Deze week gelezen: Seethaler, Nooteboom, Snyder

Robert Seethaler, Cees Nooteboom en Timothy Snyder: de redactie las een meesterlijke kleine roman over een plattelandsleven, een essaybundel met verrassende inzichten en een actueel en urgent interview. Over ritme en twijfel, gewaagde sprongen en waarschuwingen, over beeldspraak.

*

Thomas Heerma van Voss: Timothy Snyder in De Groene Amsterdammer

Sinds kort heb ik er een nieuwe verslaving bij, en ik weet niet of deze voor of tegen mij pleit: ik volg op een wat obsessieve manier iedere ontwikkeling in de Amerikaanse politiek. Ik weet dat ik hier niet alleen in sta, volgens mij ben je tegenwoordig uitzonderlijker als je je afzijdig houdt van Trumps dagelijkse stuiptrekkingen, maar ik merk dat het bij mij nog een slag verder gaat dan bij mijn omgeving. Het is ook de keerzijde van thuiswerken: zonder sociale controle of schaamte kijk ik allerlei Trump- of Bannon- of Sanders-filmpjes die op mijn Facebook-wall opduiken, met een mengeling van walging, zorgelijkheid en, ik kan niet anders zeggen, leedvermaak. Ik spit Wikipedia-pagina’s door zonder te weten wat ik precies zoek, ik lees artikelen van Amerikaanse kranten die ik al jaren van naam ken maar waar ik tot voor kort eigenlijk niet naar omkeek.

Wellicht verklaart dit ook dat ik qua fictie afgelopen week niet verder kwam dan nog enkele verhalen Donald Ryan – mijn waardering van vorige week is eerder gegroeid dan gekrompen. En omdat deze leesrubriek ooit bedoeld als verzamelplaats voor onze bevindingen bij nagenoeg alles wat we lazen (niet noodzakelijk alleen literaire genres), besteed ik deze week graag aandacht aan een lezenswaardig interview uit De Groene Amsterdammer. (En De Groene blijkt ook zo vriendelijk te zijn geweest de tekst geheel beschikbaar te maken, klik hier.)

Casper Thomas sprak de Amerikaanse historicus Timothy Snyder, en die zegt in pakweg duizend woorden meer zinnige dingen over de huidige Amerikaanse en Europese politiek dan ik in tijden heb gehoord. Een citaat:

‘Er is geen Europees curriculum waarbij iedereen, zeg, op twaalfjarige leeftijd dezelfde geschiedenisles krijgt. Je ziet dit ook terug in de politiek: Nederlanders klagen over Europese samenwerking vanuit het idee dat er een natiestaat is die het prima af kan zonder Europa. De Engelsen stemmen voor Brexit met datzelfde idee in het achterhoofd. Maar er is geen Groot-Brittannië. Er was een Brits imperium en al gauw daarna kwam de Europese gemeenschap. Nederland had een overzees rijk, raakte dat kwijt en ging daarna op in Europa. Polen was een natiestaat en werd verslagen door Duitsland dat twee wereldoorlogen begon omdat het een groot rijk wilde zijn. Dat is de grote intellectuele vergissing: er is geen succesvolle geschiedenis van Europese natiestaten waar je naar terug kunt keren. Of ze bestonden niet, of ze waren een ramp. Velen denken dat Europa een soort jas is die je uit kunt trekken, waarna je je beter voelt. Maar er zit niets onder die jas.’

Het beeld van de jas waar niets onder zit: dat gaat me voorlopig niet loslaten. Ik hoorde het zelfs al zachtjes nagalmen toen ik zojuist de Stemwijzer invulde (ik kwam uit op Artikel1 en schrok), ik zal het waarschijnlijk blijven horen wanneer ik de komende tijden debatten kijk of de zoveelste verkiezingsposter in de stad zie. En het dwingt me, zoals eigenlijk dat hele interview met Snyder deed, uit om erover na te denken wat fictie in deze tijden kan bewerkstelligen, hoe een roman het politieke klimaat kan beïnvloeden of samenvatten, en hoe belangrijk dat is. Binnenkort zal ik, evenals half Amerika onderhand, Orwells 1984 maar eens ter hand nemen, wat er tot nu toe tot mijn schaamte nooit van kwam. Voordien zal ik een verhaal schrijven voor Auke Hulsts deze week aangekondigde bundel – en verder eindig ik, bij uitzondering, graag met een ongebreideld advies: lees dit interview met Snyder, het kost hooguit een paar minuten.

Thomas las De Groene Amsterdammer 2017-6. Abonneren kan hier.

