Deze week gelezen: Gulliksen, Schermer, Van Duivenbode
Drie boeken las de redactie deze week: de winnaar van de Bob den Uylprijs, de derde roman van Marijke Schermer en een voor de Europese Literatuurprijs genomineerde roman van Geir Gulliksen. Familie in Polen, een huwelijk in Noorwegen en verwrongen gezinsleven in Nederland.
*
Thomas Heerma van Voss: Geir Gulliksen, Het verhaal van een huwelijk
In bepaald opzicht lijkt het werk voor een literair tijdschrift op het werk voor een literaire jury: je leest véél verhalen en boeken die je anders zou negeren of zelfs niet eens van naam zou kennen, je moet je daar regelmatig toe zetten want het niveau is nogal wisselend, soms valt het gewoon tegen, maar soms duikt er juist een aangename verrassing op. Tot mijn hoogtepunten als Revisor-redacteur behoren de momenten dat ik tussen de ingezonden kopij – die om allerlei redenen meestal wordt afgewezen – ineens een onverwachts sterk verhaal of gedicht of essay opduikt, een eigen blik of toon waarvan je meteen voelt: hier moeten we iets mee doen, dit past bij het blad. Een vergelijkbare ervaring had ik toen ik voor de jury van Europese Literatuurprijs dit jaar de roman Het verhaal van een huwelijk las, geschreven door de mij onbekende Noorse schrijver (en vertaler) Geir Gulliksen. Momenteel herlees ik het boek en net als de vorige keer maakt het diepe indruk, het is ontroerend en schrijnend, het is intiem en nergens zwelgend, het is een openhartig zonder ook maar even larmoyant te worden.
Gulliksens roman is een soort bescheiden onderzoek, al houd ik niet zo van dat woord: regelmatig wordt er in typisch onderzoekende romans wel erg veel geciteerd en gedacht, en gebeurt er wel erg weinig. Het verhaal van een huwelijk is beslist óók een cerebraal boek, en het staat ook allerminst vol met grootse gebeurtenissen of plotdriven scènes, maar tegelijkertijd is het heel concreet, heel scenisch intiem. Eigenlijk is het meer een minutieuze reconstructie dan een onderzoek.
De ik-figuur is een man genaamd Jon, middelbare leeftijd, schrijver, en Jon begrijpt niet waarom zijn huwelijk is gestrand, niet allemaal althans. Hij gaat het ontleden, scène voor scène, detail voor detail: hoe zijn vrouw na jaren van hem vervreemdt, of eigenlijk zij van elkaar, hoe ze het allebei voelen maar er net niet genoeg tegen willen of kunnen doen, hoe er aangewakkerd door een onbekende man – die hij spottend ‘De handschoen’ noemt wegens de handschoen die de man zijn vrouw schenkt – een kentering in de relatie plaatsvindt waar ze allebei geen grip op krijgen. O ja, Jon is zelf jaren weggegaan bij zijn vorige vrouw. Omdat hij verliefd werd op degene die hem nu ontglipt. Zijn ex zei hem toen, opgetekend in een fraaie herinneringsflard, dat hem ook ooit zoiets zou overkomen (als haarzelf op dat moment).
De titel is wat dat betreft veelzeggend: Gulliksen spreekt niet over Het maar over Een huwelijk. In deze roman worden geen algemene uitspraken gedaan over de staat van de liefde, over het huwelijk in de 21e eeuw: het gaat puur om deze relatie, die probeert Jon in kaart te brengen. Waarom greep dat me toch zo ontzettend aan? Waarom kon ik toen ik eraan begon, zelfs nu voor de tweede keer, niet stoppen met lezen? Waarom leefde ik mee met deze hoofdpersoon, die toch eigenlijk bij tijd en wijle onuitstaanbaar is, waarom vond ik het echt erg toen het onvermijdelijke gebeurde en de relatie strandde?
Ik weet het nog steeds niet precies. In elk geval een beetje: omdat er nergens gezwelgd of gescholden worden, de strakke toon wordt moeiteloos volgehouden. En ook: omdat er tot aan het einde een onbeholpen oprechtheid in zit, in al die passages waarin hij vat probeert te krijgen op iets waar hij geen vat op te krijgen valt: de geest en gedrag van een ander. Dan probeert hij al denkende en overpeinzende – of eigenlijk pratende tegen de lezer – in te vullen hoe het gegaan is, tussen hem en zijn vrouw, tussen zijn vrouw en die ander, en hij blijft zich daarbij op een fijne manier bewust van zijn onvermogen. ‘Kan het zo zijn gegaan? Nee, ik ga te ver; het zegt allemaal iets over mezelf, over mijn repertoire, mijn hardnekkige register, niet over haar.’
