Deze week gelezen: Sebastian Barry, Wytske Versteeg

Sebastian Barry, Wytske Versteeg: de redactie las een rustige roman met een soepele, sobere verteller, en een indringend essay over misbruik, kwetsbaarheid en taal.

*

Jan van Mersbergen: Sebastian Barry, Duizend manen

Een samengesteld gezin in een tijd waarin je dat niet verwacht, op een plek waar je dat niet verwacht. Sebastian Barry combineert in zijn nieuwe roman Duizend manen, vertaald door Jan Willem Reitsma, een gezinssituatie die je verwacht bij een hedendaagse sitcom zoals Modern family of Two and a Half Men met het wilde westen. Het werkt goed, vooral omdat hij Winona, de hoofdpersoon van Indiaanse afkomst, heel soepel laat vertellen.

‘Nou, ik barste gewoon in tranen uit toen ik hem zag aanrijden want zo was de toestand waarin ik verkeerde.

Winona vertelt. In de zin staan geen komma’s. Ze vertelt wat ze voelt. Het is expliciet. Ze is duidelijk. Ze probeert te beschrijven wat ze voelt, en het aangeven dat ze tranen had helpt.

De laatste weken heb ik mopperende reacties gekregen op de manier waarop ik op mijn site over boeken schrijf. Abdelkader Benali noemde het ‘close reading’, en hij gaf aan dat hij daar erg van houdt. Hij is een schrijver, en eigenlijk pluis ik proza na voor lezers die de technische kant van het schrijven interessant vinden, en schrijvers vinden dat interessant, daar zijn ze dagelijks mee bezig.
Een boekverkoper vond dat ik erg veel woorden nodig had om te zeggen dat het een kutboek is. Dat is nou precies het verschil tussen een kwalificatie en een analyse met daarbij hopelijk een uitleg die aangeeft waarom het boek een kutboek is, zonder die term natuurlijk te gebruiken. Schrijvers vinden kwalificaties niet prettig. Lezersreacties die aangeven wat het boek met de lezer doet kunnen ze over het algemeen wel waarderen. Die doen, als het goed is, recht aan het werk van de schrijver, omdat het lezen daarna ook gezien wordt als werk.
Een andere typische reactie was dat ik enkele zinnen uit een boek haal, uit de context, en aan de hand van die zinnen een heel boek kwalificeer. Dat doe ik wel, zinnen als voorbeeld gebruiken, want enkel roepen dat het hele boek geweldig is heeft voor mij minder waarde dan die ene zin die geweldig is, of juist niet geweldig. Het gaat echter niet om het complete boek, het gaat om de stijl, om de toon, om de vertelling, om de stelligheid, om de kracht van de vertelling, om de keuzes die een schrijver maakt, om de afstand tussen ik-verteller en lezer, tussen schrijver en personages, tussen schrijver en lezer. Dat spel, dat beschrijf ik.

De verteller van Barry heeft een groot minderwaardigheidscomplex. Interessante tegenstelling. Haar is van jongs af aan, als Indianenwees, duidelijk gemaakt dat ze niks is. Ze telt niet mee. Ze weet het. Ze is nog minder dan de slaven die nu weliswaar vrij zijn maar nog niks te zeggen hebben. Oud-slaven worden in de stad in elkaar geslagen. Nu ze bij twee mannen woont, een landlord, en twee oud-slaven, is Winona nog altijd de laagste in de rangorde. Ze weet het, ze kent haar positie.

Winona overkomt hetzelfde, ze wordt mishandeld en verkracht. Daar vertelt ze over. Niet in beschouwende passages, niet aan de hand van filosofische referenties, want die heeft ze niet. Ze vertelt hoe ze van onder vernield is.