Jan van Mersbergen: Robert Seethaler, Een heel leven

Er zijn boeken waar je steeds in verder wilt lezen en toch ga je steeds langzamer lezen, omdat het einde dichterbij komt en het zou jammer zijn als het boek uit zou zijn. Dat gevecht, tussen verder lezen en wegleggen, hield me al snel in de tang toen ik aan Een heel leven begon. Wederom een dun boek, zo’n 150 kleine pagina’s, maar op deze volle pagina’s geen lucht, zoals ik dit jaar vaak tegenkwam, maar steeds de kern in allerlei fases van een eenvoudig en toch veelzeggend mensenleven.

Een heel leven – niet te verwarren met de hit Een klein leven – deed me denken aan boeken van mijn jeugd, plattelandsboeken die vaak een compleet boerenmensenleven beschrijven. Ik ken de pockets van Aar van de Werfhorst, zoals De grote stille knecht en de mooie boeken van Erskine Caldwell, Tobacco Road en Gods Little Acre. Het werk van Knut Hamsun sluit hier ook bij aan, en ook de Amerikaanse klassiekers van Steinbeck, Faulkner en Hemingway. Al die boeken hebben gemeen dat ze landelijk maar onsentimenteel zijn. Dis moeilijke combinatie vergeten schrijvers soms, en dan krijg je een klef betoog verpakt in een soort plattelandsproza dat dweept met de romantische kant van dat leven, zoals bij Chris de Stoop en daardoor vlak blijft. Deze boeken zijn goed als ze sober zijn, en beschrijvend en klein. Drie voorwaarden om overdrachtelijk te kunnen zijn.

Laatst was ik een weekend in Grenoble en zochten we op zaterdag een skigebied op. Ik was nog nooit in een skigebied geweest en vond het erg indrukwekkend. Ik schreef er een stukje over. Naar aanleiding van dat stukje tipte Rogier Knipscheer van Boekhandel Koops in Venlo me. Een heel leven van Robert Seethaler moest ik lezen. Ik bestelde het boek en las het afgelopen week, het is een meesterlijk boek. Het is sober, beschrijvend en klein, en daardoor intens.

Hoofdpersoon Egger bouwt een leven op, krijgt een vrouw, werkt hard. Dan komt het noodlot, zoals dat in boeken nooit uit kan blijven. Een lawine raast over de berg waar hij een huisje heeft gebouwd en hij net even elders op de berg is en zijn vrouw nog slaapt in hun bed voel je meteen: dat zit niet goed. Egger wordt ook getroffen door de sneeuw maar weet zich eruit te worstelen en loopt naar huis en onderweg denkt hij aan de vogeltjes, de jonge zwaluwen die onder zijn dak een nest hebben.

‘Hopelijk had de luchtdrukgolf ze niet te pakken gekregen. Maar het nest lag op een beschutte plek en de dakconstructie had hij stabiel gebouwd. Toch zou hij de onderste dwarsbalken moeten verstevigen, het dak met stenen moeten verzwaren en de achterzijde moeten beschermen met een diep in de helling gebouwde steunmuur van samengevoegde stukken rots.’

Een mooie vertwijfelde weergave van gedachten die schipperen tussen hoop en misplaatst vertrouwen, want de lezer weet al: zijn vrouw heeft dit niet overleefd, en hij denkt aan de vogeltjes. Heel pijnlijk.

Rest me alleen nog een voorbeeld te geven van een paar mooie beschrijvende zinnen met een heel goed ritme die gaan over ouder worden, de kern van dit boek.

‘Sinds de nacht dat hij in de sneeuw naar Marie had gegraven waren zijn vingernagels gescheurd en aan de randen naar binnen gegroeid. Een van zijn duimnagels was zwart en had een kleine bluts in het midden. Egger hield zijn handen dicht bij zijn ogen en bekeek de huid op de rug ervan, die op veel plaatsen aan verkreukeld linnen deed denken. Hij zag de eeltplekken op zijn vingertoppen en de knoestige verdikkingen op de knokkels. In de kloven en kraters was vuil vast gaan zitten waar paardenborstel of huishoudzeep niets tegen konden uitrichten. Egger zag de aderen zich onder de huid aftekenen en toen hij zijn handen naar het schemerlicht van het raam ophief, kon hij zien dat ze heel licht trilden. Het waren de handen van een oude man en hij liet ze weer zakken.’

Een mooi leven werd uitgegeven door De Bezige Bij.

