Manon Uphoff & Herman Franke, Als je me maar blijft schrijven, Manon Uphoff, Het moet eten, ademhalen, slapen

Deze week gelezen: Manon Uphoff & Herman Franke, Als je me maar blijft schrijven, Manon Uphoff, Het moet eten, ademhalen, slapen

Manon Uphoff, Herman Franke: de redacteur leest bij De Revisor 33 een fris en scherp brievenboek en een aanstekelijk, analytisch essayboek over het lichaam en ziekte.

*

Ziekte en de dood geven elk verhaal reliëf, of misschien kleuren ze vooral het vertelde, overschaduwen ze het. In de correspondentie tussen Manon Uphoff en Herman Franke (1948-2010) zorgt de dreiging in ieder geval voor frisheid en scherpte. Uphoff schrijft lange, essayistische brieven, Franke stuurt korte levensberichten terug. Zij reflecteert op haar positie aan de zijlijn, als machteloze vriendin die niet veel meer kan bijdragen dan brieven schrijven. Hij benoemt koorts, infectie, pijn, de wens te schrijven maar de onmacht dat te doen. Uit een van de lange brieven van Uphoff, 22 december 2009:

‘Dan is het of er twee eigengereide en even ware werkelijkheden een gevecht leveren, en als je leeft en gezond bent wil je liever niet weten dat die andere werkelijkheid er is, ben ik bang voor de dood, vraag ik me af, en het antwoord is dat ik minder bang ben voor mijn eigen dood dan voor die van anderen, dat ik minder bang ben voor mijn eigen wanhoop dan voor die van anderen, dat de machteloosheid en de kloof die ieder mens van een ander scheidt zich nergens dieper en gapender voordoet dan die tussen de mens die weet dat hij zal gaan sterven en de mens die denkt dat er nog genoeg tijd is om die wetenschap te verdoezelen, kortom, Herman, jij staat al in Isfahaan en ik denk er nog naartoe te kunnen vluchten.’

Isfahaan! Uphoff benoemt later Herman Frankes eigen onderzoek naar het gedicht van P.N. van Eyck (na te lezen in Trouw), maar het beeld van de bizarre afstand tussen aankondiging en afrekening uit diens ‘De tuinman en de Dood’ geeft een extra dimensie aan Uphoffs uitstekend verwoorde innerlijke strijd. De lange denkende zin die eraan voorafgaat geeft de indruk af te dwalen, maar juist dat, het weinig daadkrachtige bijstaan, is het pijnpunt.

Het archief, de schrijver en de lezer

De brieven zijn niet zelden behulpzaam bij het lezen van Uphoffs oeuvre. Zo benoemt ze het familiearchief, de fysieke inhoud en de herinneringen. En ja:

‘Het zijn persoonlijke dingen, details, Herman en ik heb ze al vaak genoemd, erover verteld, ik weet niet waarom ik ze herhaal. Ieder gezin, iedere familie, ieder leven beschikt over zo’ archief en met alles wat we al bewaren kunnen is het archief van het kleine bestaan misschien wel nutteloos, als het niet verwijst naar iets hogers, omvattenders, al het persoonlijke leed, de kleine, smeulende of laaiende liefdes, geld, omstandigheden… en toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het belangrijk is, voor iets anders, ik weet niet waarvoor.’

De vraag heeft een retorisch karakter, intuïtief zeg je: ja, zo is het, het heeft nut, het verruimt je blik op het kleine, kortstondige dat je telkens doet vergeten dat je leeft, dat dit moment onderdeel is van iets groters. En het ís van belang omdát je die vraag stelt. Bovenal: het archief is essentieel voor het schrijverschap als dat van Uphoff.

Ze leest en doet verslag, zoals ze dat in de aantekeningen in De Revisor 33 doet, daar over Babel, hier over Ruskin. Ze schrijft over de onmin tussen haar en haar man die De spelers opwekte — het staat ook prominent in de opening van Vallen is als vliegen —, de plekken waar ze verblijft, vakanties, het weer.

De schaduw en de stilte

Maar ziekte en dood zijn overal. Uphoff beschrijft de patiënt Franke: ‘Het is bizar en vervreemdend om je te zien, met een morfinekastje, met een lichaam dat zich als een schaduw van je af beweegt en toch aan jou verbonden is, een schaduw die steeds langer wordt. Ik vrees het meest de stilte, straks, maar die stilte is er al meer en meer, tegelijk ben ik vertrouwd met die stilte en vrees ik haar minder dan vroeger, we drukken ons uit in onszelf […].’ Die schaduw! De stilte!

