Deze week gelezen: Jhumpa Lahiri

Deze week gelezen: Jhumpa Lahiri

Jhumpa Lahiri: de redacteur las op aangeven van de vertaalster een boek over het verwerven van een derde taal als literaire schrijftaal, las er stukken van Sulaiman Addonia en Abdelkader Abdolah bij en dacht na over de wonderen en wonden van meertaligheid, luxe en vlucht, en het plezier van een nieuwe taal.

*

Daan Stoffelsen: Jhumpa Lahiri, Met andere woorden

We zijn de redactie van ons nieuwe nummer aan het afronden, ‘’n brasa van talen’, een nummer waarin meertalige schrijvers dat aspect van hun leven en schrijven onderzoeken in literatuur. Het wordt een omarming, mooi en rijk, een nummer dat de Nederlandse taal verbindt met sprekers en schrijvers in het Verre en Nabije Oosten, Amerika, Groot-Brittannië. Dat talenten een podium biedt, vormen onderzoekt om met meerdere tongen te spreken en een nieuwe kant van gevestigde schrijvers uitlicht.

Dat laatste doet Manon Smits, een ambachtsvrouw die jaar in jaar uit genomineerd wordt voor de Europese Literatuurprijs, heel mooi. Vertalers zijn natuurlijk ergens ook meertalig, zij het dat de migratie- en integratieachtergronden nogal eens ontbreken, maar in haar stuk bespreekt ze drie meertalige schrijvers wier romans zij vertaalde. Een van hen: Jhumpa Lahiri, die met haar debuut de Pulitzerprijs won. (Nilanjana Sudeshna Lahiri heet ze eigenlijk, Jhumpa was haar bijnaam; Robin Shimanto Reza schrijft in ons nummer in het voorbijgaan iets over Bengaalse naamtradities.)
Aangemoedigd door Smits las ik Jhumpa Lahiri’s vijfde boek en haar Italiaanse debuut Met andere woorden, een memoir, of een essay, over het verwerven van een derde taal. Lahiri, die met het Bengaals opgroeide, en in het Engels haar literaire debuut maakte, raakte verliefd op het Italiaans, besloot te emigreren en koos voor deze taal als haar literaire taal. Dat het geen gemakkelijke keuze was, maakt ze wel duidelijk, maar het levert ook los daarvan interessante literatuur op, en inzicht in migratiepijn.

Ik heb geen recht van spreken. Ik werkte onlangs voor het eerst in vijftien jaar mijn papieren cv bij, en stelde vast dat mijn Frans, Duits en Italiaans behoorlijk weggezakt waren. Daar kon ik geen e-mailcorrespondentie meer in voeren, laat staan een gesprek over literatuur. Die concentratie op één, hoogstens twee talen, is toch wel een verarming. Maar het is ook een luxe dat ik blijkbaar al enige tijd zonder kan. Geen recht van spreken dus, maar lezen mag altijd.

In ons voorjaarsnummer ‘’n brasa van talen’ komen verschillende meertalige schrijvers aan het woord, en Shimanto Reza heeft een vergelijkbare achtergrond als Lahiri: Bengaals, Nederlands, Engels – en hij woont nu in Rome. Esha Guy Hadjadj brengt Nederlands en Hebreeuws in, maar onderzoekt zijn Arabische accent. Pete Wu een Chinese taal. We hebben Fries, het dialect van het land van Altena, Arabisch. Onze auteurs zijn hoogstens tweede- of derdegeneratie migranten, op Aleksandar Hemon na, die gedwongen door de Joegoslavië-oorlog in de Verenigde Staten bleef.

Lahiri en Valeria Luiselli, van wie we ook een memoir opnamen, hadden de luxe van de keuze. Ik las daarentegen op LitHube een essay van Sulaiman Addonia, die met een Eritrese en Ethiopische achtergrond vluchtte naar Londen, en nu in Brussel woont:

‘The letting go of languages in order to learn a new one wasn’t new to me. It is tied to my life trajectory of leaving one country to start a new life in another, and of parental abandonment. The sort of departures that leaves wounds. A new language meant loss for me, already in my childhood when I was about three.’

Nieuwe talen slaan wonden, schrijft hij: ‘The losses and gains of father and mother tongues planted the idea of language’s wonders and wounds in my young mind.’ Wonderen en wonden, in het Nederlands rijmt het nog beter. (Het Etymologisch woordenboek over ‘wonder’: ‘Herkomst zeer onzeker. Er wordt wel gedacht aan de wortel pie. *uen– “slaan, verwonden” (IEW 1108, zie ook wond) in een betekenis “plotseling optredende gebeurtenis”, maar dat lijkt wat vergezocht’.)

