Deze week gelezen: Donald Niedekker

Donald Niedekker: de redacteur las een novelle die een mooie vondst combineert met mooi geformuleerde weemoed.

*

Daan Stoffelsen: Donald Niedekker, Zo zie je alles

In Donald Niedekkers nieuwe novelle – ik schrijf nieuw, maar hij publiceert al sinds 1989, een tijd bij Vassalucci en inmiddels al drie boeken bij Koppernik, en ik las niet eerder iets van hem – balanceert hij op de rand van het geloofwaardige. De man die de potloden slijpt voor IKEA zwaait af, en wil als afscheidscadeau zijn modelbouwhobby en zijn werk combineren: hij maakt een maquette van de Groningse IKEA. Dat klinkt hilarisch (ik denk dan aan de Naughty Little People Postcards), maar de weemoed overheerst, het concrete overstemt, en daardoor vergeet je het gevondene van de vondst – de parallel tussen modelbouw en schrijverschap ligt iets te veel voor de hand, realisme en suggestie zijn kerntermen – gelukkig meestal.

Want wie afscheid neemt, herinnert zich. Hij denkt niet aan zijn werk bij het Zweedse bedrijf – dat zou je verwachten toch? Daar heeft Niedekker niet voor gekozen, dat zou een slapstickroute zijn, en niet voor niets is de maquette bedacht zónder poppetjes. Maar aan zijn jeugd, inclusief een aantal bepalende scènes die Niedekker pesterig schetsmatig langs laat komen. Hier bleef ik haken:

‘Van de kop thee slaat damp af en ik zie moeder in haar moestuin scharrelen. Het is oktober en de populieren, linden, eiken beginnen hun bladeren te verliezen. Moeder banjerde door de goudgele, bruine, roodgevlamde omgekrulde en ritselende bladeren, drapeerde ze op de groentebedden met bloemkool en boerenkool en om de ruggen waaruit preien omhoog staken en zong:

Herfst Herfst Herfst
Wat heb je te koop
Honderdduizend bladeren
Op een hoop!

Ze bleef het neuriën, ook binnen in de keuken waar ze voor mij een kom havermoutpap neerzette met stroop of vlierbessenjam, die ze in september van de zware paarszwarte trossen besjes (“Hele kluiten als kikkerdril!”) had gemaakt.
Als ik aan moeder denk hoor ik haar dit versje zingen. Het is eigenaardig wat er in onze herinnering van mensen overblijft, welke landschappen we in ons binnenste bouwen. Ze heeft me omgeven met een liefde even onmisbaar en onzichtbaar als de lucht, maar ik hoor “Herfst Herfst Herfst”.’

Ik citeer ruim (ik had ook kunnen zeggen: lees dit boek, al was het maar voor dit citaat, dan was je nog verder van huis geweest, en misschien wil ik dat ook wel zeggen), al gaat het me om de gedachte in die laatste alinea: ‘Het is eigenaardig wat er in onze herinnering van mensen overblijft, welke landschappen we in ons binnenste bouwen.’ Een mooi modelbouwbeeld, en dan ‘een liefde even onmisbaar en onzichtbaar als de lucht’, dat is misschien sentimenteel in het ongrijpbare, maar ik vind dat mooi gezegd.

Ik vind scharrelen en banjeren niet hetzelfde en wat al te negatief (al zie ik wel mijn eigen, wat zwaarlijvige grootmoeder daadwerkelijk voor me), en het opsommen en stapelen is misschien wat veel (bomen, kleuren, kwalificaties voor vlierbessen), maar het loopt lekker, het ritme stroomt als de herinnering die het overbodige detail en de essentie combineert. En natuurlijk komen er meer herinneringen, en krijgen we een mooi beeld van deze eenzaat en het boerenleven, en op de valreep (mijns inziens wat overbodig, maar ja, die vondst had potentie) zelfs een plot. Met die kanttekeningen: een rijk, klein boek, dat nieuwsgierig maakt naar de rest van dit oeuvre.

Zo zie je alles is uitgegeven door Koppernik. Op Athenaeum.nl staat een uitgebreid fragment.