Als in een roman een verteller opgevoerd wordt, en dat is een keuze van de schrijver, die totaal twijfelachtig is, zoals Johan Harstad doet in Max, Mischa & het Tet-offensief dan is iedere zin die hij formuleert op die keuzes terug te voeren. Zijn verteller twijfelt en houdt de lezer aan een lijntje. Hij is vertwijfeld, maar dat hoeft de vertelling nog niet twijfelachtig te maken. Een verteller kan heel goed iets stelligs zeggen, vanuit vertwijfeling, op een manier die de lezer doet geloven dat hij juist twijfelt. Die gradaties schuilen in een enkel woordje. Dat doseren is wat een schrijver doet, zodat de lezers iets voelen wat aansluit bij het verhaal, de personages, de leeservaring op zich.

Winona twijfelt niet, ze weet echter tegelijk niet wat er precies met haar gebeurd is. Dat is een ander soort twijfel dan het geharrewar van Harstad, dat bladzijden duurt. Barry kiest ervoor een Indianendochter het heft in eigen handen te laten nemen. Nu doet het verhaal er weinig toe, de vertelling is het belangrijkste, daarmee brengt Barry de lezer bij het gevoel dat verstopt zit in deze mooie roman. Mooi, omdat de lezer de kans krijgt iets te voelen.

Barry laat zijn hoofdpersoon vertellen over de slavenhutten, via het oud-slavenmeisje. ‘Er waren drie dozijn geweest. Daarbinnen, zei ze, was de mensheid een boek zonder omslag.’
De alinea houdt hier op. Geen sentiment, alleen het beeld van een boek zonder omslag. Dat is fladderig, dat valt uit elkaar, dat is kwetsbaar, dat is naamloos. De lezer heeft hier eigenlijk een witregel nodig om dit beeld even in te laten werken. Om zelf het beeld af te kunnen maken in je hoofd. Het is niet helemaal duidelijk, maar ergens in je hersenen ontstaat iets wat Barry vaag voor ogen heeft.
Geen losse vertelling die maar doordramt en de lezer overdondert met lege zinnetjes, zoals Harstad doet. Sla het vuistdikke boek maar open en je vindt altijd zo’n zinnetje.

Wacht even, dat doe ik.

‘Omdat ik hoe dan ook een spoor wilde achterlaten, rookte ik een laatste sigaret terwijl ik rondjes door de kamer liep en ik blies uit alle macht de rook tegen de muren, probeerde met mijn hand de nicotine voor eeuwig en altijd in het behang te wrijven.’

Daar hebben we Max weer, de verteller van Harstads opgehemelde roman. Lukraak een zinnetje. Scrollen door het boek op internet, stoppen, cursor stil. Daar istie. Een zonde, maar wel weer een zin die me direct duidelijk maakt dat ik te maken heb met een acteur die een pose aanneemt, die effect wil, van zijn eigen handelen. Ik verzin het niet hoor, het staat er. Een ik-verteller die een sigaret opsteekt omdat hij een spoor wilde achterlaten. Het is geen roker, hij wil iets bereiken met het roken van een sigaret. Terwijl hij rondjes door de kamer liep blies hij de rook uit. Uit alle macht, ook nog. Tegen de muren. Ik zie hem draven. Blazen. Een scène, jawel. Hij zet het nog even aan door de nicotine, niet de rook, het behang in te wrijven. Doe je best maar. lastig om de nicotine van de rook te scheiden, maar dat terzijde.

Ik bedoel maar, de ene schrijver brengt zijn beelden op een andere manier dan de andere schrijver. Het mannetje dat Harstad opvoert brengt iets anders over als de verteller van Barry. Mijn voorkeuren geef ik graag aan. Niet om lezers op een of ander spoor te zetten. Lezen is altijd lezen, maar wel hoop ik dat de technieken achter een boek, achter een hoofdstuk, zelfs achter een enkel zinnetje, op een of andere manier meegenomen worden in een analyse van het boek.

