Mooie vrouw
Ik sta op het perron, sluit mijn ogen en doe één pas naar voren.
Nu is het goed. Het zonlicht schijnt precies onder het stationsdak door op mijn gezicht. Ik voel hoe de koelte op mijn wangen langzaam verdwijnt.
Links komt een kinderwagen aangerold, vergezeld door het getik van naaldhakken.
De baby huilt hard, maar zonder uitroepteken. Een goede schrijver heeft geen extra overdrijving nodig om duidelijk te maken wat een personage bedoelt. Een goede vertaler hoeft hier alleen maar naar te luisteren.
Mijn moeder vindt het vak van literair vertaalster het op een na meest deugdzame beroep ter wereld. Alleen artsen staan hoger in aanzien omdat zij levens kunnen redden. Vertalers zorgen voor orde in een wereld waar iedereen maar schrijft om een mening over vrijheid, gelijkheid of voetbal te geven. Mensen hebben nu wel genoeg gezegd en geschreven, het is tijd om naar elkaars verhalen te luisteren.
Voor het gemak vergeet mijn moeder dat vertalers ook iets dood kunnen laten gaan.
Ik houd Sanin vast en streel de kaft. Honderd jaar geleden verzocht minister Sta Juppin het Kremlin onderzoek te doen naar de geruchten dat Russische jongeren – geïnspireerd door de daden van Sanin – ’s nachts in donkere kelders samenkwamen om wilde seks te hebben. Het leek een grote grap waar Artsybasjev waarschijnlijk hard om had gelachen. Niemand kon zijn boek toen goed hebben gelezen. Niemand dacht toch dat hij meende wat Sanin zei – of wel?
Over ruim een uur vertel ik de uitgever of ik de opdracht aanneem. In ons eerste gesprek zei hij dat het verhaal een gegarandeerd succes zou worden. Lezers zitten te wachten op ‘de aantrekkelijke leegte achter de zielloze hoofdpersoon’. Ik weet nog steeds niet wat de uitgever daarmee bedoelde toen hij dat zei met extra nadruk op de twee bijvoeglijke naamwoorden. Probeerde hij de druk op te voeren? Of wilde hij mij geruststellen en maakt de kwaliteit van mijn vertaling weinig uit voor de verkoopcijfers?
Op een van de perrons achter mij hoor ik een trein het station binnenrijden. Die van mij zal zo ook wel komen.
‘Dames en heren. De intercity – naar – Amsterdam Centraal – en – Alkmaar – van acht uur achtendertig – vertrekt over ongeveer – tien minuten. Herhaling. De intercity…’
De monotone computerstem galmt door het station. Of je goed of slecht nieuws te vertellen hebt, alles draait om het vinden van de juiste toon. Alleen dan weet je wat je mag verwachten. Alleen dan blijf je luisteren.
Op internet wemelt het van de vergelijkingen voor het vak van vertaler. Vertalen is als het lijmen van een vaas die je zojuist in duizend stukken kapot hebt laten vallen. Vertalen is als dansen – met boeien om je polsen. Vertalen is als schoonmaken, je ziet het alleen maar als het slecht is gedaan.
De vergelijkingen zijn allemaal verzonnen door vertalers die klagen over een gebrek aan erkenning voor hun werk van de lezer. Dat hebben ze aan zichzelf te danken. Ze moeten betere, mooiere woorden voor hun vak bedenken. En dan nog. Op dit station weet ook niemand wie de spoorwegverkeersleider is die het dagritme van de honderdduizenden passagiers bepaalt en die met één wisselwijziging de intercity uit Leiden kan laten botsen op de sneltrein naar Amsterdam. Dat jij verantwoordelijk kan zijn voor een catastrofaal ongeluk, is je motivatie om het ongeluk te voorkomen.
‘Dames en heren. De ICE Internationaal naar – Osnabrück – en – Berlijn – van – acht uur negenenvijftig – vertrekt van spoor – elf. Voor deze trein is een reservering verplicht.’
