De Revisor 2007-6, Manon Uphoff, Verkloot

Verkloot

Verschenen: De Revisor 33, een nummer rond het oeuvre van Manon Uphoff, een van onze interessantste schrijfsters. Daarom plaatsen we nu haar Revisor-archief op de website. Lees ‘Verkloot’, een satellietverhaal in Revisor 2007-6 bij Koudvuur, over de neef. ‘In dit nummer nemen verschillende schrijvers u mee naar de kelders van het schrijven. Krijgen we inzage in fragmenten die uiteindelijk niet in de romans terechtkwamen, en die nu door de schrijver – voorzien van een (kort) commentaar – aan De Revisor zijn afgestaan. Waarom? Omdat het een nieuwsgierigheid bevredigt, ja, natuurlijk. Maar ook omdat het recht doet aan de idee van de roman als een constructie, een architectonisch bouwwerk waarin niet alles wat op de tekentafel nog een goed idee leek, altijd een plaats krijgt,’ schrijft de redactie. Razendinteressante exercitie! En Uphoff: ‘Dit is al verwarrend en ik begrijp nu dat ik je een kleine familieschets moet geven, om jou, lezer, gewend maar wat rond te zappen, aan MTV en razendsnelle flitsen van opborrelende informatie, in staat te stellen de setting en de condities te begrijpen. Nou, laat me nog eens proberen. Het is kort na de oorlog. Er was een man, mijn vader. Hij was getrouwd en had vijf kinderen. Er is een vrouw, mijn moeder. Zij is getrouwd en heeft twee dochters.’

*

Het stuk dat hieronder volgt schreef ik naar aanleiding van de gebeurtenis, het incident dat erin wordt beschreven, de hersenbloeding van mijn neef. Ik werkte tijdens die gebeurtenis aan Koudvuur en wilde het hele stuk erin opnemen, maar wat hier gestapeld is, was al verspreid in de verschillende delen van Koudvuur terechtgekomen.

Ik heb het bewaard, het stuk tekst is me dierbaar, als reservoir en put. Bovendien ken ik geen betere plek voor de neef, die alleen in deze tekst ter sprake wordt gebracht, maar die uit Koudvuur is verdwenen.

*

beste lezer,

Ik stond op het punt je te vertellen over de eerste keer dat mijn verhalen werden gepubliceerd, over de achtergrond van die gelegenheid en mijn ‘geboorte’ als schrijver – maar meer nog dan dat zou ik je willen vertellen over het water, de bron waaruit deze verhalen oprijzen. Het lijkt erop, vooral de laatste tijd, dat hoe meer ik bedenk en fantaseer, hoe sterker een bepaalde realiteit me bij de arm grijpt, en alsof de gezichten die ik als kind dacht te zien in het patroon van het behang, en die verdwenen wanneer ik aan het koordje voor het licht trok of mijn bril opzette, soms langer aanwezig zijn, niet verdwijnen, maar me uitnodigen: ‘kom voorwaarts, kom voorwaarts’ en terwijl ik dichter nader is het: gefluisterde verhalen die opstijgen, doeken opzij getrokken, en gebeurtenissen blootgelegd die zonder betekenis lijken en zonder doel, maar die er toch zijn.
Vandaag is het de eerste september en in de wirwar van gebeurtenissen die onze wereld raken als hagelstenen, heeft in mijn familie, onze familie, waarin ik nummer elf ben, degene die schrijft, degene die praat tegen de buitenwereld, de volgende gebeurtenis plaatsgevonden, die, om verklaard te worden en volledig te worden begrepen een roman of novelle nodig zou hebben, geen verhaal, maar de vraag is: wie zou hem lezen, die roman? En wat zijn de kansen dat het als verhaal schittert en uitblinkt? Dus meer dan een schrijven over de eerste keer dat mijn verhalen werden gepubliceerd, is dit een onderzoek naar de elementen die steken en jeuken, en die gebruikt worden om een wereld te scheppen, en naar de elementen die steken en jeuken en waar je niets aan hebt. Mijn neef is stervende. Mijn neef is 36, even oud als mijn jongste zusje. Ze speelden samen. Hij is het tweede kind van mijn oudste halfzuster.
