De man met de hondjes

In Parijs is het makkelijk van alles te verliezen. Zoals een exemplaar van De wetten van Connie Palmen bijvoorbeeld. Een nieuw kort verhaal van Janne Heling.

*

‘Ik ben De Wetten kwijt’, zei je toen je thuiskwam. Hardop, maar ik weet niet of je het tegen iemand in het bijzonder had of tegen jezelf. Ik vermoed dat laatste. Je had het boek in je tas gestopt toen je de deur uitging. Tenminste, dat dacht je, want plotseling was het onvindbaar.

*

Als je dit leest, wil je waarschijnlijk weten wie ik ben en waarom ik zoveel weet. Dat snap ik, maar dat komt later wel. Dit gaat namelijk niet over mij. Ik kan je wel alvast vertellen wáár ik ben.

*

In Parijs is nooit iemand thuis, zeker niet in de zomer. Bijna nergens kun je naar binnen kijken, want voor de meeste ramen zijn de luiken dichtgeslagen om de hitte buiten te sluiten. Als voorbijganger kun je dan niet fantaseren over wiens leven je voor even zou willen overnemen, waar je het liefst zou aanschuiven, welke lamp, bank, boekenkast je zou meenemen naar je eigen huis. Voor wie achterblijft is er bovendien het vuil, dat extra grijs in je huid trekt in de heetste maanden van het jaar.

Je handen plakten inderdaad van de warmte en viezigheid: jij was achtergebleven. Misschien was dat niet verstandig geweest. Die stang in de metro vastpakken om je evenwicht te bewaren, was ook geen goed idee. Het vet van vreemde handen had zich vermengd met je eigen zweet en toen je je daar bewust van werd, besloot je uit te stappen bij Glacière. In de straat waar het metrostation op uitkomt, waren vanaf de achttiende eeuw ondergrondse ijskelders gevestigd. ’s Winters werd bevroren water uit de Bièvre gehakt en bewaard in de Rue de la Glacière, zodat ook in de zomer oesters op ijs geserveerd konden worden. De ijskelders zijn er niet meer, het riviertje is er nog wel, maar in 1912 werd het geïntegreerd in het Parijse rioleringssysteem. Daarmee verdween het water onder de straatstenen van, hoe kan het ook anders, Rue de Bièvre.

Wat nu nog over is van die straat, ligt vlak bij het appartement waar je samen met je geliefde een paar maanden geleden introk op nummer 11, tweehoog, aan de Boulevard Saint-Germain. Voor de aanleg van die brede strook asfalt moest niet alleen een van de weinige herinneringen aan het riviertje grotendeels wijken. Hele huizenblokken werden neergehaald: barricades opbouwen in smalle steegjes bleek voor opstandig volk veel te makkelijk, waardoor brandhaarden van revoluties en rellen onbereikbaar waren voor de cavalerie. Daar moesten dus brede lanen voor in de plaats komen. Met je verhuizing naar de boulevard startte je in wezen een nieuw leven op een fundament van neergeslagen protesten, nog voor ze konden uitbreken.

Daar zag je niets van als je uit het raam keek van je appartement, gelegen op een hoek, twee verdiepingen boven café Le Cardinal Saint-Germain. Toen jullie er introkken, leek het je leuk om boven een kroeg te wonen. Binnen een week had je ruzie met de uitbater, omdat je vanaf je balkon per ongeluk de as van een sigaret in een glas beneden op het terras liet vallen. Een paar dagen later maakte je het nog erger door op datzelfde balkon wasgoed te drogen. Een warme wind was plotseling opgestoken en je ondergoed belandde twee verdiepingen lager in de schoot van een klant.