Laatst werd een recensent geïnterviewd. Hij zei dat het objectief analyseren van een boek onzin is. Nu heeft hij zeer sprekende persoonlijke voorkeuren, vooral voor vrouwelijke schrijvers, zelfs zo sterk dat wanneer er een nieuw boek verschijnt van een vrouw en je weet dat hij het gaat bespreken, het bijna mogelijk is die recensie al te schrijven voor hij verschenen is. Toch spreekt het idee van persoonlijk over boeken schrijven me erg aan.
Waarom bevalt dit boek van Sebastian Barry me zo goed, en dat van Harstad niet? Waarom denk ik bij de ene verteller: stel je niet aan, en neemt de andere verteller mij moeiteloos mee haar verhaal in? Dat is het verhaal dat ik als lezer en als schrijver hier graag wil vertellen.
Vanzelfsprekend heeft dat te maken met wie ik ben, met wat ik kan waarderen, met de manier waarop er vroeger in de polder tegen me gepraat werd, welke waarden daar belangrijk waren, welke waarden me naar de stad dreven, waarom ik wel voor schrijven kon kiezen en niet voor muziek maken. Het heeft te maken met mijn reactie om mijn omgeving, want een roman is een zelfgekozen andere omgeving die ik op bepaalde momenten binnenlaat. Is dat in de winter en de dagen zijn kort en donker, dan leest een boek al anders dan in de schaduw op een zonnige dag met een koud drankje naast je. Dat speelt ook mee. Maar vooral kunnen romans en vertellingen aangeven wie je bent, als lezer, als mens.
Dat ontdekken, dat uitpluizen, dat is een andere manier van lezen dan enkel vluchten voor wie je bent door te verdrinken in een dik boek. Dat sla je dicht, onder de indruk, maar over jezelf heb je niks geleerd.

Terug naar Duizend manen, en dat andere boek.
De stellige manier van vertellen van Winona, die op geen enkel moment een pose aanneemt of vreemde handelingen verzint om haar gevoel over te brengen, die zeg maar geen nicotine in het belang wrijft om wanhopig aan anderen, die er op dat moment niet eens bij zijn, maar die pas later als toehoorders / lezers de pineut zijn, te laten zien welke gevoelens er in haar borrelen, neemt het heft in eigen handen.
Dat doet ze. Direct. Ze kronkelt niet honderd bladzijden met dat besluit in haar hoofd en reacties in haar lijf, al vertelt ze wel dat ze nadat ze verkracht was over haar hele lichaam trilde. Dat trillen draagt bij aan het overbrengen van wat haar overkomen is zonder toneel te spelen, dat voelt de lezer meteen. Ze schaamt zich bijna dat ze trilde, zo vertelt ze het. Als de jongen op wie ze misschien een oogje had bij de boerderij komt aanrijden en Winona hem niet wil zien, dan beschrijft ze het trillende oude paard waar hij op zit. Dat trillen is precies hetzelfde beschreven.
Ik blijf denken aan de verteller van Harstad die nicotine in het behang wrijft. Sorry hoor, maar wat zou Barry van zo’n personage en zo’n handeling gemaakt hebben?

‘Je kunt niet je hele leven een tranenfontein zijn,’ zegt Winona.
Winona is zo veel sterker, de vertelling is zo veel sterker. Ondanks die tranen, ondanks dat trillen in haar beschadigde lijf. Wat Duizend manen zo veel sterker maakt is de overdrachtelijkheid. Waar Harstad zijn verteller schreeuwend en poserend voor je zet laat Barry zijn vertelster onder je huid kruipen. De ene wil je het liefst wegsturen, als een verkoper die aan de deur staat, deze Winona wil ik vasthouden en beschermen. Een romanpersonage waar je voor wilt zorgen, als lezer. Is dat niet het mooiste compliment? Is dat niet wat schrijvers moeten zien te bereiken?

Soms is het taalgebruik van Winona erg formeel, overdreven formeel. Zo noemt ze advocaat Briscoe steeds ‘de advocaat Briscoe’, en formuleert ze: ‘Ik had de indruk dat de advocaat Briscoe vanaf zijn eerste verschijning vreugde in hem schepte.’ Briscoe vond iemand leuk, maar ze zegt het wat stijfjes. Een manier van spreken die me in De ondergrondse spoorweg van Colson Whitehead erg tegenstond, niet ontoevallig ook een boek over slaven in Amerika, maar hier begrijp ik het wel, voel ik het wel, past het bij de verteller. Het grote verschil: Barry laat een ik-verteller dit zeggen, van binnenuit. Whitehead vertelt zelf zo.