Een indrukwekkend boek dit, waarmee Gulliksen laat zien wat veel moois er nog te vertellen valt over een al afgesleten onderwerp. Voor dit najaar staat bij Ambo / Anthos een nieuwe roman van hem aangekondigd, en ik weet nu al dat ik die meteen zal gaan lezen.
Ambo Anthos gaf Het verhaal van een huwelijk uit.
Jan van Mersbergen: Marijke Schermer, Liefde, als dat het is
De titel zegt het al: we gaan een onderzoek lezen naar liefde, wat dat ook mag zijn. Marijke Schermer laat in Liefde, als dat het is een flink aantal personages worstelen met… de liefde. Eigenlijk worstelen ze met elkaar en wat ze amper weten: met zichzelf. De roman staat stevig, de zinnen zijn sterk, Schermer vertelt to the point en haar analyse van de situaties is erg helder. Het probleem is de ‘maar’ die ik wel voel bij iedere passage, die ik meer voel dan de problemen van deze mensen.
Steeds dus een maar. Dat heeft in eerste instantie te maken met de opzet van de roman: die bestrijkt veel personages. Schermer schakelt heel mooi van het ene personage naar het ander, soms in een doorlopend stuk proza waarin eerst de vader en daarna de dochter gevolgd wordt die even naar buiten loopt. Ze geeft als het ware de camera mee van het personage naar het ander. Maar het zijn er zo veel. Deze onevenwichtige reidans lijkt soms op een massale volksdans.
Op de dubbele pagina 26 en 27 komen in korte alinea’s achtereenvolgens Terri, Lucas, Ally, Krista, Refik, Sev, David, Ernst, Felix, Johan, en Hendrik langs. Allemaal doen ze iets, worden ze beschreven, leert Schermer mij hun dromen of verlangens kennen. Nu vormen drie van hen een opsomming van de mannen met wie Sev samenwoonde dus die drie moet ik eigenlijk niet meetellen, maar dan nog: acht verschillende mensen waar ik allemaal iets van moet weten, dat is erg veel. Dan kun je niet één verhaal volgen en de diepte in gaan.
Nu gaat Schermer weldegelijk de diepte in, want zo soepel en bondig schrijft ze wel. Ze kan in één zin erg veel over een van die mensen vertellen, maar ze geeft ook snel het stokje weer door en ik wil steeds bij het personage blijven dat ik net gevolgd heb. Voor mij is de roman een caleidoscopische beeld van een paar gezinsconstructies die echt goed beschreven zijn, maar waar ik moeite heb emotioneel bij betrokken te raken.
Als de scheiding na een lange aanloop eenmaal een feit is wordt het verhaal minder een vertelling en meer werkelijke scènes, dan volg ik vooral de dochters en wordt het spannend als de oudste dochter op de telefoon van haar moeder berichten van haar minnaar leest, maar dat vertellen is direct het tweede punt is: Schermer duidt.
Als de oudste dochter verliefd wordt op een Marokkaanse jongen vertelt ze wat het meisje allemaal voelt voor die jongen als ze hem ziet, in een groepje:
‘Ze zijn met zijn zessen. Ze kan alleen die ene jongen onderscheiden, de rest is inwisselbaar, maar hij is anders, stiller, alsof zijn hoofd ergens anders is, alsof hij loslaat, uitstijgt boven de groep, voorbestemd tot iets groots, zich alleen maar tot die tijd nog schuilhoudt tussen de anderen.’
De lezer kan met deze woorden een beeld krijgen van die ene jongen en ook een beetje van die andere vijf. Het meisje is natuurlijk op die ene gericht, ze ziet alleen hem. Maar op welk punt wordt het zintuiglijke en de aantrekking van het meisje – wat zij voelt – ingewisseld voor een beschrijving van Schermer? Waar neemt de schrijver het personage over, met haar duiding? De waarneming van het meisje volg ik, het voorbestemd zijn tot iets groters en het nog even schuilhouden in die groep is de aanvulling die Schermer geeft om die jongen neer te zetten, maar voelt het meisje dat? En voelt de lezer dat?
Het zijn woorden, goed gekozen en zoals gezegd precies, maar het is niet het fysieke wat het meisje voelt. Het meisje wil die jongen, vooral met haar lijf en een beetje met haar gedachten. Ze denkt aan die jongen, maar nog meer voelt ze die jongen. Dat mysterie van aantrekking los je niet op met een bedachte analyse van de jongen in woorden. Dan wordt het meisje een poppetje dat door Schermer gestuurd wordt, en dan staat de lezer op afstand.