Het liefst had je het terras daarna vermeden. Maar het was onontkoombaar, evenals het lawaai dat ervan opsteeg. De ramen dichtdoen om het geluid buiten te sluiten is hier in de zomer geen optie. Dan stijgt de temperatuur binnen naar ruim boven de 30 graden – ’s avonds koelt het maar een paar graden af. De enige oplossing is te doen zoals de Parijzenaren: de luiken sluiten. Wat dan, samen met het lawaai, nog steeds door spleten en kieren naar binnen komt, is het plakkerig fijnstof dat buiten opwaait door het voorbijrazende verkeer op de boulevard. Hoe vaak je ook schoonmaakte, een bruinige filter bleef zich hardnekkig hechten aan ieder boek dat je oppakte, elk glas en ieder bord in de kast. Als je een vinger over een spiegel haalde, zag je in het streepje dat achterbleef jezelf net iets beter dan daarvoor.

Als je het binnen niet meer uithield, ging je de deur uit. Buiten was het ook smerig, maar er was meer ruimte om te bewegen en wandelen hielp je een zeurend gevoel van onrust te dempen. Lopen, de stad in, lopen, iedere dag in een ander arrondissement. Lopen, door straten die van elkaar verschilden, maar de geur van opgedroogde urine deelden. Als je vaak genoeg het onbekende bezoekt, herken je vanzelf iets. En inderdaad, behalve de pisgeur, was er inmiddels nog iets wat je herkende – of eigenlijk was het iemand: een man met twee hondjes.

Waar je hem voor het eerst had gezien, wist je niet precies. De herkenning was een trage realisatie geweest, als iets dat vanuit je ooghoek langzaam het centrum van je gezichtsveld inschuift.

Onder een alpinopet keken blauwverwaterde ogen over een halfrond brilletje de wereld in. Die wereld raasde en haastte, maar zijn ogen staarden. Ze leken niets te zien, of misschien namen ze juist iets waar wat voor anderen onzichtbaar was. De man stond altijd stil en toch kwam je hem telkens tegen op een andere plek, de twee hondjes naast hem. De één te groot om echt klein te noemen, de ander weer net iets kleiner dan dat. Ze leken eraan gewend op deze manier op hun baasje te wachten. Die droeg een lange regenjas en had altijd een paraplu bij zich, hoe onverbiddelijk blauw de zomerlucht ook was boven de zinderende daken van de stad. Had hij een weerbericht gezien dat niemand anders las? Je stelde je voor dat hij alle tijd had, hij hoefde niet meer zo veel, waarom zou je hier anders stilstaan? Net als dat Parijs geen geduld had voor jou, had ze geen tijd voor de wachtenden. Had de oude man hier altijd gewoond, vroeg je je af, had hij hier alles al beleefd, doorleefd, alles bereikt of gefaald op alle fronten? Als je wist wat hij wist, zou je je hier dan wél thuis hebben gevoeld? Of was je hier dan nooit naartoe gekomen?

Bezwaren tegen je verhuizing waren er genoeg. Vertrekken naar een vreemde plek, waar je niemand kende en de taal niet sprak – niet voor jezelf, maar vanwege je geliefde, die het vreemde land wel begreep. Een geliefde die een ander Parijs zag dan jij, je van alles aanwees: waar wat was, is en waar je nog heen moest. Straat na straat een schilderij van een andere impressionist, onder iedere hazelnoot en plataan de schaduw van Fitzgerald, Henry Miller, Gertrude Stein; zoals Ted Hughes in Your Paris zijn bruid Sylvia Plath haar versie van Parijs toedichtte en wat hij zelf zag voor haar verborgen hield, zo verborg ook jij jouw versie van de stad. Was het speelveld aan het begin van jullie nieuwe leven samen oneerlijk verdeeld? Aan de andere kant: dat spel speelde je niet tégen, maar met elkaar en zonder te wagen, won niemand, ook jij niet. Bovendien, wat was er nu mooier dan verhuizen naar de stad van de liefde vóór de liefde? Dat was toch een mooi verhaal?

*

Maar wanneer is iets een verhaal? In ieder geval niet als je er nog middenin zit. En zonder te weten waar een verhaal eindigt, weet je ook niet precies waar het begonnen is. Er is dan nog niet veel te vertellen en zonder verteller, geen verhaal. Misschien vermoedde je het al omdat ik begonnen ben, maar in tegenstelling tot jou weet ik wel hoe dit verhaal eindigt.

