Pakjesavond

Ons voorjaarsnummer, ‘Periferie’, werd besloten door Jan van Mersbergens buitenwijkse verhaal ‘Pakjesavond’, een verhaal van alle seizoenen. Maar deze week past het precies. (Word abonnee en lees literaire Sinterklaasverhalen als eerste!)

*

Toen ik naar het westen van de stad verhuisde had ik nooit kunnen vermoeden dat ik onderdeel zou worden van een pakketdienst.
Andere verwachtingen werden direct ingelost. Het had veel weg van ruilen. De krappe etage in Zuid ruilden we in voor een dubbel zo groot huis in Nieuw-West; een drukke straat voor een autovrij hofje; mijn piepkleine bureautje in de hoek van de slaapkamer met uitzicht op een eveneens piepklein balkon ruilde ik in voor een aparte slaapkamer en een ruime werkkamer; de gehorige houten vloeren van honderd jaar voor degelijk beton; de levendigheid van een volkswijk voor een gezinswijk op afstand van het centrum.
Het was geen moeilijke keuze. Het merendeel van mijn dagen zit ik thuis stukjes te schrijven, dus dat ik nu een halfuur moet fietsen die paar keer per maand dat ik naar het centrum ga, neem ik op de koop toe.
We verhuisden in juni. Meteen in de eerste week stond er een vriendelijke Marokkaanse postbode voor de deur. Een pakje voor nummer 7, zei hij. Wilt u…
Ik begreep het. Natuurlijk wil ik dat.
Ik nam het doosje aan, zette het op de ladekast in de hal. Aan het einde van de middag werd het pakje opgehaald door een blonde vrouw die zich verontschuldigde voor de schort die ze om had. Ik ben eten aan het voorbereiden, zei ze. Sorry. Ze veegde haar hand af aan de schort, schudde mij de hand en zei: Straks hebben we een barbecue. Als jullie zin hebben…
Het was alsof niemand hier een zin afmaakte en dat voelde op de een of andere manier prettig. Je hebt hier aan een paar woorden genoeg.
Die avond dronken we bubbels in de tuin van nummer 7, speelde mijn dochter met de kinderen in hun zwembad dat daar opgesteld stond, liep mijn jongste zoon door de tuin alsof hij hier sinds zijn geboorte woonde.
Een paar dagen later meldde zich een bezorger in een geel shirt van DHL. Hij had een pakje voor onze buren rechts. Schoenen, aan het formaat van de doos te zien. De doos was bestemd voor een vrouw met een Poolse naam. Ze kwam de doos die avond ophalen en bedankte me vriendelijk.
Weer een dag later een plat pakketje voor de buren aan de andere kant, weer een moeilijke Oost-Europese naam. De buurman haalde het op. Hij is Engels. Thanks a lot, zei hij. And if you’re in for an evening drink…
Hij had iets meer woorden nodig maar ook zijn zin had een open einde en toch was de boodschap duidelijk.
Aan de hand van postorderbedrijven leerden we binnen een paar weken de nieuwe buurt kennen. Bewoners in deze buurt bestellen, zo leerden we. Bewoners in deze buurt komen werkelijk overal vandaan, zo leerden we: naast Engeland en Polen turfden we ook Suriname, Indonesië, Marokko, Korea en Servië als moederlanden.
Ook leerden we de bezorgers kennen, die vrijwel allemaal hier hun vaste wijk hebben. Wat deze bezorgers op hun beurt ook heel vlot doorhadden: die man op nummer 10 werkt thuis. Daar kun je de pakjes kwijt. De Marokkaanse bezorger van Post- NL belt soms niet eens aan bij het huis waar het pakketje naartoe moet, hij klopt direct bij ons aan, hij weet hoe het lopen zal.
De pakjes leg ik altijd op de ladekast in de hal en ze worden bijna altijd nog dezelfde dag opgehaald, meestal in de avond. Meestal ook met weinig woorden. Dank je wel. Graag gedaan. Tot gauw.
Maar één pakje bleef lang op de kast liggen.
Het was een groot plat wit pak, bestemd voor dhr. E. Brouwer. Een adres in de zijstraat waar wel auto’s rijden. Vanuit mijn werkkamer kan ik door het zijraampje net een glimp van de voordeur zien. Het was geen doos maar een soepel plastic pakket waar iets van stof in zat, zo te voelen. Het werd niet opgehaald, niet na een dag, niet na een week, niet na een maand.
