Deze week gelezen: Maggie Nelson

Maggie Nelson: de redacteur las een oorspronkelijk essay in 240 delen over een kleur, over pijn en rouw, dat ook vragen over genre oproept.

*

Daan Stoffelsen: Maggie Nelson, Bluets

In de vierde aflevering van deze rubriek, ruim vier jaar geleden, schreef ik over Maggie Nelsons The Argonauts (2015), een boek over queerness en over transformatie door genderoperatie en zwangerschap. ‘Ik weet niet of ik het half begrijp,’ schreef ik, maar ook: ‘Dat zijn interessante en belangrijke vragen. Ze stelt ze continu: wat is identiteit, hoe ben je jezelf, met wie, lichamelijk en geestelijk?’ Het heeft even geduurd, maar mede door de vertaaloefening van Nicolette Hoekmeijer en Mia Martin in Terras, heb ik Nelsons boek uit 2009 besteld bij de boekhandel, Bluets. Ik heb het mezelf moeilijk gemaakt door de Nederlandse vertaling (mei 2021 bij Atlas Contact, reserveer hem vast bij je boekhandel) niet af te wachten, en in het Engels te lezen. Maar ook voor dit boek geldt: razendinteressant. Droevig ook, en geestig. Zo begint Nelson:

‘1. Suppose I were to begin by saying that I had fallen in love with a color. Suppors I were to speak this as though it were a confession; suppose I shredded my napkin as we spoke. It began slowly. An appreciation, an affinity. Then, one day, it became more serious. Then (looking into an empty teacup, its bottom stained with thin brown excrement coiled into the shape of a sea horse) it became somehow personal.

2. And so I fell in love with a color—in this case, the color blue—as if falling under a spell, a spell I fought to stay under and get out from under, in turns.’

De gedachte heeft iets geestigs: verliefd op een kleur, onder de betovering van blauw. Iets origineels, zoals Heather Christle deed met huilen en tranen, en net als bij die essayiste wordt Nelson nu eens intiem persoonlijk en dan weer bijna academisch afstandelijk. In 240 kleine essays van enkele alinea’s tot een enkele zin, genoemd naar de korenbloem (maar dan in het Frans, Nelson komt pas laat erachter dat die prachtige blauwe bloem een doodnormale Engelse naam heeft), onderzoekt ze de kleur blauw, perceptie, pijn, het fysieke en emotionele en intens liefdesverdriet. Rouw. Goethe komt langs en Wittgenstein (denk hier een zwetende emoji) en Gertrude Stein en Marguerite Duras en Leonard Cohen en Joni Mitchell. Een psycholoog die beweert dat ‘some crying is simply “maladaptive, dysfunctional, or immature.”‘ Waarop Nelson schrijft:

‘94. —Well then, it is as you please. This the dysfunction talking. This is the disease talking. This is how much I miss you talking. This is the deepest blue, talking, talking, always talking to you.’

Zo gaat ze van droge wetenschappelijke nonsens naar de persoonlijke pijn achter het boek in snoeiend korte, licht variërende zinnen, ‘talking, talking, always talking to you’. Wikipedia noemt dit een ‘poetry collection’, maar Nelson is primair een essayist. Talig is Bluets heel sterk en verzorgd (voorzover ik dat kan beoordelen bij het Engels) maar poëzie is het niet; ik lees lopende prozazinnen. Het boek heeft wel iets ongrijpbaars, met mooie inzichten en pijnlijke observaties. Zo schrijft ze naar aanleiding van Leonard Cohens ‘Famous Blue Raincoat’, dat hij besluit met ‘Sincerely, L. Cohen’, dat het haar minder alleen doet voelen…

‘… in composing almost everything I write as a latter. I would even go so far as to say that I do not know how to compose otherwise, which makes writing in a prism of solitude, as I am here, a somewhat novel and painful experiment.’

Dus zijn de Bluets brieven? Zo lijkt het dus niet alleen om kleur en pijn en gemis te gaan, maar ook om taal en genre. Alleen al die laatste kwestie maakt dit een bundel om te herlezen, en straks in vertaling.

Bluets verscheen bij Jonathan Cape in het Verenigd Koninkrijk (ik kocht het bij Athenaeum) en verschijnt in mei bij Atlas Contact.