Deze week gelezen: Manon Uphoff, Oktober

Deze week gelezen: Manon Uphoff, Oktober

Manon Uphoff: de oud-redacteur leest het nieuwste boek van de schrijfster aan wie De Revisor 33 gewijd is, een rijk essay over leven en dood nu de winter komt.

*

Nog even, en dan houd ik erover op hoor, maar vorige week sprak ik iemand over toekomstige Boekenweekgeschenkschrijvers. Manon Uphoff moest het Boekenweekgeschenk schrijven, vond ik. Ja, maar wie zet je daar dan naast? Mijn hoofd produceerde meteen een rijtje frisse niche-auteurs, mensen die voor De Groene Amsterdammer en literaire tijdschriften schrijven. Niña Weijers? Nina Polak? Oh nee, een man. Jan Postma? Joost de Vries? Thomas Heerma van Voss?
Dat dacht ik, en ik zei: ja, wie dan? Zo’n Boekenweek is toch voor een groot publiek. Ik loop de Bestseller60 door, en denk: zou Suzanne Vermeer een goed essay in de pen hebben? Goede kans dat dit pseudoniem weer van een man is, maar ja, dan moeten ze dat onthullen. Peter Römer? Baantjer en het raadsel van de onleesbaarheid? Zouden we dan niet liever wachten tot Mathijs ‘de Hollander’ Deen, essayist en thrillerschijver, het thrillerpubliek helemaal aan zich heeft weten te binden? Rutger Bregman om iets politiek incorrects vragen? Yuval Noah Harari?

(Best verfrissend eens aan mannelijke schrijvers te mogen denken. Het is dat ze nog leven, anders kun je er zo een canon omheen bouwen.)

Terwijl ik een karikatuur aan het maken was van het Grote Publiek en die arme CPNB – bewijst maar weer dat ze voor 2023 een geweldige keuze hebben gemaakt – las ik over het nieuwe deel in de maandenreeks van Das Mag. Bij Das Mag proberen ze het gewoon, in de hoop dat het Grote Publiek alsnog komt. September was voor Annelies Verbeke (die mag ook wel een Boekenweekgeschenk schrijven!), nu, jawel: Manon Uphoff.

Ze is heerlijk vrij gelaten, en dat leidt tot een organisch essay, dat begint bij oktober, maar vooral onze verhouding met de dood en seksualiteit onderzoekt. ‘Maand van de kalme stille buiging en draaiing naar de winter en van het onrustig wachten van de dieren,’ noemt ze oktober. ‘Als november de slachtmaand is, moet oktober wel de maand van de vrees van de dieren zijn, de periode dat ze slecht slapen, bezocht worden door boze dromen. De maand waarin ze soms beschermd worden. Door vrouwen en kinderen worden verstopt, verborgen, een enkele keer vrijgelaten.’

Vragen over mythes, meisjes, een getoonde vulva en rouw

Ze bezoekt de stierengevechten.

‘Wat de stieren zien als ze vallen. Nu is de zon een haren zak, terwijl de wereld draait en kantelt en over de kop slaat, zodat er een nieuwe, andere horizon verschijnt die gevuld is met vlokken van sneeuw.
Wat ze werden toen ze vielen: tornado’s, in zakken van leer.
Waarom zijn de dieren angstig in oktober? Teruggedrongen en samengebald op een vlot in een woeste kolkende zee, die ene dag per jaar dat we onszelf willen herinneren aan hun aanwezigheid. Waarom keren ze zich niet tegen ons?’

Het schuivende perspectief, de weersomstandigheden binnen en rondom prachtige levende wezens die doodgemaakt worden. En de vragen. Het zijn maar de eerste van vele vragen. ‘Waarom raakt van de vele mythes die ik ken juist de mythe van Demeter en Persephone me zo sterk?’ Bij verdwenen meisjes: ‘Besta je eigenlijk wel als je niet of alleen op een bepaalde manier wordt waargenomen? Kun je dan wel gemist worden?’ Au. ‘Mag er ook gelachen worden op weg naar de onderwereld?’ Eh… ‘De lach (opborrelend als overvloed) uit de buik, ja, de buik, met de warmte ervan, het “vlees”, is dat per se een aspect van het vrouwelijke, van het moederlijke?’ Ik hoop het niet. ‘Wie zijn we nog als de mensen die ons het beste kennen ons zijn afgenomen?’

Bosschiaanse beelden

Het zijn vragen die Uphoff passen, die, ze schrijft het hier zelf, in Vallen is als vliegen ook een afdaling in de onderwereld beschreef, die het vrouwelijke viert, die niet alleen het duister wil zien. ‘Het verhaal van de moeder wier dochter wordt geroofd en die alles op alles zet om haar terug te vinden, en haar uiteindelijk ook terugvindt, is onder de mythes ook een van de meest hoopgevende. Het is verweven met de wentelingen in de natuur van sterfte en wedergeboorte,’ schrijft ze in antwoord op die tweede vraag.

