Voorpublicatie: Bloot zijn en beginnen (redactioneel)
Deze week verscheen Revisor #34, het eerste nummer onder kersverse redactie. Het staat bomvol hemelbestormende debutanten en je vindt het in onze webshop of bij de betere boekhandel. Maar hier lees je alvast het redactioneel, dat een inkijkje geeft in de totstandkoming van dit nummer, en in wat kroepoek en literatuur met elkaar te maken hebben.
Wat is een giraf? Het is een lang, vaalgeel dier versierd met bruine ruiten, een soort stapstenen over een aartsluie beek, uitgerust met stompe hoorntjes en een lange, ietwat kokette tong. Ze is eerder verwant aan de Eiffeltoren dan aan de leeuw, eet blaadjes die te verheven zijn voor mensenmonden en maakt maar heel soms geluid, omdat alle giraffen van nature ontzettend verlegen zijn.
Iets moeilijker: wat is kroepoek? Het is wit en van garnalen gemaakt. Het smelt op je tong, maar is niet zoet en na het smelten ook niet verdwenen, maar een soort plakkerige pasta op je kiezen, hoewel in de verste verte geen familie van kauwgom. Waar de garnalen in de kroepoekzak zwemmen? Geen idee! Als iemand zou beweren dat kroepoek aan struiken groeit dan zouden we dat, al is het maar voor een moment, voor ons kunnen zien.
Het moeilijkst: wat is een literair tijdschrift? Allerlei schrijvers en dichters, recensenten en studenten zullen nu roepen: ‘Dat weet ik! Want literatuur is dit en een tijdschrift dat, dus samen maakt dat dit!’ Maar dat ‘dat’ in ‘dat dit’ is in de loop der jaren een bundeltje teksten, een dunne krant, een fles wijn, een stel clandestien uitgeprinte velletjes op een kopieermachine van Unesco, een website en een staalkaart behangpapier geweest. En dat ‘dit’ in ‘dat dit’ is de aloude vraag: wat is literatuur? Een vraag die
elke paar jaar met veel bombarie door een recensent of schrijver beantwoord moet worden (of nou ja, eigenlijk gebeurt dat antwoorden meestal andersom: ‘Dit is toch geen literatuur!’) waarna die schrijver of recensent als een aandoenlijke eenmans-Titanic met diens antwoord ten onder gaat. Literatuur is een heleboel, bijna alles, het is maar net wat je mooi zingen vindt.
Conclusie: een literair tijdschrift kan vrijwel alles zijn.
Die conclusie is welkom. Voor je ligt het eerste nummer gemaakt door de volledig vernieuwde redactie van De Revisor. Vijf kersverse redacteuren, Simone Atangana Bekono, Lotte Lentes, Stefanie Liebreks, Joost Oomen en Yentl van Stokkum staan klaar om de toekomst in te tuimelen en al vallende te onderzoeken wat voor gedaantes een literair tijdschrift aan kan nemen. Te beginnen met een poeltje water waarin een aantal glinsterende en uitzonderlijk kleurrijke forellen groeien. Schrijvers, dichters en denkers die wij koesteren, steengoed vinden en die (nog) niet onder contract staan bij een (Nederlandse) uitgeverij. Niet alleen een buitenkans voor jou als lezer dus, maar ook voor vissende redacteuren of literair agenten. Ze zijn radicaal kwetsbaar, of knallen hun getalenteerde zelf juist met veel bravoure de wereld in. Ze zijn bloot en willen beginnen.
Wietse Leenders situeert zijn verhaal in de tijdloze tussenwereld van de snelweg, waar hij zijn personages in ronkende taal hun eenzaamheid laat beschrijven, terwijl Julia de Dreu ons meeneemt in een oefening in overgave, op zoek naar ‘een waarheid die je kan dragen als je eigen huid’. De schrijfopdracht die we Melissa Knollenburg gaven, leidde tot de ontdekking van verloren gewaande familie, waar ze het prachtige essay ‘Hoe zullen we dit sorteren, op genen?’ over schreef. Daarin puzzelt ze zorgvuldig het verleden van haar voormoeder bij elkaar, door steeds een stukje nieuw materiaal toe te voegen. Die zorgvuldigheid komt in een andere vorm terug in het werk van Martin Rombouts, die
gevonden materiaal zodanig weet te buigen en bewerken dat er een heel nieuw poëtisch idioom ontstaat.
We verzamelden schrijvers die je wellicht van de podia kent, zoals Jasper Albinus, wiens poëzie zinnelijk over de pagina beweegt, en schrijvers van wie we de eerste versie van hun tekst voor het eerst op een podium hoorden, zoals Sayonara Stutgards ‘Een lege tafel’, een gedicht dat onrust stookt. Onze jongste forel, Iris Dicke, schreef een gedicht waarin een verloren gezelschapsspel een reeks prachtige bespiegelingen ontketent en de hypnotische manier waarop Anne Sanderling met taal omgaat, zorgde ervoor dat ze uit de kopij werd gepikt.
In het proza van Jori(k) Amit Galama dreigt het schot van een jachtgeweer, maar bieden de natuur en glinsterend gezelschap toch bescherming. Ook Steff Geelens verhaal ‘Een flinterdun lichaam aan mijn voeten’ neemt zijn toevlucht tot een bos en beschrijft een transformatie die alle zintuigen uitdaagt. In de speelse en levendige gedichten van Thom Wijenberg trekken wonderlijke liefdesbaby’s, slush puppies en de lach van Silvio Berlusconi aan ons voorbij en Cécile van Wijnsberge beschrijft in ‘Kick’ hoe een allereerste xtc-pil de horizon doet kantelen. Ten slotte droeg ook de Spaanse auteur Alejandro Morellón bij aan dit nummer. Joep Harmsen vertaalde ‘Vogels die de toekomst zingen’, waarin de hoofdrol is weggelegd voor het meest begeerde object van ieder jarennegentigkind: de furby.
Conclusie: een literair tijdschrift kan vrijwel alles zijn en datzelfde geldt voor de verhalen, gedichten, essays en schrijvers die in dit nummer hun opwachting maken. Voor ons als nieuwe redactie markeert dit nummer bovendien een nieuw hoofdstuk in de kleurrijke geschiedenis van De Revisor. Zoveel verschillende forellen en giraffen gingen ons voor, maar nu is het aan ons.
Wij zijn bloot, en wij beginnen.
Simone Atangana Bekono, Lotte Lentes, Stefanie Liebreks, Joost
Oomen en Yentl van Stokkum.