Twee jongens van ongeveer zestien jaar oud lopen de wachtruimte in en gaan zitten. Nu zijn alle bankjes bezet. Door de glazen wanden van het wachthok heen bestudeer ik hoe zij hun tijd uitzitten. De alwetende verteller die Artsybasjev in Sanin opvoert zou de wachtenden typeren als izobretátelj. Letterlijk zijn dat ‘uitvinders’, maar die vertaling past eigenlijk niet. Sanin zelf is ook een izobretátelj. Hij doet niets, want als intellectueel moet je je niet inspannen voor de strijd van het volk tegen de tsaar. Je kan volgens Sanin beter van het leven genieten. ‘Uitvinder’ kan dus niet, er moet meer achteloosheid in doorklinken, alsof de uitvinder heel zijn leven wacht op uitvindingen.
Misschien heb ik meer tijd nodig. Ik blader door het boek en probeer me een voorstelling te maken van de zinnen die ik zou opschrijven. De stem van Sanin kan ik inmiddels dromen wanneer hij de zoveelste vrouw voor één nacht aanspreekt, maar die van de alwetende verteller blijft vager. Het is een hele zachte, bijna bedwelmende stem. Wanneer hij Sanins grillen beschrijft, lijkt daar een diepe minachting in door te klinken voor zijn levenswijze.
‘Ben je geboren om te dromen of om met dromen te leren leven – leren overleven? Je weet dat je zonder dromen geen leven hebt en zonder leven geen kans om je dromen waar te maken. Is dat de manier waarop je wilt overleven?’
De stem houdt op. Was dat Artsybasjev die een oordeel velt over zijn personage? Of hoorde ik een stem die eigenlijk onzichtbaar moet zijn?
Het is geen ramp, zal mijn moeder zeggen. Dat mijn naam niet op de cover maar in het colofon zou komen, dat de liefde van de lezer rechtstreeks naar Artsybasjev gaat of dat ik voor de vertaling van driehonderd-en-drie bladzijdes een uurloon van vijftien euro krijg, maakt volgens haar allemaal niet uit. Een vertaling is als een vrouw: ze is mooi of ze is trouw.
Daarbij vergeet ze dat vrouwen en mannen altijd allebei proberen te zijn – zelfs als ze dan een stukje van zichzelf verbergen.
Wanneer het perron begint te trillen open ik mijn ogen. De trein komt tot stilstand. Tientallen passagiers vormen een trechtervormige erehaag naar de openzwaaiende treindeuren toe. Ik sta vooraan, bij het smalste gedeelte. Mensen duwen in mijn rug, ik voel schoenen op mijn hakken trappen. Het looppad moet blijkbaar nog smaller. Ik weiger mee te doen en laat iedereen uitstappen.
Een man met een rode hoed probeert voorlangs te schuifelen, in een ultieme poging als eerste een zitplek in de trein te bemachtigen. Ik steek een arm uit. De man kijkt mij gejaagd aan, maar mijn arm blijft als een hefboom voor hem hangen.
Wie kan bepalen hoe de wereld beweegt, is soms zichtbaar.
De man zegt iets, maar ik versta hem niet. Hij houdt een telefoon tegen zijn oor geklemd. Met een achteloos gebaar duwt de man de hefboom weg en glipt de trein in. Nog twee mannen in zwartleren jassen volgen het voorbeeld en wringen zich langs mij.
Verdringing dreigt. Iedereen probeert in te stappen, ook al moeten de laatste passagiers uit de tweedeklascoupé er nog uit, ook al komt iedereen zo stil te staan. Ik kan geen andere kant uit en gooi mijn volle gewicht naar achteren. Het werkt niet, twee handen pakken mijn schouders vast en proberen mij naar voren te bewegen. Ik weiger en schop met mijn voet naar achteren. Twee keer, drie keer, want het is genoeg geweest.
Het werkt. Voeten schuifelen langzaam naar achteren, tot er een klap klinkt.
Twee vrouwen naast mij slaken verontwaardigde kreten – met uitroeptekens.
Ik draai me om. In een plas van melk ligt een vrouw met kinderwagen op de grond. Ze houdt haar armen om de huilende baby en fluistert zachtjes troostende woorden.
De trein vertrekt met een vertraging van vijftien minuten.