‘Ze spraken over hun opleiding aan de jongensacademie in Paris die ze allebei in verschillende jaren hadden bijgewoond.’

Dat zijn geen vertaalfoutjes, dat is de stem van Winona zoals Barry hem bedacht heeft, de stem van een Indianenmeisje tussen slaven. Die volgen geen opleiding, in hun beleving woon je een opleiding bij. Die afstand tot opleiding zit compleet in haar stem. Mooi.

Had ik al verteld dat in deze roman, Duizend manen, de twee oude mannelijke personages die voor Winona zorgen dezelfde mannen zijn als die in Dagen zonder eind, de roman van Barry die in drie jaar geleden las? Ik kwam er pas achter toen ik al zestig pagina’s op weg was in deze nieuwste. Barry legt niet de nadruk op die mannen, op hun verleden, op hun relatie die duidelijk homoseksueel is, maar dus niet dusdanig benoemd.
Het verschil tussen de vertellers is zo opvallend en eenvoudig, en een gevoelskwestie. Dat kan iedereen. Over het vertellen en opschrijven zeggen beide vertellers iets. Vergelijk de Max van Johan Harstad met de Winona van Sebastian Barry.
Max: ‘Ik schrijf dit tenslotte voor jullie, voor ons, voor mezelf. Ik schrijf dit voordat ik het vergeet.’
Winona: ‘Ik weet die dingen dus ik schrijf ze op.’
Bepaal zelf maar welke insteek, toon en zegswijze je voorkeur heeft.

Duizend manen vraagt wel iets van de lezer. Het vraagt niet achterover te leunen en je te laten overrompelen, het vraagt een traag leestempo, aandacht voor zinnetjes, een pauze, en weer verder op pad met Winona.
Ze weet: alle rivieren komen uit in de zee. Ze had de sheriff kunnen doodschieten, maar ze deed het niet. ‘Maar net als de rivier, later, kwam het allemaal op hetzelfde neer.’ Daarmee sluit ze het zesde hoofdstuk af nadat ze verteld heeft dat ze de sheriff dood had kunnen schieten en ‘dan een verhaal had gehad dat door een plotse wending was geraakt.’
Dat heeft het boek wel, maar dat weet ze zelf niet.
Ik besteed weer erg veel woorden, ruim tweeduizend, aan een roman die waarschijnlijk de zestigduizend woorden maar net haalt. De verhouding bespreking : roman is één op dertig. Dat zou een eis voor boekbesprekingen in kranten moeten zijn, in plaats van driehonderd lovende woorden over een boek van duizend maal zoveel woorden.
Dat zijn de Duizend manen uit de titel.
Mocht je niks te doen hebben, deze weken, thuis, lees dan dit boek. Lees het heel rustig, dit boek, want het zit vol indringend gevoel.

Querido gaf Duizend manen uit. Lees een fragment op Athenaeum.nl.

Daan Stoffelsen: Wytske Versteeg, Verdwijnpunt

Het nieuwe boek van Wytske Versteeg, een essay, Verdwijnpunt, begint prachtig, met een beeldspraak die duisternis en kwetsbaarheid oproept:

‘Misschien zou dit boek stekels moeten hebben. En ook een kaft niet van gewoon karton, maar van een materiaal met het soort rotsachtige hardheid waaraan je je kunt stoten en bezeren. Of ik zou het in waterverf moeten maken in een huidkleur die bijna doorzichtig is, of anders van glas dat breekt als je het aanraakt.’