Bij een andere borrel, met barbecue, in het hofje, vroeg ik of iemand de mensen van dat pakje misschien kende, maar niemand kende ze, ook niet hun Koreaanse overburen. Geen idee. Nooit gezien. Volgens mij zijn dat ook nieuwe mensen.
Ik wachtte een hele tijd en besloot toen maar eens aan te bellen bij het huis in de andere straat, met het pakje onder mijn arm. De eerste keer werd er niet opengedaan. Ik voelde me net een postbode, met als enig verschil dat ik het pakje niet bij de buren kon afgeven. Ik wilde niet een ander met dat pakje opzadelen. Ik moest van dat pakje af en ik moest er zelf van af.
De volgende dag zag ik bij toeval de voordeur het huis waar dat pakje naartoe moest dichtgaan. Ik wist niet of er iemand naar binnen of naar buiten was gegaan, maar ik besloot weer aan te bellen, met het grote pakket onder mijn arm.
Een man deed open. Hij zag er moe uit. Wat is er? vroeg hij.
Brouwer? zei ik.
Ja.
Ik heb denk ik een pakketje voor u. Het is een tijdje terug bij mij…
Nu maakte ik zelf mijn zin niet af en de man onderbrak me.
O.
Weer iemand van weinig woorden maar dit was anders. Er lag afkeer in zijn stem. Teleurstelling. Ik wist het op dat moment niet precies, maar blij met zijn pakje was hij in ieder geval niet.
Sorry dat het zo lang bij ons heeft gestaan, zei ik, want ik dacht dat hij misschien teleurgesteld was omdat hij lang op het pakje had moeten wachten. Het zat anders.
De man zei: Het is er toch.
Het was geen vraag, het was eerder berusting.
Ik wist niet goed wat ik moest doen. Ik benadrukte: Ik wil het graag even afgeven.
Dat snap ik, zei de man, maar omdat hij geen aanstalten maakte het aan te pakken reikte ik het hem aan.
Ik keek langs de man de hal in. Langs de muur stonden een heleboel dozen opgestapeld. Geen pakjes, het waren verhuisdozen. Hij woonde hier nog maar net.
Eigenlijk wilde ik weer vertrekken, maar iets in zijn houding intrigeerde me, en ik zei op vrij neutrale toon: Je zit er niet echt op te wachten.
De man knikte. Hij had warrig krulhaar en hij droeg een joggingbroek. Hij zei: Ik hoopte eigenlijk dat het niet meer zou komen.
Dit pakje?
Ja.
Hij keek me aan. Knikte nog een keer. Ik hoopte dat het verdwenen was.
Nou, zei ik. Dat kan in de stad misschien, hier zorgen de mensen in de buurt beter voor elkaars spullen.
Dat merk ik, zei de man.
Hij stond met het witte pakje in zijn hand, kneep er even in, draaide het om. Hij wist ook niet goed wat hij moest doen en ik wachtte nog even tot hij zei: Wil je het zien?
Dat was nieuw. Geen enkel ander pakketje had ik samen met de ontvanger opengemaakt. Het was vreemd maar toch wilde ik dit wel zien, ook uit beleefdheid. Goed, zei ik.
Kom binnen, zei hij. Ik ben Erik.
Ik zei mijn naam en Erik liet me langs de verhuisdozen lopen, naar de woonkamer die ook bij dit huis aan de achterkant is. Hij legde het pak op tafel en haalde een schaar uit de keuken. Hij voelde aan de rand, voorzichtig, en begon te knippen. Er zat inderdaad kleding in. Ik zag eerst een jasje, opvallende kleur blauw, en toen had ik nog geen idee, maar vooral de muts die tussen het jasje en de opvallende pofbroek gevouwen zat verraadde alles: het was een pietenpak.
Hij keek naar het raam aan de voorkant van het huis, toen weer naar mij. Ssst, zei Erik. Weer keek hij naar het raam. Volgens mij kan dat niet, hier. 
Wat kan niet?
En toen vertelde hij dat hij pas net hier was komen wonen en dat hij een nieuw pietenpak had besteld, zijn oude was versleten en echt aan vervanging toe. Hij durfde het alleen niet meer aan. Hij durfde het zelfs niet meer in huis te hebben. Zo zei hij het: Je kunt dit hier niet aan.