Want Persephone keert terug, er volgt een lente en een zomer! Uphoff beschrijft de geheimzinnige oogstfeesten die op de mythe voortborduren, en ze stelt zich voor wat er in de vlammen van de verwante Eleusische mysteriën te zien was. Ze excelleert in één vier pagina’s lange zin met Bosschiaanse beelden, die zo begint:

wat te zien is in de vlammen:

daar is een vrouw die rauw vlees eet, daar is een vrouw die vis kookt, daar is een vrouw die huilt, daar is een vrouw die zichzelf bevredigt met een smeulende kaars, daar is een vrouw die een brief schrijft, daar is een vrouw die haar borsten afsnijdt, daar is een vrouw die haar borsten op een schaal legt, daar is een vrouw die zichzelf dwars door de spiegel heen aanvalt, daar is een vrouw die vol afgrijzen probeert in te grijpen, daar is een kind dat klaaglijk huilt om de aangevallen vrouw, daar is een kind dat tegen een hond fluistert, daar is een kind dat zich door deze hond laat zogen, daar is een kind dat vervolgens de hond zoogt, daar is een kind dat een nestje pups begraaft, daar is een kind dat op een steen de wacht houdt, daar is een kind dat een deksel op een kist houdt, daar is een kind dat palingen rookt op een kerkhof, daar is een geur die al van ver is waar te nemen. daar is een naakte man die rent, daar is een naakte man die over gloeiend zand rent, godsgodskolere wat heet, daar is een naakte man die onder naaldbomen door rent, daar is een naakte man die een boek leest onder een cipres, daar is een man die met een stok runentekens in het zand schrijft, daar is een jongen die raadsels oplost, die raadsels bedenkt, daar is een jongen die van een hele hoge metalen brug af springt en in het water glijdt, daar is een jongen die een onderwaterkamer vindt, daar is een meisje in de kamer dat deze kamer tekent, daar is een vrouw in de kamer die deze kamer tekent, en de kamer ontstaat terwijl ze beiden tekenen; de muren worden hoger, dunner, ijler, klimmen en buigen tot torens… […]’

Bezwerend, bizar, beangstigend, geestig, maar vooral heel spannend. Op deze momenten laat Uphoff de lyriek in zichzelf los, en ze doet het vaker in Oktober, droevig, bezeten, geestig, alsof de dichteres in haar de essayvorm nog verder oprekken wil.

Het leven met de dood in het verschiet

En hoe ze het doet, begrijp ik niet helemaal, maar zonder haperen, zonder me als lezer kwijt te raken, weet ze het fenomeen Anasyrma in de Demetermythe te duiden — de oude buikgodin Baubo toont Demeter haar vulva om haar even te laten lachen — en in retrospect een exhibitionistische scène in Gemis te verklaren. Met grote stappen komt ze dan in een nog te voltooien roman, waarin ze een vader opvoert, die ze vergelijkt met de vader in Renée van Marissings Onze kinderen, om te besluiten met een analyse van Sonali Deraniyagala’s Vloedgolf, en te eindigen met een korte bespiegeling over ‘oktober, oktober, maand van de neergang van de zomer, de geleidelijke afdaling, het begin van het verlies, het sterven’.

Oktober voelt op momenten wat lukraak, maar dan krijgt Uphoff je weer bij de les met een sterke zin of observatie, en denk je: niet rommelig, rijk!
Want Uphoff viert het leven met de dood in het verschiet, in de wetenschap dat er iets terugkerends is in rouw, dat rouw ook een samenleven is met de doden. En hoewel Oktober ontegenzeggelijk een essay is, vrij en ongeremd en bespiegelend, toont ze zich dichteres en lezer, verbeeldt ze zich ontvoerde en achterblijver, schrijver van fictie en steller van vragen.

Nog even

En dan houd ik erover op, ondanks de ongemakkelijke hiaten in deze reeks — Familie (red. Uphoff), De vanger, De bastaard, Bekentenissen, De blauwe muze — maar gelukkig heeft Marc van Oostendorp wél het hele oeuvre besproken. Ga naar Neerlandistiek.nl, mensen. Dinsdag 11 oktober wordt het Manon Uphoff-nummer van De Revisor gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel aan het Amsterdamse Spui (je kunt er bij zijn, stuur Yentl een mailtje), en dan is het laatste nummer waaraan ik heb meegewerkt definitief de wereld in. Ik maak plaats voor nieuwe redacteurs, en of deze wekelijkse leesimpressies terugkeren, is maar de vraag. Ik ga andere plekken zoeken voor mijn stukken, en zelf schrijven. Maar doe als ik, en word nog even abonnee, want het is mooi maar het wordt mooier.

Das Mag gaf Oktober uit.