Deze week gelezen: Annelies Verbeke

Annelies Verbeke: de redacteur las de nieuwe, mooie, knappe verhalenbundel van de Biesheuvelprijswinnaar, die vermaakt en intrigeert en prikkelt om de klassieken te gaan lezen.

*

Daan Stoffelsen: Annelies Verbeke, Treinen en kamers

In de week van verschijnen kreeg Annelies Verbeke meteen twee mooie, grote stukken – een in NRC Handelsblad en een in Trouw. Ik, net begonnen in haar nieuwste verhalenbundel, bladerde snel door. Mijn mening vormde zich nog. Maar terwijl Thomas de Veen en Gerwin van der Werf heel andere elementen uitlichten en loven of bekritiseren, hun enthousiasme deel ik: wat een mooie, knappe bundel is dit.

De grote gemene deler tussen de verhalen is dat Verbeke – ze won met haar vorige bundel de J.M.A. Biesheuvelprijs – zich liet inspireren door de wereldliteratuur, van een Mesopotamische priesteres van vier millennia geleden tot Gullivers reizen en Moby Dick, maar tegelijk de actualiteit verslaat met HSP’s, incels en scholieren met thuisonderwijs. Plus: Verbekes ambachtelijkheid die elke vorm aankan, en de afwisseling van vertelplezier en maatschappelijke betrokkenheid.

In haar openingsverhaal, ‘Deserteren’ (een verkorte versie van de gelijknamige novelle), staat een van mijn favoriete Verbeke-personages centraal: de auteur. Dit ietwat depressieve alter ego van Verbeke heeft wel eens in De Revisor gefigureerd, maar ook in Hallelujah, en hier treffen we haar aan in een zelfgegraven graf in het park. Twee deelpersoonlijkheden van haar trekken haar eruit en betrekken haar in een groepsessie met Elaine N. Aron (die van Hoog Sensitieve Personen. Hoe blijf je overeind als de wereld je overweldigt), Goethe, Mann, Werther, Lotte en Charlotte, met absurdistische trekjes.

‘“Misschien kunnen we dat overslaan,” oppert de auteur, geërgerd over de vanzelfsprekendheid waarmee Elaine onmiddellijk de rol van gespreksleider naar zich toe trekt. “Maar van u, waarde heer Von Goethe, excellentie, wil ik wel graag weten welke Goethe u bent, de echte of die van Mann?”
“O,” zegt Goethe, met een stem die even zacht en hoog is als die van Werther, krabbend aan zijn enorme voorhoofd, kijkend naar de wiebelende neuzen van zijn schoenen, en dan van Mann naar de auteur. “Daar komt u me met een vraag… Eerlijk gezegd ben ik daar zelf ietwat over in de war.”’

Dit vind ik grappig, en goed gedaan. Want hoe metaliterair wil je het hebben? Het personage, dat we wel mogen identificeren met de schrijver zelf, vraagt een ander personage of die zelf de schrijver Goethe is of het personage van een andere schrijver. Goethes verwarring is uiterst verklaarbaar. Ook mooi: het contrast tussen de eerste alinea van dit citaat, waarin de auteur nogal hoogdravend is, en de tweede, waarin ‘waarde heer Von Goethe, excellentie’ nogal suf overkomt. En dat beletselteken, die puntjes… die vertaalt Verbeke ook in woorden, die stem, dat krabben, dat kijken, ze vertraagt heel effectief.

Dat metaliteraire is ontegenzeggelijk ook een nadeel: verhaal na verhaal heb ik het idee dat ik allusies mis. Een studie Klassieke Talen (die slechts van pas komt bij het verhaal in verzen ‘Verloren zang’, dat Odysseus in Moria plaatst) en mijn focus op moderne Nederlandse en vertaalde literatuur nadien helpt me niet echt. En bij een enkel verhaal voelt de wereldliteraire inzet wat gezocht. Maar de motto’s bij de verhalen sturen wel je denkrichting.

En bovenal zijn het sterke verhalen op zich, die variëren in vorm van een praatje van een conducteur tot dat homerische verhaal, met naast ik- en hij-perspectief ook veel tweede persoonsverhalen. Het incelverhaal heeft iets dystopisch, er zitten kluchtige scènes tussen en een nachtmerrie. Geslaagde verhalen, met een aantal paarden en fatale schoten als motieven er licht doorheen geweven, maar vooral grote variatie in toonzetting en thematiek.

Verbeke heeft – de klassieken blijven relevant – tijdloze thema’s te pakken: identiteit, (gefnuikte) liefde, jaloezie, strijd en frustratie. En de coronamaatregelen worden heel natuurlijk ingebed in de verhalen. In ‘Orewoet’, het korte, lyrische Hadewijch-verhaal waarin een liefde op afstand beperkt wordt, schrijft Verbeke:

‘Wij waren dit verloren en vergeten, de eenwording, het verlangen ernaar, de orewoet. Nu de grenzen sluiten en de treinen tot stilstand komen, voelen wij onze handen. Nu gruwt ons slechts het verlies.’

En in ‘Wétiko’, een verhaal dat volgt op het nachtmerrieverhaal ‘Vleermuis’, ontdekt een scholier tijdens het thuisonderwijs de Spaanse, zestiende-eeuwse schrijver Bartolomé de las Casas, die de genocide op de oorspronkelijke bewoners van Amerika beschreef. ‘Je hebt een droom gehad. Een opeenstapeling van verschrikkingen, dat weet je nog, maar de concrete beelden ben je kwijt. Wel is er dat woord: Wétiko,’ opent Verbeke, en na enig googelen naar de oorsprong van dat woord: ‘Al voor het ontbijt ben je wijzer en stiller geworden en heb je het gevoel dat er ter hoogte van je maag een gat is ontstaan.’

‘Het is geen honger. Verder dan een banaan en een kop thee kom je niet. Je ontwijkt de bezorgde blik van je moeder. Soms verdenk je haar ervan dat ze hoopt op anorexia, zodat haar obsessie omtrent je eetgewoonten meer bestaansrecht verkrijgt. Maar zulke dingen zou je niet over haar moeten denken, ze houdt van je.’

Verstandig en tragisch, zulke gedachten, in een verhaal dat puberfrustraties in lockdown verbindt met trieste wereldgeschiedenis – en een levensles van Churchill. Treinen en kamers vermaakt en intrigeert, verveelt niet, en prikkelt tot het (her)lezen van de klassieken. Perfect voor literatuurwetenschappers, of professionele lezers met honger naar meer dan een boterham met kaas en een kop thee.

Treinen en kamers is uitgegeven door De Geus. Op Athenaeum.nl staat een fragment uit ‘Wétiko’.