De Revisor 32

Een vriendenboek/een speeltuin

Vorige week namen Daan Stoffelsen en Thomas Heerma van Voss afscheid als redacteur van De Revisor. Lees Thomas’ column erover bij De Lage Landen, en lees Daans speech over 12,5 jaar Revisor, alle redacteurs en Thomas in het bijzonder, en een prachtig nieuw nummer. Over een roze vriendenboek, de speeltuinmetafoor, werkdrift, geweldige literatuur en lol.

*

Het begin

Een groot schrijver schreef, niet eens zo heel lang geleden: ‘Je zou kunnen zeggen dat een verhaal, nee, dit verhaal zo begint: een meisje gaat met haar moeder terug naar haar geboorteland en vergeet haar vriendenboek.’ Die correctie is broodnodig, want lang niet elk verhaal begint zo, en we willen die laatste mensen die nog in literaire fictie geloven niet kwijtraken. Ja, Thomas, goed dat je daarna zegt: ‘Je zou ook kunnen zeggen dat een begin zelden eenduidig te achterhalen valt.’

[Verder lezen in dat verhaal? Athenaeum.nl, en daarna Passagiers/achterblijvers.]

Tegelijk: dat vriendenboek is geen slecht idee. Roze, met pasfoto’s, favoriete bezigheden, lievelingsgerechten, grootste dromen. Toch wil ik twee keer ánders beginnen. Het is als het nieuwste nummer van een literair tijdschrift: dan ben je in 1952, een paar pagina’s verder ben je in een bijna-lockdowntoekomst of simpel weg nu. Ik wil het ook over dat nummer hebben, over mijn tijd bij De Revisor – twaalfenhalf jaar, houd ik maar stug vol -, en over de mensen van De Revisor, met name Thomas Heerma van Voss, die ook afscheid neemt vandaag.

Ik wil twee keer beginnen, en twee keer wil ik zeggen dat het verhaal zo begint: een twintiger drinkt koffie met een oudere tijdschriftredacteur en zegt ja. Die ene keer, mijn keer, was in 2009.
Voor de jongere mensen onder ons: de Spaanse Griep was de grootste pandemie in de menselijke herinnering, als we het over oorlog in Europa hadden vermeden we de naam Srebrenica, ik werkte bij Athenaeum Boekhandel, ik had nog geen kinderen, De Revisor werd uitgegeven door Querido. De oude redactie was opgestapt, Gustaaf Peek (pasfoto één) formeerde een nieuwe.

Ik zei dus ja, net als Erik Lindner (pasfoto twee) en Jan van Mersbergen (drie). Later kwam Bart Koubaa (pasfoto vijf) erbij, die bij de eerste samenkomst in De Doffer al een speciaalbiertje ophad voor we met de vergadering waren begonnen. Sindsdien drink ik tripels. Ja! Wij gingen alles anders doen, De Revisor onder nieuwe redactie, geen themanummers, alleen Nederlandse literatuur, een kwaliteitsnorm die zo stevig was dat tijdens de vergadering in de kroeg uitgeredigeerde stukken alsnog afgewezen werden.

Ruim na die eerste pasfoto’s volgde op verzoek van onze nieuwe uitgeverij, De Bezige Bij, een groepsfoto van Koos Breukel, die nog door half literair Nederland bekritiseerd werd omdat we er als cowboys bijstonden. Onze halfslachtige repliek dat we weliswaar allemaal man waren, maar ook vader (van dochters – toch feministischer dan Jan Wolkers), overtuigde niet.

Bowlen in Philadelphia / De belofte

We komen bijna bij het tweede begin. Drie van de vijf vaders zwaaiden af, Jan en ik gingen op zoek naar opvolgers. Op poëzie kwamen kort na elkaar Marieke Rijneveld, Marjolijn van Heemstra en Bernke Klein Zandvoort, haar opvolger ten slotte was Maureen Ghazal, en op proza werd Thomas Heerma van Voss onze nieuwe redacteur.