En dat klopt, dit boek is openhartig en hard, gegroeid vanuit een geschiedenis van misbruik en aanranding, van depressie ook, verwijdering van geliefden, zelfmutilatie, zelfmoordverlangen. De autobiografische gegevens die Versteeg aanreikt, hakken erin of schrijnen, ze raken je. De feiten zijn verschrikkelijk. Maar Versteeg mijdt sentiment (‘niet zonder me af te vragen of die woorden niet al te groot, te melodramatisch zijn voor iets wat zo vaak voorkomt als seksueel geweld’), ze zoekt naar taal die past, naar hoe het schrijverschap bij haar past ook. Ze bevraagt taal. Wat is ‘trauma’, vraagt ze zich bijvoorbeeld af:

‘Een traumatische gebeurtenis doorboort de huid – de grens tussen mijzelf en de wereld buiten mij – en verstoort de samenhang van levend weefsel. Het is een moment als een klap of een snee of een schok, waardoor een plotselinge scheiding ontstaat. Als ik mezelf tijdens het koken per ongeluk in mijn duim snijd, zal ik mijn beweging staken zodra ik de pijn van de snee voel. […] Een onhandige beweging met een keukenmes beschadigt de huid van mijn vinger, maar er zijn ook ongerechtigheden die schade toebrengen aan mijn “tweede huid”: mijn reputatie, waardigheid of zelfbesef.’

Wat een grote woorden, dacht ik: waardigheid, zelfbesef. Maar Versteeg illustreert het overtuigend. Ze verdiept de metafoor die ‘trauma’ is in psychische zin, en laat zien hoe het een mens kan beïnvloeden, en deel is van een maatschappij. Of de lichamelijkheid van ons ik, daar schrijft ze ook over: ‘Stay in touch, zeggen de Engelsen, keep in touch, blijf zo dicht bij mij dat ik je kan aanraken, dat ik mijn arm kan uitstrekken om de contouren van je lichaam af te tasten, er zeker van te zijn dat jij het nog steeds bent, al liggen er jaren en kilometers tussen ons in. […] Out of touch, dat ben ik, niet meer in staat om aangeraakt te worden, ook niet als de fysieke afstand opgeheven wordt en we weer in dezelfde kamer zijn.’

Minder dan Manon Uphoff, die met Vallen is als vliegen een monument oprichtte voor het misbruikte kind én een geweldige roman schreef, tast Versteeg de gebeurtenissen zelf amper af – nu doe ik het ook, het ontwijken (‘Waar ik vermeed, en nog altijd vermijd, een naam te geven aan wat er gebeurd was, zocht ik wel naar de meest passende woorden om de pijn te beschrijven die ermee samenhing.’) – maar kijkt ze naar de tijd daarna. Hoe het tussen jou en de omstanders (haar ouders) komt te staan, hoe het je zelfvertrouwen beschadigt, je vertrouwen in anderen, hoe het je schokt en doet wankelen en omver werpt. Hoe uiteindelijk één persoon je kan helpen, misschien zelfs helen (waarom die term passend is, weet ze ook overtuigend te zeggen).

Maar dat dit boek niet per se de afsluiting is. (‘We willen niet dat iemand uit de afgrond terugkeert zonder iets voor ons mee te nemen; we willen helemaal niet horen dat het er gewoon alleen maar zwart is. Maar als er al iets is wat je kunt meenemen, als er iets is wat je kunt leren van ervaringen die je net niet doden, dan is dat niet in woorden uit te drukken, niet zonder onmiddellijk te verschrompelen tot een cliché, iets wat duizenden mensen al duizenden keren eerder hebben gezegd.’)

Dit alleen al, beschreven in een zuivere stijl, is een prestatie. Maar Verdwijnpunt is, in de persoonlijke, zoekende vorm die ik het liefst zie, ook een essay. Versteeg heeft zich ingelezen, en verwerkt soepel citaten uit de wetenschappelijke literatuur en de filosofie, uit romans, gedichten en memoires. Ik moest denken aan Manon Uphoff dus, maar ook aan Eva Meijer, die in De grenzen van mijn taal haar depressies onderzocht, en dat verbond met literatuur, taal, filosofie, psychologie.
Verdwijnpunt is net als dat essay literaire non-fictie: niet de plot, die is triest genoeg een verhaal van velen, maar de verwerking doet ertoe: die is gevoelig en intelligent. En prachtig geschreven. Ik heb veel geleerd en hoop meer te leren na herlezing over pijn, geweld, verdriet, kwetsbaarheid, taal.

Querido gaf Verdwijnpunt uit. Lees een fragment op Athenaeum.nl.