Bij Iduna Paalmans feuilleton Blitzmädel

Blitzmädel (2)

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van het minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Dit is deel 2.

*

Ons eerste avondmaal, afgelopen donderdag, bestond traditiegetrouw uit ingrediënten die we uit Nederland meenamen, in blauwe kratten in de auto van Leo. Hij zou samen met Ina koken, Charlotte en ik zouden het snijwerk doen en Sabor zou er als Technische Dienst voor zorgen dat alles het deed. Zoals ieder jaar zouden we tijdens het eten een toost uitbrengen, waarbij we allemaal een wens formuleerden voor het nieuwe schooljaar.
‘Het gasstel doet het niet,’ zei Sabor toen we de kratten van de auto naar de keuken hadden getild. ‘Gaskraantje vol open, geen gas.’

Ik dacht aan een moment kort daarvoor, die middag. We waren net aangekomen, de motoren van onze auto’s draaiden nog, er was bij de slagboom een mannetje op ons afgekomen. Wat je je voorstelt bij het woord ‘mannetje’: klein, vriendelijk, pretogen, slordige snor, overall. Toen ik hem door mijn geopende autoraam in het Duits begroette en onze reservering doorgaf, deed hij geen moeite meer om Engels te spreken.
Folgen Sie mir bitte,’ zei hij, ‘ich werde Ihnen Ihr Ferienhaus zeigen.’ Hij keek me lang en fel aan, en wierp toen een blik op de hanger aan de achteruitkijkspiegel: een klein, antracietkleurig helmpje aan een koordje. Pas toen ik ‘super, ich folge Ihnen’ had geantwoord, nog een beetje beduusd van zijn blik, liep hij naar voren en stapte in een klein vrachtwagentje. Er stond R.A.I.N.E.R. op het nummerbord en twee blaffende hondjes staken net met hun koppen uit de open bak. We reden achter hem aan over het hobbelige terrein en toen onze auto’s voor het huisje stonden wees hij zonder uit zijn wagen te stappen naar de voordeur, lachte, keerde om en scheurde het pad weer af naar beneden. De oren van de hondjes flapperden in de wind.
Ina keek heel moeilijk naar Sabor, toen heel moeilijk naar het gasstel en toen plots uitzinnig naar mij. ‘Dorothee kan dat mannetje in dat karretje weer even opzoeken!’ riep ze. ‘Jij met je goeie Deutsch, Dorothee! Hij helpt ons vást aan gas.’
 
Ik vond Rainer in een schuurtje achter de receptie. Ik klopte op de openstaande deur, hij kwam schichtig naar buiten. Zijn honden waren nergens te vinden. Ik zei iets over het fornuis, hoopte dat ‘Gasstelle’ het juiste woord was en keek hem verwachtingsvol aan. Hij bleef stil. Hij keek me zo lang stil aan dat ik ongemakkelijk werd.
‘Ik heb het helmpje gezien,’ zei hij uiteindelijk langzaam, in duidelijk, accentvrij Duits. Ik slikte. Weer was het een moment stil. ‘Ik heb het herkend.’
Om toch maar iets te zeggen mompelde ik: ‘Het beschermt me tegen ongelukken.’
‘Ongelukken,’ herhaalde hij, ‘ongelukken.’ Weer zei hij een tijdje niets. Ik kreeg het koud, dacht aan Sabor, het fornuis, en wilde net vragen of Rainer meekwam om ernaar te kijken toen hij weer iets zei: ‘Mijn vader had zo’n helm. Wehrmacht, Stahlhelm, M-40 mit getanztem Lüftungsloch. Hoe kom je aan dat miniatuur?’
Dit wilde ik niet. Die helm was van mij, waar bemoeide hij zich mee.
‘Zelf heb ik een uniform,’ zei hij. ‘Ik herken de helm. Ik herken de adelaar. Zelf heb ik een uniform.’ Ik staarde hem aan. Zijn ogen waren prachtig helder, maar deze man was een volslagen idioot. ‘Ik heb het uniform,’ zei hij weer. ‘Ik heb het bewaard. Ik heb het uniform bewaard.’
‘Welk uniform?’ vroeg ik zacht.
‘Het uniform van mijn vader. Hij was Hauptsturmführer.’
Er verzakte iets in mijn maag. ‘Wat?’ fluisterde ik.
‘Hauptsturmführer,’ zei Rainer, hij hijgde terwijl hij sprak, ‘hij is doodgeschoten. Dat denkt iedereen tenminste.’
Ik wist niets meer uit te brengen.
‘Hij is er nog, hij is er nog. Ik voel hem.’
Ik moet hier weg, dacht ik.
‘Hij was een nazi, een nazi,’ siste Rainer, hoewel er niemand in de buurt was die ons kon horen. ‘Een nazi, een nazi, een nazi!’