Vandaag neemt Thomas afscheid, en ik wil Marieke Lucas, Marjolijn, Bernke en Maureen geen onrecht doen, alsof we maar even in Philadephia hebben gebowld (de grap, ontleend aan Thomas’ nieuwste boek, is: dat kwam er niet van). Maar Bernke, die vorig jaar afscheid nam, was in 2010 onze belofte, ze werd bij de presentatie van het eerste nummer meteen benaderd door een redacteur van Querido, en sindsdien werd ze voor de C. Buddingh’-prijs en de Grote Poëzieprijs genomineerd. Bernke werd zeven jaar later onze poëzieredacteur. Ik heb haar, bij het door lockdownmaatregelen afgedwongen virtuele afscheid, gedag gezegd als ‘een zeer gewaardeerde collega, een kunstenaar die praktisch dacht, een dichteres die proza las, een schrijver die een podiumprogramma bedacht, een zorgvuldig en inspirerend mens’. Wat een saaie schrijftaal, voor een frisse en ernstige kracht die tot op de dag van vandaag een belofte voor de literatuur en de kunst blijft – de Bladspiegel die we haar toen aanboden, getuigt daarvan.

Verwachtingen

Maar Thomas! Toen je in het najaar van 2019 je bijdrage aan het Dirk Ayelt Kooimannummer inzond, bekroop een levensgroot ongemak me. Dat is het tweede begin dat ik wil beschrijven vandaag. Onze kennismaking was zwaarder dan ik me herinnerde. Je schreef:

‘Mijn tweede gedachte: hoe waren ze in vredesnaam op mij uitgekomen? Ik had amper ervaring als redacteur, eigenlijk ook weinig als schrijver. En: driemaal had ik in de jaren hiervoor een verhaal ingestuurd voor Revisor, de eerste keer werd het na maanden wachten afgeschoten met een zinnetje dat stak en dat ik jaren later toch zelf zou gebruiken bij afwijzingen. “We vinden het niet goed genoeg.” De tweede keer begon er een redactieproces waarbij ik mailde met zowel Daan als Jan, ze redigeerden zorgvuldig, ik herschreef en herschreef en bewonderde hoe toegewijd ze over literatuur dachten, dat kende ik helemaal niet.’

Eh… Wat waren onze verwachtingen, eind 2015?

Ik kan alles uitleggen

Ik kan alles uitleggen. Of nee, eigenlijk niet. Er was niets consequents aan onze keuze voor Thomas – behalve dat ik weinig mensen kende die zich zo goed laten redigeren, en die in zo korte tijd zo weinig redactie nog nodig hadden. Wie zo’n vakman is in het ontvangen van kritiek, kan het ook goed uitdelen.

De daarop volgende zinnen, en de verslagen van redactievergaderingen op de uitgeverij, vervullen me met gêne en trots: ik was een ongemakkelijke figurant in dit verhaal, maar wát een verhaal. Het slot is prachtig:

‘Plots bleken dingen mogelijk die hiervoor onmogelijk werden geacht, iedereen glimlachte, ik keek om me heen en zag de uitgeverijmedewerkers die er duidelijk zo veel zin in hadden, de drie mederedacteuren die ik al jaren vaker en eigenlijk ook liever sprak dan sommige familieleden, en ik dacht: ja, dit wil ik voorlopig blijven doen.’

Dat kan ik ook wel uitleggen, en misschien is het de laatste keer dat ik deze metafoor mag gebruiken, maar het literaire tijdschrift is een speeltuin, waar je dingen kunt proberen en zacht valt, of je nu in de twintig of in de veertig bent. Een plek ook waar belangrijke onzichtbare dingen, van pijn en verdriet tot begeerte tot absurdisme, zichtbaar worden gemaakt. Het is hier veilig, er kan hier veel. Dat komt ook door deze serieuze mensen met wie het goed lachen was, hun precisie, hun werkdrift, hun enthousiasme, hun humor.

De werkdrift, ik noem nu even in het bijzonder die van Jan van Mersbergen, die in het eerste coronajaar na een decennium vertrokken was, met de stilste trom – niemand was zo consequent en op tijd als Jan geweest, niemand had zo grootscheeps geredigeerd. Van hem had ik geleerd dat de voltooid verleden tijd bijna altijd overbodig was. En dat als jij een ander perspectief gebruikt, je het verhaal een andere kant op kan stuwen. Jij bent de enige schrijver, naast Gustaaf Peek, met wie ik een middag vakantie heb gevierd. Ik ken niemand die zo productief is, en ik twijfel of ik je echt ken – maar je werk brengt me dichterbij je.