Misschien is het de verworvenheid van de literaire schrijver, dat zij of hij de positieve kant van de migratie en de nieuwe taal kan zien, die maakt dat dit een positief gestemde Revisor wordt. De oorlog en de vlucht blijven weg, behalve bij Aleksandar Hemon, al kan die de wonderen ook zien. Ook Lahiri benadrukt de positieve kant, maar merkt telkens op dat de taalverwerving voor het literaire schrijverschap iets moeizaams heeft. De beeldtaal echo’t wat lotgenoten met minder luxe moesten doen:

‘Wanneer ik in het Italiaans schrijf, voel ik me een indringer, een bedrieger. Het lijkt een valse, onnatuurlijke bezigheid. Ik merk dat ik een grens heb overschreden, dat ik me verloren voel, dat ik op de vlucht ben. Dat ik echt een buitenlander ben.’

Over racisme gaat dit boek ook, even. Maar er is ook een puur talig conflict:

‘Hoezo ben ik op de vlucht? Door wat word ik achternagezeten? Wie zou mij willen tegenhouden?
Het meest voor de hand liggende antwoord zou zijn: de Engelse taal. Maar volgens mij is het niet zozeer het Engels op zich, als wel alles wat dat heeft gesymboliseerd voor mij. Het heeft zowat mijn hele leven gestaan voor een uitputtende strijd, een pijnlijk conflict, een voortdurend gevoel van mislukking waaruit zowat al mijn angsten voortkomen. Het stond voor een cultuur die ik moest veroveren, moest interpreteren. Ik was bang dat het stond voor een breuk tussen mij en mijn ouders. Het Engels is een aspect van mijn vermoeiende, lastige verleden. Ik ben het beu.
Toch was ik dol op de taal.’

Dat is echt wat anders dan Addonia beschrijft, en hoe Kader Abdolah, in zijn uitgebreide essay over dit onderwerp in een nummer van Ons Erfdeel uit 1996 de vlucht verbindt aan zijn schrijverschap:

‘Ik dacht dat mijn vlucht een mislukte operatie was. Een grote vergissing. Ik dacht dat het beter geweest zou zijn als ik mijn land niet verlaten had. Beter dood in mijn vaderland, dan als een werkloze schrijver thuis te moeten zitten, in een vreemd land.
Constant probeerde ik om mijn vlucht een betekenis te geven. De wind omdraaien, maar de wind draaide niet om.’

Het is een interessant essay, waarin ik het beeld van de wind omdraaien kan waarderen, maar Abdolahs neiging om zijn worsteling met parabels en een droom te illustreren, vind ik eerder verduisteren dan verhelderen.

Terug naar Met andere woorden: de oude Lahiri schreef over de wereld van haar ouders, de nieuwe over die van haarzelf. Pijnlijk is dat, eenzaam vooral. Ze vergelijkt zichzelf met Beckett, Nabokov, Conrad, kosmopolitische auteurs in de categorie Luiselli met een langere onderdompeling in hun nieuwe schrijftalen en zegt: ‘Wat ik doe – het wagen te schrijven in het Italiaans terwijl ik amper een jaar in Italië woon – is anders, afwijkend, waardoor ik een nog grotere eenzaamheid ervaar, bijna een andere dimensie van eenzaamheid. Ik vraag me af of er anderen zijn zoals ik.’

Ongetwijfeld. Kijk, ze beschrijft met ruimhartige verwijzing naar Ovidius hoe het leren van een nieuwe taal en vooral erin schrijven, een ware metamorfose is: ‘Zoals ik eerder al aangaf, zie ik het feit dat ik in het Italiaans schrijf ook als een vlucht. Als ik mijn linguïstische metamorfose ontleed, realiseer ik me dat ik probeer ergens van los te komen, mezelf te bevrijden.’ Maar ja, Ovidius’ metamorfosen zijn door de goden bewerkstelligd, een vlucht is gedwongen. Dit is echt een keuze, het voorrecht van de tweede generatie, en meestal beschrijft Lahiri haar proces ook zo. Het is niettemin opvallend dat het blijkbaar voelt als zo ingrijpend en verdrietig: geen wonderen zonder wonden.

Maar los van die psychologische en maatschappelijke kant is Met andere woorden zeer lezenswaardig. Lahiri beschrijft een hergeboorte, een wording, de onzekerheden en de valkuilen van een nieuwe taal. Ik krijg ook weer zin in het Italiaans (goed voor mijn cv) door de zinnetjes en de woorden die Lahiri rondstrooit, en het is heel mooi om te zien – Manon Smits beschrijft dat ook in haar essay – hoe haar taal complexer wordt. De zinnen worden langer, ze neemt meer afstand, gebruikt meer idioom, tot ze in een epiloog komt op een analyse van haar boek als het resultaat van ‘een manier van schrijven die zowel autobiografischer als abstracter is’, heel persoonlijk maar niet altijd zo tastbaar. Minder geworteld in de werkelijkheid. Misschien is dat wat een nieuwe taal doet, maar er ontstaat al gaande dit boek een groter vertrouwen, en misschien is Waar ik nu ben (2018, vertaling 2019) al weer concreter.

Met andere woorden is uitgegeven door Atlas-Contact. Op Athenaeum.nl staat een fragment.