Pas bij het huisje merkte ik dat ik gerend had. Buiten adem liep ik naar de achterdeur, waar Sabor met terrasstoelen bezig was.
‘We hebben weer gas,’ zei hij blij. ‘Er bleek hier aan de zijkant nog een hoofdkraantje te zitten.’ Vanuit de keuken stond Ina met een paprika naar me te zwaaien. ‘Joehoe! Er kan gesneden gaan worden!’
Toen we met volle borden aan tafel zaten en het proostmoment was aangebroken, was het Ina die als eerste haar glas hief. ‘Ik wens een jaar waarin we als sectie nog dichter naar elkaar groeien,’ zei ze. ‘Dat we een warme familie mogen zijn.’
‘Ik wens een rustig jaar waarin ik mijn taken langzaam kan gaan afbouwen,’ zei Leo. Hij hoorde zijn pensioen al aan de horizon zingen. ‘Ik wens een supergoede geschiedenisdocent te worden,’ zei Charlotte, ‘en me nog meer te ontwikkelen op het gebied van klassenmanagement en vakdidactiek. En daarbij wens ik de vrouwen van onze geschiedenis een belangrijke rol te kunnen geven in ons curriculum. Er zijn bijvoorbeeld superveel vrouwelijke ontdekkingsreizigers geweest! Maar weten jullie er een te noemen?’
‘Ik wens een gezond jaar,’ zei Sabor alleen.
‘Dat we met de leerlingen naar Auschwitz kunnen,’ wenste ik, zoals ieder jaar. ‘Daar moeten die kinderen naartoe, anders begrijpen ze de wereld niet.’

Vrijdagochtend wilde ik een stuk wandelen over het vakantiepark, maar moest ik aan Sabor duidelijk zien te maken dat ik dat alleen wilde doen. ‘Ga je weer nadenken over je boek?’ vroeg hij.
‘Ja,’ loog ik.
‘Ik moet ook nadenken over jouw boek,’ zei hij. Hij rookte zijn derde sigaret. En toen met een lachje: ‘Echt.’
‘Ik moet bedenken waar het zwaartepunt komt te liggen,’ zei ik, ‘dat moet ik echt alleen doen.’
Sabor keek teleurgesteld. Ik wandelde het pad af, draaide me glimlachend naar hem om en liep toen direct naar de schuur van Rainer. Die was leeg. Na een flinke ronde over het terrein hoorde ik gekef, het kwam bij de fietsenstalling vandaan. Rainer stond gebogen over een fiets, zijn twee hondjes stonden als cheerleaders aan weerszijden van hun baas, ze kwispelden met hun hele achterlijven.
Guten Morgen Rainer,’ zei ik.
Guten Morgen Dorothee,’ zei hij. Ik vroeg me af hoe hij mijn voornaam wist. ‘Kom binnen.’ Hij loodste me door de stalling, naar achteren, naar een hok. Mijn borst bonkte weer maar toch voelde het logisch wat ik deed. Elke stap die je zet, elk woord dat je zegt, moet een primaire bron benaderen of verklaren, had een hoogleraar me eens verteld. Dorothee benadert een primaire bron, bonkte het, eindelijk benadert Dorothee eens een primaire bron.
Hij klikte het licht aan. Het eerste wat ik zag was het kostuum. Het hing aan de achterwand, tussen een geweer en een verrekijker. De dubbele S op de boord viel me direct op, net als de speld met het zwarte kruis.
‘Hij leeft nog, hij is hier,’ zei hij zacht. ‘Ich spüre das.’ ‘Setz dich.’ Ik ging zitten op het krukje dat hij aanwees. Zelf bleef hij staan. Tegen de wand, naast het uniform, stonden twee grote kasten. Naast de kasten, ik zag het ineens maar ik schrok er niet van, ook dit leek logisch, stonden nog meer wapens. Oude mitrailleurs, donker staal.
‘Uw vader was… Hauptsturmführer?’ Mijn stem was zacht maar zakelijk, zo klinkt hij altijd. Rainer knikte, liep naar de muur, haalde het uniform van de haken. Hij bleef er stil mee in zijn handen staan en wreef over de ronde, zilveren knopen. Ik vroeg hoe zijn vader heette maar hij gaf geen antwoord. Welke werkzaamheden hij uitvoerde, geen antwoord. Of hij hier gewoond had, stilte. Rainer aaide de stof en keek voor zich uit.
‘Er zijn mensen die historische gebeurtenissen naspelen. Gekleed in kostuum. Doet u dat misschien?’
Hij keek me strak aan maar bleef stil.
Re-enactment heet het, doet u dat? Met anderen?’
Sag mal, soll das jetzt ein Verhör werden oder wie?’ Hij klonk ineens boos.
Nein, nein,’ zei ik. Daarna zei ik een hele poos niets. Rainer ook niet. Ik hoorde krekels, het begin van de dag, mensen die hun ontbijtafwasje deden.
‘De oorlog is helemaal niet afgelopen,’ zei hij zachtjes. ‘Dat denkt iedereen, maar dat is niet zo. En nu zit mijn vader hier, ondergedoken. In zijn ondergoed, want zijn uniform hebben ze afgepakt. De Scheißidioten.’