*

Je hing een briefje op, beneden in de hal, op het prikbord naast de postvakjes voor alle boulevardbewoners van nummer 11. Het waren er veel meer dan je zou denken als je buiten op de stoep stond. Waar liet het gebouw al die mensen, al die levens die zich hier volgens de brievenbussen afspeelden? ‘Disparu: mon livre Les Lois, De Wetten, écrit par Connie Palmen.’

Dat briefje was het idee geweest van de gardienne, de stokoude Portugese portier, die de scepter zwaaide over de gemeenschappelijke ruimtes. Zelf woonde ze aan het eind van de entree, naast de binnenplaats waar vuilcontainers stonden, in een piepklein appartementje bomvol meubels, kanten, kleedjes, porseleinen beeldjes en een grote televisie die de hele dag Portugese soaps uitzond met het volume vol aan. Je kon het gebouw alleen in met een toegangscode, een sleutel of haar toestemming – niemand belt aan in Parijs, omdat niemand ooit opendoet. Behalve de gardienne: zij ging over het deurbeleid en nam postpakketjes aan, maar alleen als het haar uitkwam. Verder gaf ze de kunstbloemen in de gangen geen water, al deed ze wel alsof, stofzuigde in het trappenhuis de versleten blauwe loper en belde iedere dag met de monteur van de lift, die sinds je verhuizing nog nooit had gewerkt.

Nee, zij had het boek niet gezien, maar als een van de buren het had gevonden, dan brachten ze het vast snel terug. ‘Wat moeten Fransen met een Nederlands boek?’ Precies. Morgen zou de lift het doen, vraiment, dan hoefde je die anderhalveliterflessen water niet meer via de trap naar boven te slepen – gelukkig woonde je niet op de bovenste etage. Bonne journée! Hoeveel wist ze eigenlijk over de bewoners van ‘haar’ huis? Wat wist ze over jou? Je durfde het haar niet te vragen. Dus draaide je je om, sjouwde het water naar boven en vertrok meteen weer naar buiten: nog maar een wandeling.

Omdat er geen wetten waren om te lezen, stopte je Connie in je oren. Tijdens het lopen luisterde je vaak naar lange interviews. Net als het wandelen zonder bestemming, hielpen gesprekken tussen mensen die deden alsof ze wisten waar ze het over hadden je om je eigen gevoel van doelloosheid te verdrijven. Op bijzonder verloren dagen luisterde je altijd naar een Marathoninterview uit 2007. Wim Brands drie uur in gesprek met Connie Palmen over verhalen die hun oorsprong vinden daar waar de waarheid ontbreekt. Je had het al zo vaak gehoord dat je het interview inmiddels uit je hoofd kende. Het was niet erg als je gedachten afdwaalden – bij terugkeer wist je precies waar ze gebleven waren. Drie uur moest genoeg zijn om iets te herkennen. Misschien zou je hem weer tegenkomen ergens in de stad, de man met de hondjes.

*

Je verliet de linkeroever via de Pont Neuf en liep, na eerst linksaf te zijn geslagen langs de rivier, richting het noorden langs het terras van Le Fumoir. Daar kwam je wel eens voor een apéro of, op weg van een restaurant naar huis, ‘nog ééntje dan’. Een tijdje geleden had je er ’s avonds laat gezeten onder de luifel naast een heel magere vrouw. Ze was zo zwaar opgemaakt geweest, dat het leek alsof een deel van haar gezicht zonder al te veel aanleiding af zou kunnen brokkelen om onder haar stoel op het trottoir te belanden. Ze had een glas champagne besteld en met zorg een pijpje opgestoken, waarvan de zoete tabaksgeur zich mengde met haar Chanel N°5. Toen ze een eerste slokje had genomen, zag je pas dat ze huilde. Je had haar niet gevraagd of er iets was dat je voor haar kon doen.