Dit is al verwarrend en ik begrijp nu dat ik je een kleine familieschets moet geven, om jou, lezer, gewend maar wat rond te zappen, aan MTV en razendsnelle flitsen van opborrelende informatie, in staat te stellen de setting en de condities te begrijpen. Nou, laat me nog eens proberen. Het is kort na de oorlog. Er was een man, mijn vader. Hij was getrouwd en had vijf kinderen. Er is een vrouw, mijn moeder. Zij is getrouwd en heeft twee dochters. Een heet er Toddie, een heet er Sill. Het zijn leuke meisjes om te zien. Op een dag zullen ze mijn oudere zussen zijn. Ze weten dat nog niet, en ik ben nog niet geboren, ik heb geen recht van spreken, ik wacht, weet je. Goed, terwijl mijn vader met zijn eerste vrouw leeft, kan hij niet stoppen met begeren en op een dag ziet hij mijn moeder (mijn moeder is getrouwd met de neef van zijn vrouw). Ze is tien jaar jonger, en mooi. Ze heeft donker haar en zware wenkbrauwen en een vreemd litteken op haar linkerbeen alsof een hond haar daar heeft gebeten en mijn vader denkt over haar. Er zijn een hoop dingen die in de tussentijd gebeuren, maar dat zal ik nu hier maar voor je achterhouden. Uiteindelijk komen ze bij elkaar. Mijn vader scheidt van zijn vrouw, dat wil zeggen, zijn schoonvader – in wiens bedrijf hij had gewerkt, verstoot hem, gooit hem eruit en nu is hij 37, vader van vijf, zonder baan, op de straat en iedereen weet van hun verhouding. Mijn moeder is ook op de straat gegooid en Toddie en Sill, de twee dochters, zijn bij haar.
Ze blijven samen. Ze leven samen. Het echte soapgedeelte is als mijn vaders eerste vrouw de benen neemt met een vioolspeler en naar Wenen gaat, en de kinderen voor mijn vader laat. Nu hebben ze echt een smak kinderen om voor te zorgen. Ze hebben de vijf kinderen van mijn vader, een ervan is nog steeds een baby, en de twee dochters van mijn moeder, en zij is zwanger. Ze wonen in een oud bovenhuis in een winkelstraat. Ze hebben geen geld. Het eerste kind dat ze samen krijgen, wordt geboren. Het wordt zelfs nog melodramatischer omdat deze verstandelijk gehandicapt is. Dat zou hij niet zijn als de stomme verpleegsters zijn hoofd niet zo lang tussen de tang hadden gehouden, maar ze deden dat en eerst is zijn hoofd als een peer, en dan blijft het een tijdje zo, en dan is er gebrek aan zuurstof en dan wordt hij degene die hij zal gaan worden. Ze krijgen er nog een. Die is oké. Ze krijgen er nog een. Die is echt mooi. Dan wordt deze verpletterd in een auto-ongeluk in de straat waarin ze wonen, en is er rouw. Dan, na acht maanden, word ik eindelijk geboren. Mijn naam is Ninon. Ik ben nummer elf. Na mij heb je nog Sasja, en Lime, die de jongste is en dezelfde leeftijd heeft als mijn neef. Dit is de setting. Nu is mijn neef stervende. De tweede zoon van Sill. Hij is in het ziekenhuis omdat zijn hersens niet meer werken. Het verhaal dat daarbij hoort is er een dat verbonden is met dat van mijn zus die achttien jaar ouder is dan ik. Weet je, het was een ruw bestaan en de familie heeft geen geld en de twee dochters zien er goed uit, maar de een meer dan de ander. Het is het verhaal van een jaloezie. Ik weet het niet, ik merk nu al dat er te veel is om uit te leggen, laten we teruggaan naar de feiten, mijn neef is stervende. Hij is één meter achtenzeventig en hij weegt zesenveertig kilo. Hij is zo mager dat hij niet meer kan lopen. Zijn hersens hadden een infarct. Hij kreeg het infarct vanwege een trombose. Hij kreeg de trombose omdat hij in bed lag. Hij lag in het bed omdat hij depressief was en niet langer meer wilde lopen, en niet meer wilde eten. Hij leefde in het huis met zijn moeder, mijn halfzuster Sill. Mijn zuster is zestig. De neef is zesendertig, even oud als mijn jongste zusje. De neef was getrouwd, maar dit huwelijk pakte niet goed uit. Zijn vrouw is niet de aardigste. Ze is echt groot en bonkig en niemand wil strijd met haar. Mijn neef is geen slimme man. Hij was ook al geen slim kind. Mijn zus kreeg hem toen ze vierentwintig was, ze was tegelijk zwanger met mijn moeder. Mijn moeder was zwanger van mijn jongste zusje, degene die even oud is als de neef, ben je er nog? Mijn zus trouwde