Waarom niet? vroeg ik.
Ligt gevoelig, zei Erik. Waar ik vandaan kom is er niks aan de hand, maar hier word je gelyncht als je in zo’n pak over straat gaat, ook straks met de intocht of met sinterklaasavond.
Waar kom je dan vandaan? vroeg ik, alsof ook hij uit een ver en exotisch land kwam of uit het oosten van Europa, al weten ze daar waarschijnlijk niks van Sinterklaas.
Uit Friesland, zei Erik.
Nu wist ik wel dat de vorige sinterklaasintocht ergens in het noorden was en dat ze daar nog altijd Zwarte Pieten op laten draven, dat is inderdaad wel een verschil met Amsterdam. Voor de krant had ik er een paar artikelen over geschreven.
Erik herhaalde met zachte stem: Je kunt dit hier niet aan.
Het klonk vrij definitief. Toch vroeg ik: Weet je het zeker?
Ja, met al die nationaliteiten in de buurt. Ze komen overal vandaan, hebben alle kleuren. Dat wist ik wel, toen ik hier kwam wonen. Maar ik was Zwarte Piet vergeten. En ik had dat pak al besteld.
En toen heb je mij er maar mee laten zitten?
Dat klonk niet zo dreigend als het lijkt. Eerder wat direct.
Hij knikte.
Ik weet het niet, hoor, zei ik. In Friesland denken ze misschien dat pak en schmink en al die symbolen één zijn. Het moet zo, dus wij doen het zo. Maar dat verschuift dus. Pak een ander design, schmink wat vager, oorbelletjes weg. Maar jij durft je pak niet meer aan? Volgens mij tillen de mensen hier er niet zo zwaar aan. Wel aan wat je met zo’n stereotype uitdraagt, maar niet aan het verhaal.
Het verhaal? vroeg Erik.
Het verhaal van Sint en Piet. Dat leeft hier ook.
Denk je?
Ik denk het wel, zei ik. Wij wonen hier ook nog maar net en wij gaan straks zeker Sinterklaas vieren. Ik heb mijn pak al klaar hangen.
Jouw pak?
Nu kon ik even een stilte laten vallen. Toen zei ik: Om een feest goed te vieren moet je wel de juiste outfit hebben, toch?
Voorzichtig knikte hij.
Ik ben zo terug, zei ik, en ik stak de straat over, ging naar huis, naar zolder, en schoof de dozen met Limburgse carnavalskleren uit de stellingkast op de berging. In onze oude huuretage in Zuid stonden die dozen ver weggestopt achter een luik onder het schuine dak, hier staan ze netjes naast elkaar in het washok, warm en veilig en bereikbaar. Ik vond het pak dat ik zocht, nam het mee naar Erik. Hij liet me weer binnen. Ik legde de kledinghoes op tafel en ritste hem open.
Sint, zei Erik.
Het was mijn oude sinterklaaspak. Compleet met mijter en overhemd met mooie boordjes. Alleen de staf was verloren gegaan, niet tijdens de verhuizing maar bij een iets te wild uitgevallen sinterklaasviering bij mijn Amsterdamse voetbalclub.
Doen? vroeg ik.
Erik keek me nog even vragend aan. Op deze dag in oktober, een mooie rustige herfstdag, in deze rustige straat in Nieuw- West, tussen de betonnen nieuwbouwhuizen.
De straat op, zei ik, aan de slag.
Voor Erik zijn nieuwe pak aantrok haalde hij een grote zak pepernoten uit een keukenkastje. Ik heb ook nog chocoladenootjes, zei hij. Zijn toon was inmiddels redelijk enthousiast, tot hij nadacht over de schmink. Wat doen we met de kleur?
Dat hoeft niet meer zo precies als voorheen, zei ik. Een paar vegen en je bent er.
Dat stelde hem gerust. We kleedden ons om en op die vroege herfstavond gingen we samen langs de deuren. Eerst bij nummer 7, want ik wist wel dat de andere buren dan gauw genoeg zouden komen, en dat gebeurde. Sint en Piet dronken een biertje in de tuin met de Koreanen, de Engelsen en Polen van ons blok, op de plek waar die zomer het zwembad had gestaan, en de kinderen zwermden om ons heen en vingen de pepernoten op die Piet strooide, onze nieuwe buurman.