BUITENOM: Koen de Vries – Wandelende boom

Maandelijks plaatsen we proza op de website dat we goed vinden, maar niet in een papieren nummer kwijt konden. Deze keer: Koen de Vries’ verhaal ‘Wandelende boom’, waarin we een wandelende tak diep in zijn ogen staren. Koen de Vries (2001) studeert wis- en natuurkunde aan de Radboud Universiteit. Hij schrijft zowel proza als poëzie en over uiteenlopende thema’s. Eerder verscheen zijn werk in Op Ruwe Planken.

 

Wandelende boom

 

Ik had een wandelende tak gekocht en zat voor het terrarium. Pootje voor pootje kroop ze over de dorre bladeren waarmee ik de bodem had bedekt en plotseling trok ze een sprintje naar de holle boomstam. Eigenlijk was die boomstam gewoon een dikke tak die doorgezaagd en uitgehold was, niet langer dan een hand met uitgestrekte vingers. Daar bleef ze zitten. Alsof ze dacht daar verstopt te zijn.

Meestal zat ik er minstens drie kwartier per dag en in de weekenden anderhalf uur. Ik zat op het keukenkrukje, die was makkelijk te verslepen. Ik legde mijn handen in mijn schoot, liet mijn schouders een beetje doorhangen en boog mijn hoofd richting het dunne glas. De lamp in de kap van het terrarium verspreidde een fel wit licht door de bak.

Achteraf herinnerde ik me altijd elk moment dat ik naar het dier gekeken had. Ik staarde niet. Ik zonk niet weg in mijn gedachten, ik nam ze op schoot als een kat met een pluizige vacht om zachtjes met mijn vingertoppen in te wroeten. Om samen naar de tak te kijken.

 

Ze bleek bevrucht te zijn. Haar eitjes, tenminste. Binnen een paar weken had ik tien wandelende takken en een paar dagen later waren ze volwassen. Kriskras kropen ze over elkaar, als mikadostokjes.

Ik trok mijn krukje voor de glazen bak en ging zitten. Mijn ellebogen zette ik op mijn knieën en mijn wangen liet ik op mijn vuisten rusten. Zolang ze niet bewogen konden ze nagenoeg onzichtbaar zijn. Maar zodra ze hun eerste pootje optilden waren ze direct niet meer te missen en er was er precies eentje die bewoog. Hij liep voor het venster langs, recht voor mijn ogen, een paar centimeter van mijn gezicht verwijderd.

Een voor een verzette hij zijn pootjes. De iele steeltjes leken met iedere stap te kunnen knappen. De eerste breekpunten waren al gemaakt, als een vouwlijn voor het scheuren of een stippellijn om met je schaar te volgen. Je zou enkel met duim en wijsvinger de uiteinden vast hoeven pakken. En dan, klik. Gewoon, drukken. Of trekken. De tak zette een van zijn middelste pootjes op het glas. Door gebrek aan grip gleed hij direct weer naar beneden.

Ik vroeg me af hoe snel hun bloed zou stromen. Of het eruit zou spuiten, zoals bij een tuinslang waarvan je het uiteinde dichtdrukt. Of misschien juist heel traag, zoals het sap dat uit een boom loopt. Dat zo’n tak heel dun is kan de bloedsomloop ook juist verhinderen, natuurlijk. En dan maakt het waarschijnlijk ook nog uit waar je ze zou breken.

De tak voor het raam bleef stilstaan. Hij probeerde zich om te draaien, maar bleef met zijn achterwerk steken.

Soms hebben dieren wat hulp van mensen nodig. Ik opende de zwarte deksel en stak mijn hand erin. Als een schep schoof ik hem onder zijn pootjes. Ik nam de tijd zodat de tak dat ook kon doen. Achter me sloot ik de kap weer, netjes als ik ben.

Hij verdwaalde tussen mijn vingers, raakte volledig in de war. Ik draaide mijn handen met zijn wandelen mee zodat ik hem niet uit het oog zou verliezen en zodra hij over mijn arm omhoog begon te klimmen, onderschepte ik hem met mijn vrije hand. Een paar keer probeerde hij te vluchten, maar uiteindelijk stopte hij op de rug van mijn rechterhand.