omdat de andere zus, Toddie, ook trouwde, en ze was jaloers en wilde ook een feestje. Ze trouwt met een man die geen diepe gevoelens heeft. Zulke dingen gebeuren. Met deze man krijgt ze twee zonen, mijn neven. Ik ken ze niet erg goed, hoewel ik me een deel van hun kindertijd herinner omdat die zich afspeelde in de woonkamer van ons huis. Weet je, hoewel de zussen nu getrouwd waren, bleven ze het huis en mijn moeder bezoeken, ze waren nog niet echt volwassen. Ze komen elke ochtend en blijven de hele dag. Ze zitten rond de tafel terwijl de kinderen rondkruipen of vastgebonden zitten in hun wagentjes of bedden. Ze letten niet op. Het kan ze niet zoveel schelen. Ze zitten rond de tafel en roken eindeloos. Ze bediscussiëren het leven en wat er zal gebeuren als het leven eindelijk begint. Hieraan heb ik een scherpe herinnering. Ze haten de echtgenoten en hebben de pest aan de straat. Ze houden van gouden dingen en van kleren. Ze krijgen de catalogus van Neckermann en van Wehkamp en lopen erdoorheen. Mijn zuster Toddie houdt van de dingen op bladzij twaalf. Op bladzij twaalf heb je een goudvergulde ketting en een armband. Mijn moeder zegt dat het geen echt goud is, omdat het te goedkoop is. Mijn zus zegt dat ze denkt dat het toch echt goud is. Ze begrijpen de omschrijving niet, en de kleine lettertjes niet die uitleggen van welk materiaal het precies is gemaakt. Mijn zus Toddie krijgt de ketting en de armband. De volgende keer dat ze bij ons thuis is, draagt ze die en zegt dat haar man ze voor haar gekocht heeft. De andere zuster zegt dat dit niet waar is, dat ze het moet hebben besteld uit de catalogus en dat het allemaal een leugen is. Ze krijgen ruzie. Mijn zus Toddie zegt dat ze niet goed zorgt voor haar kinderen, dat Sills jongste kapotte, ruwe billen heeft omdat ze hem in zijn luiers laat. Mijn zus Sill zegt dat het niet waar is en zelfs al is het dat wel, het zijn haar zaken, ze zegt dat ze geweldig, uitstekend voor hem zorgt. Mijn moeder zegt dat het een heidens karwei is, kinderen, en dat je twee keer moet denken voor je ze krijgt, en dat zij er zeker twee keer over zou denken, ze zegt dat ze a hebben gezegd en dat ze nu b moeten zeggen. Mijn zus Toddie zegt dat er iets mis is met Sills jongste en dat hij er vreemd uitziet, dat hij een vreemde blik heeft en dat ze ermee naar een dokter zou moeten gaan, misschien dat er iets mis is met het kind. Mijn zus Sill zegt dat er helemaal niets mis is en dat ze geweldig, uitstekend voor hem zorgt. Mijn zus Toddie heeft twee dochters. Mijn zus Toddie kleedt de meisjes aan en borstelt hun haar. Mijn zus Sill zou twee meisjes echt geweldig hebben gevonden, twee meisjes om mee te spelen omdat ze de jongens niet zo aan kan kleden zoals Toddie de meisjes aankleedt, dat stoort haar echt. De meisjes van mijn zus Toddie zijn echt schattige peuters. De jongetjes van mijn zus Sill kwijlen. Ze maken nog steeds hun bed nat. Een van hen is drie en wil niet op het potje. Die ander lijkt het prettig te vinden om in zijn eigen poep te zitten, hij lijkt te denken dat het lekker en warm is, hij klaagt nooit, hoewel zijn billen rauw en ruw zijn als ze hem eindelijk verschoont. Mijn moeder rookt en zegt dat het een heidens karwei is, kinderen. Het was een heidens karwei voor haar, en nu is het een heidens karwei voor hen. De neef die het prettig had gevonden om in zijn eigen stront te zitten is de neef die nu in het hospitaal is op het randje van sterven. Hij heeft valse tanden. Zijn gezicht is nu zo glad als van een baby, dat heb ik gezien, ik was er gisteren. Hij is naar het ziekenhuis gebracht, nadat hij was neergevallen. Hij viel uit het bed en mijn zestig jaar oude zus hoorde een bonk. Na een half uurtje gaat ze naar boven omdat het stil is. Mijn neef haar zoon is geen grote prater maar nu is het erg stil daarboven. Hij hangt uit het bed, half erin, half eruit gezakt. Zijn ogen staan raar. Zijn mond staat scheef. Ze belt de dokter. Zeven maanden lang was mijn neef in dat bed in dat huis. Hij was boven en hij liep niet. Hij at niet. Mijn zus vertelt ons dat ze blij is met het kind, na zijn scheiding weer in huis, en dat ze