Het enthousiasme en de humor, die waren er de afgelopen jaren volop, maar die bewaar ik nog even. Eerst nog over Thomas. Ken ik hém dan wel? Ik weet het niet, maar ernst is de eerste indruk die je krijgt van de persoon van deze oeuvrebouwer (we zijn een essay- en twee verhalenbundels en een roman verder, en natuurlijk Verdwenen boeken, de opvolger van Onzichtbare boeken). Bekijk zijn auteursportretten maar. Onverstoorbaar, ietwat nors. Maar bekijk ook die redactiefoto uit 2017, van Merlijn Doomernik: daar zie je de lol ondanks al het gedoe. Ik ken en koester vooral die gulle lach, zijn grote inzet, zijn precisie. Thomas Heerma van Voss is een vriend in literaire zaken, een allround redacteur. Iemand op wie je kunt bouwen, die je kunt vertrouwen, die betrokken is.

Nieuw leven

Iemand die ik ga missen.

Het is moeilijk te vertrekken, maar het helpt al dat ik niet alleen vertrek, maar met hem. Het is twaalfeneenhalf jaar later. Toen was mijn vriendin er al – een essentiële pagina, ze komt voor in alle favoriete bezigheden en grootste dromen –, maar inmiddels hebben we kinderen, ze zwemmen af, oefenen voor fietsexamens en hebben vanavond koorrepetitie, ik werk nog steeds bij Athenaeum, parttime zoals ik alles half doe (of eenvijfde: ik hoef geen hele jackpot. En wil je nog een titel? Ik verzin de helft), maar er ligt al jaren een plan voor een boek.

En we hebben veel bereikt. We hebben bijna 33 nummers en ontzettend veel van onze lievelingsauteurs kunnen publiceren, zelfs Manon Uphoff gaat nog net lukken, over een paar maanden is het Uphoffnummer er, en we brachten vertalingen van een paar van mijn buitenlandse lievelings. Valeria Luiselli, Teju Cole, Sarah Hall. Ze drukken op de begroting – het is traditie dat vertrekkende redacties een tekort nalaten -, maar geven me vlinders in de buik.

We presenteren vandaag sowieso een geweldig nummer, met dus dat lange verhaal van Sarah Hall, vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer, over ouderdom, seks, landschap, en poëtisch proza over een sterfgeval van Bibi Dumon Tak, een schrijfster die de interesses van mij en mijn kinderen overbrugt, met een tekening van Annemarie van Haeringen. Werk van vertrouwde namen – Naomi Rebekka Boekwijt, Gilles van der Loo, Martijn Simons, verdomd Basje Boer schreef ook al in 2009 in De Revisor, Maureen Ghazal – en voor het tijdschrift nieuwe namen – Robin Goudsmit, Hannah Chris Lomans en Karoline Brændjord in de vertaling van Liesbeth Huijer. Het omslagbeeld van Alexandra Colmenarios Cossio, Kay koos ditmaal voor een fris blauw als steunkleur.
Dat hebben we bereikt, en dit: we zijn minder wit geworden, minder mannelijk, jonger. Want zeg nu zelf, Tommy en Cees kunnen absoluut mooie zinnen schrijven, maar ze zijn niet de enige.

En we zijn weer thuis bij Singel, we bladeren terug naar de eerste pagina’s van dat roze vriendenboek, dat moment dat Thomas hierboven beschrijft. Josje! Paulien! Vincent! Esther! En in de nieuwe pagina’s Thomas, Thomas, Luuk – en hopelijk nog veel meer mensen.

Want het gaat me in deze laatste alinea niet meer om afscheid en weerzien, maar om nieuw leven. De nieuwste pagina’s zijn voor een bijzonder stel, waar Thomas en ik al van hebben kunnen genieten. Thomas heeft geen taken meer, maar hij hangt nog steeds stilletjes rond in de redactie-whatsappgroep, en ik begrijp dat wel, daar wordt een speels en geestig gesprek over literatuur gevoerd dat een Privé-domeindeel waard is, of in ieder geval archivering bij de Koninklijke Bibliotheek. Ik heb me veel zorgen gemaakt om De Revisor, maar de laatste tijd lach ik veel hardop.
Nee, de redactie van De Revisor vanaf vandaag bestaat niet meer uit vaders van dochters, zelfs niet uit moeders, ze overtuigen, ze zijn jong en onbesuisd, mensen die geloven in literaire fictie: Lotte Lentes, Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum. Ze krijgen per september versterking van nóg twee geweldige schrijver, dus ook dit is een begin, en al valt het zelden eenduidig te achterhalen, we zijn erbij, en we gaan ervan genieten.