Soms zijn de beschrijvingen wel zintuiglijk. Als David en Sev bij elkaar zijn ‘doet Sev zich aan hem tegoed’, ook dat is verteld maar het wordt aangevuld met ruiken en likken. In een korte scène grommen en hijgen ze, maar vertelt Schermer ook dat hij aan danslessen denkt van vroeger, wat hij graag had gewild, dat hij alles loslaat, alsof hij een druppel in een oceaan is, een kind in een taalloos universum. Deze kleine wereld tussen een man en een vrouw is verre van taalloos, ook al wordt de scène afgesloten met ‘er druipt snot uit zijn neus’.
Net na de alinea waarin de dochter de Marokkaanse jongen ziet, fietst de moeder – over stokjes doorgeven gesproken – naar haar minnaar:
‘Nadat ze de lange brug over is gefietst, met de wind in haar haar, met haar jas open, met het leven zelf dat zich in de frisse vochtige lucht manifesteert als een belofte, twijfelt ze.’
Natuurlijk, ik voel die lucht en die open jas en ik ken die brug want ik weet hoe fietsen over een brug is met je jas open, en ik weet waar ze heen gaat, en de belofte kan ik nog net hebben, die hangt soms in de lucht, en dan komt de harde twijfel, die me zo maar vertelt wordt. Ik weet dan: de twijfel. Oké. Maar als Schermer de moeder even laat wachten bovenop de brug, bijvoorbeeld, in een handeling, dan voel ik misschien dat ze twijfelt. Dat wil ik graag. Dan wacht ik wel op de keuze die ze gaat maken, en ook dat is een handeling. Nee, ze twijfelt. Ik weet al lang dat ze twijfelt. De titel vertelde me af dat iedereen in dit boek twijfelt, over liefde.
Twijfelen en ploeteren. Dat zijn gezinnen. Dat is liefde. Tenminste, in erg veel literatuur. Ook hier.
In een gesprek tussen man en vrouw laat een van hen vallen: ‘Ik ben ook een individu,’ als reactie op het feit dat ze getrouwd zijn. Dat ze samen zijn. Ik denk er maar het mijne van. Trouwen en dan een tijdje later mekkeren dat je ook een individu bent, ik ken die types. Het zet me in ieder geval op afstand. Deze mensen denken hun gezin, zichzelf en de liefde kapot.
Verderop staat: ‘Ons gesprek is zinloos als je het in dit soort termen wil doen.’
Dat begrijp ik, hou op met die vreselijke termen. Maar het gaat niet over de opmerking: ik ben ook een individu. Het gaat over andere, veel natuurlijkere zinnetjes.
Natuurlijk zijn we allemaal individuen, maar het is geen argument.
Wat ook speelt: tijdens het lezen zoek ik herkenning. In de beschrijvingen herken ik veel. Opmerkingen over pubers die hun kamer tot een hol maken, over dat troosten geen echte aandacht is, over waardering van die andere geliefde die als een nieuwe spiegel is. Ik denk steeds: ja, zo is het. Maar herkenning vinden in een personage en zijn of haar situatie is niet hetzelfde als meeleven met een personage. Het is knikken. Ja, dat klopt.
De gesprekken die deze mensen voeren en die Schermer laat zien zullen in veel gezinnen zo gaan, maar zegt het iets over gezinnen in het algemeen of alleen over deze gezinnen? Het lezen van de analyse van deze specifieke gezinnen lijkt universeel omdat er voldoende herkenningspunten zijn, maar is het ook een analyse die ik zelf van mijn gezin niet wil maken? Dat is eigenlijk de vraag. Zet deze roman aan tot nadenken over mijn eigen situatie? Wil ik dat wel?
Dat is steeds mijn gevoel. Waarom wil ik dit eigenlijk niet lezen? Die eindeloze neerwaartse spiraal die het huidige samenzijn moet verbeelden. Liefde als een verwrongen idee. Een gezin als een gevangenis. Ik begrijp de poëzie en de kracht van de zinnen. Ik begrijp het verwoorden van dit gevoel. Is de weerstand tegen de analyse die ik herken, in iedere zin, een weerstand tegen mijn eigen angst van toen mijn eigen gezin destijds in zo’n hopeloze situatie terechtkwam, met kinderen die pubers gingen worden met hun eigen verlangens die niet te sturen zijn, met ontevredenheid en sleetse sleur en andere geliefden die overal opduiken?
Hier lees ik inderdaad mijn angst, niet die van de personages. De schrijver wil mij die spiegel voorhouden? Een boek lezen en amper meeleven met de personages maar wel zelf steeds een moeilijk te traceren angst van tijden terug voelen, via de indirecte weg die gaat van analyse – nadenken – herkennen – en uiteindelijk toch voelen.
