Of hoe de ridder op zoek naar zijn graal het bos bijna door is, en ontdekt dat hij niet meer op zijn paard zit.)