De achterblijvers

De wereld is in quarantaine. Is hij stiller geworden, helderder, of overstemt het virus alle contemplatie – dat schreven we begin april ter inleiding van onze coronacorrespondentie Binnenpost. Inmiddels is het geluidsniveau in Nederland en de wereld weer gestegen, maar het virus waart nog rond, en reflectie blijft nodig. Luc de Rooy vertaalde drie teksten uit het Spaans voor ons om zicht te houden op die andere werkelijkheid. Vandaag lezen we, na de Guatemalteeks-Amerikaanse schrijver Eduardo Halfon, de Spaanse schrijver Miguel Ángel Hernández.

*

Ons werd voorgehouden dat de verstoring spoedig voorbij zou gaan, dat spoedig alles weer bij het oude zou zijn. En zo verliep het ook voor het overgrote deel van de bevolking. De meeste mensen gingen in de eerste uren nadat het was toegestaan weer naar buiten, al waren er bij wie het dagen, weken en zelfs maanden duurde. Maar ze voelden allemaal dezelfde rusteloosheid voordat ze de deur uitgingen: de samengetrokken maag, stijve benen, een droge strot. En daarna duizeligheid. Het gevoel in een ravijn te vallen zodra ze op de stoep stonden.
Vele konden het niet verdringen. Er waren nogal wat mensen die als aan de grond genageld bleven staan zodra ze de drempel over waren. Andere keerden nog voor ze de hoek van de straat hadden bereikt op hun schreden terug. En er waren er die nog voor de werkdag goed en wel begonnen was het voor bekeken hielden.
Ik probeerde het niet eens. Na de aankondiging van president zette ik de televisie uit en draaide de deur op slot. Ik dacht er praktisch niet eens bij na, alsof het lichaam zelf een besluit nam.

In de loop der jaren slaagde ik erin mijn hoofd naar buiten te steken en de gang in te kijken. Daar laat ik het vuilnis achter tot een welwillende buur het meeneemt naar de afvalcontainer. Iedereen kent wel een achterblijver. Zo noemen ze ons. Ik heb het nooit mooi gevonden, al neem ik aan dat de term een heimelijke hoop omsluit. Dat is waarom ze ons blijven aansporen om naar buiten te gaan.
‘Er is buiten niets meer,’ zeggen ze steeds maar weer.
Maar ze zien niet in dat dat misschien wel de reden is van al onze angsten.