Na het doodsbericht van Tonio van der Heijden citeert ze een flinke passage uit Herman Frankes roman Zoek op Liefde over het verschil tussen anonieme en intieme doden. ‘Bij anonieme doden word je gedwongen te beseffen dat iedereen doodgaat, bij intieme doden word je gedwongen te aanvaarden dat zoveel anderen nog leven.’ Ze citeert meer, en Frankes woorden zijn zeer citeerbaar, in die mate dat ik Traag licht, zijn laatste, zeg maar gerust terminale roman, erbij heb gepakt.

Het vertrouwde gevaar

Maar in deze reeks leesimpressies, mijn deze-wekelijkse zwanenzang, concentreer ik me vooral op Manon Uphoff, en in de aanloop naar de presentatie van het nummer bij Athenaeum Boekhandel, 11 oktober (kom je ook?), zocht ik maar eerst het boek op dat zij schreef tijdens de correspondentie. Werktitel ‘Goede dokters en goede patiënten’, nog steeds geniaal, uiteindelijk benut voor een hoofdstuk over de ‘eeuwenoude verbintenis tussen mens, lichaam en ziekte. Een verbond, zo sterk, dat haar geschiedenis wel lijkt op die van een verstikkende liefde’. Om uit te komen bij de dreiging van de tijgermug in Umbrië, en deze vermaning: ‘Voor iedereen in het Westen die droomt en mijmert over het buitenleven kan het geen kwaad er nog eens aan herinnerd te worden hoeveel gevaren dit buitenleven op kan leveren voor de gezondheid. Het gevaar is overal!’

Prachtig uitgevoerd, met Chinese prenten over het lichaam en gezondheidszorg, op glad papier gaat Het moet eten, ademhalen, slapen. Het menselijk lichaam volgens Manon Uphoff over aspecten van het lichamelijke. Ze gaat van bijna wetenschappelijke inleidingen (hoe werkt het oog) en uiteenzettingen over de Chinese gezondheidszorg naar haar eigen slechtziendheid (zoals ook in Hij zegt dat ik niet dansen kan beschreven is), ‘Als kind vond ik het al een bizar gegeven dat een kleine afwijking in de kromming en spanning van dit spiertje verantwoordelijk was voor mijn dioptrie van -13, en voor een voorgoed vagere en diffusere wereld’ naar een onderzoek van cyclopen in mythe, beeldende kunst en werkelijkheid.

Zoals Toef Jaeger in haar bijdrage aan De Revisor 33 benoemt, is ziekte voor Uphoff iets vertrouwds. In haar essay ‘De poëzie van de kleine kwaal’ onderzocht ze al hoe familie-eigen het gesprek over ziekte voor haar is. In haar lezing voor een VUMC-symposium over Literatuur en Geneeskunde schreef ze over hoe de machtsverhoudingen tussen kankerpatiënt en de kanker verschuiven, aan de hand van Frankes ziektesgeschiedenis en het verhaal van haar nichtje. Tussen het ene, wat aangenaam kabbelende, en het andere, veel scherpere stuk (‘Kanker komt misschien wel het dichtst bij de abstractie van leven en maakt ons bewust van de extremiteiten ervan.’) hangen Uphoffs stukken over ziekte in Het moet eten.

Jekyll, Hyde, clair-obscur

Die zijn analytischer. Uphoff herneemt Nabokovs analyse van Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde: ze zijn twee mengsels van goed en kwaad, niet zuiver goed en kwaad, en Hyde heeft altijd een residu Jekyll in zich, en zo zijn wij ook niet puur gezond of ziek, en ik moet denken aan wat Virginia Woolf schreef: ‘Ziekte is niets bijzonders’’, of Lieke Marsmans ‘kanker is iets alledaags’. En dan gaat ze verder over al dan niet schadelijke genmutaties waar we allemaal mee rondlopen, en een andere Jekyll-Hyde-variatie, waarin de zieke door zijn klachten, zijn onwil verzorgd te worden of juist zijn besmettelijkheid (waarom ik hier de zieke uitsluitend mannelijk maak, ik weet het niet) een monsterlijk karakter krijgt.

Dat zijn gevolgtrekkingen die het reliëf van ziekte en dood kenschetsen als iets van het leven, iets vanzelfsprekends. Dat wil zeggen, de patiënt kan ermee leven, de schrijver brengt de ziektes en de beelden samen. De schrijver verrast (niet Uphoff, maar Franke schreef de 1001-nachten-variatie ‘als je me maar blijft schrijven’ op, tevergeefs). De schrijver toont hoe het clair-obscur nooit grijs kan worden. Nooit grijs mag worden.

Uitgeverij Podium gaf Als je me maar blijft schrijven. Een vriendschap in brieven uit. Uitgeverij Contact gaf Het moet eten, ademhalen, slapen. Het menselijk lichaam volgens Manon Uphoff uit. Het is in beperke mate nog tweedehands beschikbaar.