Daan Stoffelsen: Cees Nooteboom, 533

Ik zit in de jury van een prijs voor literair proza. Niet voor de romanprijs die altijd in het Amstel Hotel uitgereikt wordt, niet voor de sympathieke verhalenbundelprijs die volgende week uitgereikt wordt, en evenmin voor de geschiedenisprijs of de essayprijs. Mijn jury kiest het beste boek uit alle literaire fictie en non-fictie van het lopende jaar (tot juni), en dat roept vragen op. Over wanneer iets gaaf en rijp is, of het erg is als je door iets zuurs of taais moet bijten, over appels en peren. Ik kan hier niets zeggen over hoe we samen die vragen beantwoorden, ik zal me dit jaar zeer terughoudend uitlaten over de te beoordelen boeken, me beperken tot voorlopige indrukken. Maar die appels en peren zijn interessant.

Wat is literaire non-fictie? Een paar jaar geleden zat ik met in de commissie van het Letterenfonds die werkbeurzen toekende voor boeken in al bovenstaande genres plus poëzie. We werden het altijd eens, maar telkens waren er twee antwoorden op die vraag, ruwweg: literaire non-fictie is in de eerste plaats persoonlijke essayistiek, en: literaire non-fictie is goed geschreven non-fictie. Dus journalistiek kan ook literair zijn. Dat waren inspirerende discussies, maar mijn antwoord heb ik nog niet. Dik van der Meulen vertelt ergens in zijn De kinderen van de nacht. Over wolven en mensen (riskant, het onderwerp pas in de ondertitel) dat hij ja, zichzelf erin heeft geschreven, ‘maar als een schijnhoofdpersoon, een verteller die zich achter een woordengordijn verschuilt’. ‘Natuurlijk weet ik ook wel dat álle boeken autobiografisch zijn, al was het maar omdat de auteur bepaalt wat erin komt, en wat niet.’ Ik denk dat dat zo is, en dat de vorm van dat autobiografische bepalend is. Die schijnhoofdpersoon zou ik een personage noemen zoals je die ook in biografieën tegenkomt, hoezeer geworteld in de werkelijkheid ook: iemand die natuurlijke gesprekken voert (zoals Van der Meulen met NRC Handelsblad-columniste Jutta Chorus als hij dit zegt), die in scènes verzeild raakt. Dat lijkt me van belang voor literaire non-fictie, het moet meer zijn dan pure uitleg en onderzoek, maar een goede reportage of bijvoorbeeld een klein verslag van Wim Boevink kan dat ook. Is dat dan literair? Dat plus andere literaire middelen als spanningsbogen, beeldspraak, tijdsprongen? En dan is het goede literatuur als de stijl gepolijster is, ambitieuzer, de sprongen gewaagder en de inzichten verrassender zijn?

Vragen, vragen, en welk antwoord de doorslag geeft, wat een boek interessant maakt, of het beste, hoef ik gelukkig niet alleen te bepalen. Commissies en jury’s zijn veilige plekken voor gesprekken over literatuur. Nu lees ik Cees Nootebooms 533, een boek waarin amper dialoog voorkomt, de scènes spaarzaam zijn, maar er wel een heel duidelijk personage is: Nooteboom zelf. Zijn interesse in de cactussen en natuur rondom hem wekt bij tijd en wijle grote ergernis. ‘De natuur verveelt zich dood,’ citeert hij Harry Mulisch, en de natuur kan heel vervelend zijn, zelfs op Menorca, net als weersbeschrijvingen – alleen de grootste stilist krijgt zulke scènes er bij mij in. En dan nog, meteorologisch drama is altijd van de koude grond, met grote woorden die de werkelijkheid verduisteren. Maar er zitten ook gewaagde sprongen in en verrassende inzichten en mooie beeldspraak. In een passage na landschaps- en dorpsbeschrijving duikt de geschiedenis in de actualiteit op:

‘Geschiedenis wordt met mensen gemaakt, de doden zijn het materiaal, en bij doden horen getallen. Ooit zag je als kind een dode Engelse piloot aan zijn parachute hangen, daarvoor zag je hoe de lijken van Duitse soldaten uit het water geborgen werden, lange grijze druipende jassen. Je bent het allemaal niet vergeten, daardoor begrijp je de foto’s van de gedwongen rekruten uit de Oekraïne als toekomstige slachtoffers misschien anders dan anderen, weet je evenwel dat ze op de volgende foto niet meer staan maar liggen. Je hebt in de gezichten van soldaten gekeken vanaf dat je zes jaar oud was, Duitse gezichten, Iraanse gezichten, Spaanse en Columbiaanse helmen, je bent vanbinnen volgeplakt met kranten vol doden tot de dag van vandaag [juichende streep in de kantlijn – DS], ook als je zelf veilig bent word je besmeurd met de stront van de oorlog die je dagen begeleidt tot het einde, of je nu wilt of niet.’

Ja.

De Bezige Bij gaf ook 533 uit. Een fragment is te lezen op Athenaeum.nl.