Ik staarde in zijn ogen. Er bestaan ook wandelende bladeren, maar die lijken minder op een blad dan mijn takken op een tak, vond ik. Wandelende takken zouden zo onderdeel kunnen zijn van de bosjes waarin ze zich schuilhouden, terwijl wandelende bladeren toch net niet realistisch lijken. Ze zijn niet groot genoeg, wapperen onvoldoende in de wind. Ze hadden platter moeten zijn om goed in hun omgeving op te gaan.

Met een wijsvinger aaide de wandelende tak over zijn rug. Hij rilde. Daarna begon hij weer te rennen.

Nu er zo snel zo veel wandelende takken bijgekomen waren, kon het niet lang meer duren voordat heel het terrarium vol zou zitten. Daar durfde ik wel vanuit te gaan. Ooit had iemand me verteld dat wandelende takken elkaar opeten. Zeker als ze met te veel zijn. Ik geloofde het niet, maar ik was wel benieuwd.

De wandelende tak was inmiddels naar mijn schouder toe gerend. Vlug pakte ik hem bij zijn lijf vast om hem weer op mijn hand te zetten. De pootjes spartelden alle kanten op.

Als je wandelende takken stapelt, krijg je dan een wandelende boom? En hoeveel heb je er dan nodig om het zo te mogen noemen? Ik zou wandelende bladeren kunnen kopen om er bovenop te zetten. Blad voor blad, voor de balans.

Hij begon rondjes te rennen, me te steken of te krabben, hij probeerde te ontsnappen door van mijn vingers af te rennen. Niet dat dat werkte, maar het werd wel irritant. Ik nam hem weer tussen mijn duim en wijsvinger. Aan zijn middel, niet over de hele lengte. Ineens vroeg ik me af of hij net zo door zou buigen als een tak die je in het bos vindt. Een gewone tak. Ik draaide hem een beetje, keek naar de beide uiteinden van zijn lichaam. Zowel de anus als de mond kon ik niet vinden. Gaan de darmen van een wandelende tak alleen van voor naar achter of zitten er ook nog kronkels in?

Ondertussen spartelde hij nog steeds wild met alle zes zijn pootjes. Ik merkte dat mijn handen een beetje klef begonnen te worden van het zweet. Toch ging ik door. Ik liet mijn middelvinger vanaf de onderkant dichter bij zijn achterpootje komen. Een aantal keer spartelde hij er tegenaan. Steeds verder bewoog ik naar buiten toe, tot het spartelen minder werd en stopte. Zijn pootje drukte tegen de zijkant van mijn vinger. Een paar stuiptrekkingen schoten door het pootje heen. Hij maakte een klein krasje in mijn huid. Dat deed me niks.

Toen liet ik mijn duim dichterbij komen. Behoedzaam, ik heb immers het beste met mijn dieren voor.

Mijn duim trilde een beetje. Hij glom in het kille terrariumlicht. De grote plafondlamp stond uit.

Bijna raakte ik het pootje aan. Nog meer stuiptrekkingen. De rest van de poten hing stil. Alsof ze dood waren. Dode takken van een dode boom.

Een korte aarzeling. Ik wendde mijn ogen af, ik keek weer terug, ik slikte. Mijn mond viel een beetje open. Ik kon mijn adem horen. Toen legde ik mijn duim tegen de andere kant van het fragiele pootje. Ik gleed op en neer, wreef voorzichtig langs het stokje in mijn hand, het takje van de tak. Afgetakt.

 

Toen ik hem weer in het terrarium plaatste, bleef hij de rest van het uur roerloos staan. Ik bleef ook nog even staan nadat ik van de kruk omhoog gekomen was. Een andere tak kwam op hem afgewandeld, plaatste twee pootjes op zijn rug, kroop over hem heen en bleef bovenop hem zitten. Kleine zwarte korrels kwamen uit de bovenste, vielen op de grond. Het hadden ook eitjes kunnen zijn.