Terwijl je het nu zonovergoten terras achter je liet en opnieuw linksaf sloeg, liep de herinnering aan de vrouw met je mee. De opluchting en angst die ze had ingeboezemd. Opluchting dat je haar niet was, angst dat je haar ooit wel zou zijn. Je had haar niets gevraagd, omdat je dat niet durfde. Soms wordt iets concreet als het hardop uitgesproken wordt. Alsof het verhaal dat aan de cocktail van bubbels, tabak en tranen voorafging besmettelijk zou zijn. Alsof de woorden van een vreemde iets in gang zouden zetten in je eigen leven. Wat dat iets was, wist je niet precies, maar het had te maken met de onrust die je voelde sinds je aankomst hier. Vroeger hadden verhalen, in welke vorm dan ook, je altijd de weg gewezen en je de regels verteld: van goed gedrag, het correcte optreden, de juiste handelswijze. ‘Dergelijke wetten.’ Maar in Parijs bekroop het gevoel je dat verhalen er niet toe deden: het waren er te veel. Als ergens te veel wetten golden, aan welke moest je je dan houden?

Je was doorgelopen tot Connie was uitgepraat. De lucht woog zwaar van de hitte die de dag als een deksel op de stad had achtergelaten. Eenmaal thuis wachtte je tot het terras onder je raam was opgeruimd. Dan kon je een sigaret op je balkon roken zonder boze blikken van beneden. Na het laatste trekje ademde je de rook diep in om die met kracht weer uit te blazen, een zucht zonder verlichting. Net toen je naar binnen wilde gaan, zag je hem. Hij was al voorbijgelopen, onder je balkon door, zijn gezicht kon je niet zien en het was voor het eerst dat je hem in beweging zag. Maar je wist het zeker. Dezelfde alpinopet, dezelfde regenjas, dezelfde paraplu. Had hij jou gezien, zelfs herkend misschien? Wat deed hij hier? Moest je naar beneden rennen, achter hem aan om het te vragen? Net toen je je om wilde draaien, viel de eerste druppel. Verbaasd bekeek je de plek op je blote arm waar het water was geland. Was er regen voorspeld? Een tweede druppel, een derde en vierde, daarna te veel om te tellen, met bakken uit de loden lucht. De eerste koele windvlaag sinds weken trok een watergordijn dicht dat je het zicht op de weglopende figuur ontnam. Je zag hem nog net zijn paraplu openklappen.

*

Dat was de laatste keer dat ik je zag. Ik ging die avond de honden uitlaten en toen ik thuiskwam, was je plotseling verdwenen. Ik heb wel een paar keer aangebeld, maar niemand deed de deur open. Dat is jammer, want ik heb je boek gevonden. Het lag op de trap, ik denk dat het uit je tas is gevallen. Je hebt het waarschijnlijk niet op de grond terecht horen komen, omdat de vloerbedekking al het geluid dempt; die hadden ze trouwens wel door mogen trekken in de appartementen, want die zijn zoals jijzelf waarschijnlijk ook wel weet nogal gehorig.

Helaas hebben we elkaar nooit gesproken, hoewel we buren waren. We hadden het dan kunnen hebben over Amsterdam, waar ik net als jij een tijd gewoond heb. Ik mis het vaak. Bovendien vermoed ik dat we allebei veel van wandelen houden, want ik kwam je telkens te voet tegen. Grappig dat onze paden elkaar zo vaak kruisten. Wellicht dat dat kwam omdat we hetzelfde vertrekpunt hadden.

De reden voor je vertrek ken ik niet, de werkelijkheid is dat je hier niet meer woont. Je geliefde hoorde ik nog een tijdje boven mijn hoofd, één keer zag ik hem met verhuisdozen. Ik wilde hem niet lastigvallen met nóg een boek om in te pakken, dus ik zal deze brief samen met De Wetten aan de gardienne geven. Hopelijk weet zij waar je nu woont. Of we elkaar nog eens zullen zien, weet ik niet, maar als dat gebeurt, zal het waarschijnlijk toeval zijn.

Het ga je goed, bon courage.

Adresse de retour
11 Boulevard Saint-Germain (premier étage)
75005, Paris