uitstekend geweldig voor hem zorgt. We bezoeken haar niet, omdat mijn zus een teruggetrokken vrouw is, die houdt van haar privé. Ze is al lang geleden van haar man gescheiden. Vijfentwintig jaar lang was ze met hem getrouwd en uiteindelijk heeft ze er genoeg van en laat ze zich scheiden. Mijn zus heeft nooit een baan gehad. Ze werkt als schoonmaakhulp. Kort nadat mijn eerste boek gepubliceerd is – ik ben nu een vrouw in zaken – maakt ze mijn huis schoon. Ze komt en maakt mijn wc schoon, mijn slaapkamer, mijn keuken, en ik betaal haar. We praten over het leven in de familie. Ze vertelt het verhaal van mijn vader en moeder die erg streng zijn. Van mijn vader die erg katholiek is. Van mijn moeder die erg bezig is met zichzelf. We gaan zitten, nippen koffie en bespreken alle leden van de familie. Haar twee zoons leven buitenshuis. Een staat op het punt te trouwen. Dit is de neef die nu op de rand van sterven ligt. Mijn zus zegt dat ze eenzaam is en best een man zou willen hebben. Ze zegt dat ze niet begrijpt hoe het kan dat Toddie altijd mannen heeft die dingen voor haar kopen, en zij niemand. Ze krijgt elke maand tweehonderd euro voor haar schoonmaakwerk. Ze is een tengere vrouw met lang zwart haar dat ze verft in de kleur ‘Raven Zwart’. Van de achterkant lijkt mijn zus op een jonge vrouw. Aan de voorkant laat haar gezicht haar eigen leeftijd zien. Ze heeft een hekel aan haar neus omdat het de neus van haar vader is en dat is een grote neus. Toddie heeft een klein rond neusje en een gezicht dat er jonger uitziet. Haar lichaam is ook beter. Elke keer dat mijn zus het huis verlaat, ruikt het overal naar sigaretten.
De zus krijgt een klein huis en de zoon die op het punt staat te trouwen, trouwt. Hij is niet slim en hij kon niet leren, hij werkt in een magazijn. Mijn moeder zegt dat het geen verschil maakt of je wel of niet leert omdat alle mensen hetzelfde zijn. De zoon trouwt met zijn echtgenote, en ze maken samen een kind. De echtgenote slaat de neef omdat ze ontdekt dat hij niet slim is. Omdat zij ook niet slim is, heeft het haar wat tijd gekost dat uit te vinden. Ze begint een verhouding en vraagt de scheiding aan. De zoon kan nergens heen en kan niet werken omdat hij zich helemaal verkloot voelt. Zijn vader heeft een vriendin. Ze heeft geblondeerd haar, draagt rode shirts en hoge hakken, en omdat ze samen willen zijn om te neuken, heeft de vader tijdgebrek. Hij verandert zijn telefoonnummer om af te komen van zijn zoon. Nu gaat de zoon terug naar demoedermijnzus die alleen woont in haar huisje. Ze heeft witte meubels en witte gordijnen. Ze houdt van de kleur goud. Ze heeft een schilderij aan de muur van de vermorzelde broer van voordat hij vermorzeld werd. Hij zit op het kleed waarop ook wij speelden, dat wil zeggen ik, mijn jongste zusje, de neven, en de dochters van mijn zuster Toddie. Toen wij op het kleedje speelden was het niet zo kleurrijk. Hoe dan ook, terug naar het verhaal, nee, terug naar de ingrediënten ervan. De zoon klopt op de deur van de moeder. Ze laat hem binnen. Ze spreken af dat hij bij haar kan blijven. Hij krijgt de kamer op de bovenste verdieping, en een bed. We zien hem niet omdat mijn zus een teruggetrokken vrouw is, die erg gesteld is op haar privé. De zoon voelt zich niet lekker, hij blijft in bed, hij heeft een verkoudheid, een griepje. Als hij hersteld is van deverkoudheidhetgriepje blijft hij in de kamer op de bovenste verdieping. De gordijnen zijn gesloten. Soms gaat mijn moeder op bezoek maar de neefzoonkleinzoon blijft op de bovenste verdieping. Ze zegt dat het een trieste zaak is dat de jongen niet kan lopen. Als we vragen wat de dokter zegt, zegt mijn moeder dat we allemaal weten van dokters en hoe ze de neiging hebben je te laten wachten. Ze zegt dat het iets psychisch is. We maken allemaal grappen over de neef. We zeggen dat hij een schop onder zijn reet zou moeten hebben, die luie sodemieter die niet uit zijn bed komt. Mijn zus praat met niemand. Hij blijft daar zeven maanden lang in een donkere kamer, met de gordijnen gesloten. Mijn zus verzorgt hem uitstekend, geweldig. Ze zegt tegen mijn moeder dat ze moe is.