Is dat wat dit boek met me doet? Dubbel indirect, is dat dan eigenlijk zeer direct? Ook al is het indirect in tijd, want die herkenning betreft mijn leven van bijna tien jaar terug, niet mijn leven van nu. Geef ik deze roman een ‘maar’ omdat ik mijn eigen ‘maar’ niet meer wil zien?
Ik weet trouwens hoe dat oude leven afgelopen is. Die afloop staat bijna in mijn eigen roman, die ik toen schreef. Dat einde is hoopvol. Naar zo’n einde snak ik tijdens het lezen van Schermers derde roman. Liefde, als dat het is kondigt vanaf het begin een afloop aan die niet hoopvol is, en die belofte maakt de roman waar.
Van Oorschot gaf Liefde, als dat het is uit.
Daan Stoffelsen: Dore van Duivenbode, Mijn Poolse huis
Van Duivenbode won de Bob den Uylprijs met dit boek, ondertitel Vakanties naar Auschwitz, en dat begrijp ik wel – hoewel ik ook gecharmeerd was van Mathijs Deens Over oude wegen. Wat Mijn Poolse huis op Deens boek voorheeft, is de persoonlijke component. Deen opent en sluit zijn historische verhalenbundel met eigen reisverhalen, voor Van Duivenbode is het hele verhaal dat van haar, en haar familie en Oświęcim, beter bekend als Auschwitz.
Daar leefden dus gewoon mensen, ook na de oorlog, daar groeiden ze op, emigreerden ze uit en keerden ze elke zomer naar terug. Dat gegeven – de ondertitel vat het uitstekend samen – heeft grote potentie. Maar er zijn ook valkuilen: de gruwelen van de Holocaust zijn snel te groot, een gegeven waar je niet mee in gesprek kán. Het heeft inmiddels zijn eigen clichés en sentimenten – Guido Snel onderzocht ook dat in De mirreberg. Maar terwijl Van Duivenbode daar behendig omheen schrijft, moeten we vooral vaststellen dat het heel moeilijk is om te leven op een plek met zo’n grote geschiedenis. ‘Zijn antwoord heb ik vaker gehoord. Dat wat er gebeurd is, verschrikkelijk is. Maar toen was toen en nu is nu,’ schrijft ze.
Nee, kleine spoiler, er zijn geen slachtoffers of daders in haar familie. De pijn zit niet in haar naasten, die kwamen pas ná de oorlog wonen in die stad waar nergens over gepraat werd, waar niemand iets vraagde. Toen was ook toen al toen. Nu is nu. Er is ook geen persoonlijke schuld, geen eigen affaire – zulke materie is voor romans. Nee, het grootste deel van het boek volgen we vooral de worstelingen met het vakantiehuis op eigen grond, dat nu van Van Duivenbode is, maar dat verkrot is en bewoond door een steenmarter. Het moet verkocht worden – maar wat raakt ze daarmee allemaal kwijt? Ze gaat op onderzoek uit, en begrijpt haar moeder, haar grootmoeder en de Polen beter.
Het goede aan dit boek is hoe ze continu schakelt en me niet kwijtraakt. Er zijn verschillende personages (let op de dame met de rollator!), holocaust-, communisme- en eigen herinneringen en anekdotes, er is gedoe met haar stiefvader en de huisbewaarster, ‘grasmevrouw’, en met de makelaar natuurlijk, er is een groot museum, en er zijn (al dan niet rijdende) privémusea. Heel scherp wordt het dus niet, beschouwend (Van Duivenbode is historicus) pas later in het boek, en stilistisch is het boek wat vlak. Maar ze zegt het goed, en deze passage is erg rijk
‘Mijn nichtje blijft in de wetenschap dat weggaan niet per se een verbetering is. Ik vraag naar de spullen uit babcia’s appartement in Oświęcim. Argeloos zegt ze dat alles weg is. De vergulde Jezus Christus-slaapkamerklok, de Jezus van plastic, die van hout en die van karton. Alle Jezusbeelden die ze had verzameld zijn in een container gegooid vergelijkbaar met de manier waarop Twin Peaks [een huis in de buurt – DS] ooit in een container verdween en de nieuwe eigenaren het huis grotendeels in containers zullen gooien. Ergens op een afvalberg in Polen ligt onze familiegeschiedenis verspreid om vermalen te worden tot gruis.’
Oświęcim was gruwelijk, maar nu niet meer, en het is niet doorsnee, zo bewijzen die kleurrijke personages – maar het is wel eigen grond. 48 keer (leve de PDF) valt dat woord, en daarmee gaat dit boek ook over migratie en geschiedenis, Oost en West, gruis en nieuwe funderingen, vrijheid en onlosmakelijke banden.
De Geus gaf Mijn Poolse huis uit.