Dan is er een bonk en de neefzoon wordt naar het hospitaal gebracht. Hij is zesenveertig kilo en één meter achtenzeventig. De broer die hem ook een schop onder zijn reet wilde geven, zegt dat het een ongezonde situatie was. Dat de moeder hem elke ochtend een sneetje brood bracht dat ze met plasticfolie bedekte. Dat ze na drie uur, als hij niets eet, het sneetje weer naar beneden brengt en wacht. Dat ze later het sneetje weer omhoog brengt. Dat ze het weer mee naar beneden neemt. Mijn neef verloor twintig kilo, liggend op een bed. Hij kan niet schijten en kan niet opstaan om te plassen. Mijn zus zegt dat ze op en neer rent met handdoeken en emmers. Ze zegt dat hij zijn driejarig zoontje niet kan zien en dat dit het is wat hem vermoord heeft. Ze zegt dat als hij in leven blijft en een invalide wordt ze hem naar huis zal brengen en uitstekend, geweldig voor hem zal zorgen. Mijn moeder zegt dat ze verpletterd is, dat het nieuws haar kapot heeft gemaakt. Dat het een lieve jongen is, een zakje botten dat iedereen wel mee naar huis zou willen nemen om geweldig, uitstekend voor te zorgen. Ik heb geen herinnering aan mijn neef buiten dat hij een peuter is op het kleed. We mogen de neef niet, omdat, nou ja, we mogen hem gewoon niet erg. In het hospitaal zeggen ze dat zijn hersens weer zijn gaan bloeden en dat er geen kans is op herstel. Mijn moeder kan niet slapen, ‘o, o, wat een afgrijselijke dingen gebeuren er’, zegt ze, ‘er is geen eind aan de misère in ons leven’. Mijn zus is erg zwak en mager. Haar haar is geverfd in de kleur ‘Echt Raven’. Ze rookt buiten het hospitaal. Mijn zuster Toddie komt op bezoek, gezond en rond, samen met haar dochters. De dochters zien eruit als smakelijke stukken snoepgoed, als marshmallows. Ze gaan allemaal naar binnen en verzamelen zich rond het bed en janken. Mijn zus Toddie zegt tegen onze moeder, die tachtig is: ‘Het is niet goed, jij had als eerste moeten gaan.’ Ze praten over de begrafenis van de neef De neef haalt diep adem. De huid van zijn linkerarm is koud. Ik heb geen andere herinnering aan hem dan dat hij een peuter is die het niet erg vindt om in zijn eigen stront te zitten. Mijn eerste verhaal had de titel ‘Stront’. Het is een ander verhaal en het heeft een andere achtergrond. Hoe dan ook, als je wilt weten hoe mijn eerste verhaal tot publicatie is gekomen, dit is de bron waar de verhalen uit oprijzen. Nieuwe dingen gebeuren en ik ben de schrijver van brieven. Ik ben hun toegangspoort tot de buitenwereld. Ik zou willen fantaseren en ik hou van de kleur goud. Ik heb sommige verhalen verzonnen en andere vreten zich een weg naar buiten. Ik kan het nu niet hebben over andere dingen, en ik kan het niet snijden en bewerken tot het uitstekend en geweldig is. Het hospitaal is groot en weids. Gisteren raakte mijn zus haar weg kwijt. Ze ging bijna een andere kamer binnen. Toch, na wat zoekwerk, vonden we de kamer met de neef. Vandaag ben ik treurig en ik weet niet waarom. Want ik hield niet van mijn neef, en ben evenmin erg dol op mijn zuster.