In 2019 gelezen: Manon Uphoff, Vallen is als vliegen

In 2019 gelezen: Manon Uphoff, Vallen is als vliegen

Is er in het derde jaar na verschijning van Vallen is als vliegen nog iets nieuws te zeggen over de roman? Rosemarie Buikema deed dat, in De GidsMarc van Oostendorp natuurlijk op Neerlandistiek.nl, Marja Pruis in haar recente essaybundel… We hernemen Daan Stoffelsens stuk uit 2019, met enkele inleidende woorden.

*

‘Een van de gekste dingen die op mijn vakgebied in een recent verleden plaatsvond – en nu extrapoleer ik dus even van mijn onmiddellijke zelf, dat komt straks toch wel weer bovendrijven – is dat niet Manon Uphoff een grote literaire prijs kreeg voor haar roman Vallen is als vliegen, maar Sander Kollaard, voor Uit het leven van een hond. Ik vond het in eerste instantie onbegrijpelijk, en aan die onthutsing wil ik niks afdoen door te zeggen dat toen ik Kollaard las ik het ook wel weer begreep. Het zijn geen halszaken, maar, nog maar een keer, this is what I do. Had Kollaard de prijs niet gewonnen, dan had ik hem niet gelezen,’ schrijft Marja Pruis in Boos meisje.

Ze geeft Uphoffs meesterwerk alle credits, als een ‘roman […] die eens in de honderd jaar het licht ziet. Uphoff plaatste zin na zin in het gelid, tot haar tekst tikte als een tijdbom. Een eeuwenoud thema, een net zo oud taboe, verpakte ze in een vorm die helemaal eigen, nieuw en licht is, maar ook geladen en symbolisch voortborduurt op bekende mythes, sprookjes, literatuur.’ En erkent dan even later dat Kollaards roman net zo goed zeer de moeite waard is.

De kwaliteit van het ene boek hoeft die van het andere niet uit te sluiten, maar de uniciteit van Vallen is als vliegen is keer op keer benadrukt, door de plaatsing van de roman in een lijst van de beste van de 21ste eeuw, door de bekroning met de BookSpot Scholierenprijs, de Charlotte Köhler Prijs en de Tzumprijs. En ja, woedend kun je erom worden, zoals Pruis schrijft, dat de twee grootste literaire prijzen niet aan het boek toegekend werden – maar vooralsnog wordt er in dit derde van de honderd jaren die aan Uphoff zijn toegezegd, buitensporig veel over het boek geschreven.

Uniek, ja, maar wat ook waar is: Vallen is als vliegen staat niet alleen, want er is dat oeuvre. Marc van Oostendorp noteerde deze ‘Zomer met Manon Uphoff’ al tussen twee haakjes: ‘nu ik kriskras door het werk heenga valt me trouwens op dat heel veel passages sleutelteksten zijn’. Uphoff zelf noemde haar debuut Begeerte als het beginpunt van een proces waarin Vallen is als vliegen ‘de ultieme uitbarsting van de vulkaan’ was. Als je Uphoffs werk beschouwt als een eenheid (en daarmee niet de afzonderlijke delen tekort hoeft te doen, Van Oostendorp heeft het in vijftig blogs gedemonstreerd) – zou je zeggen: dit is de top, de bekroning, en geef die vrouw een oeuvreprijs. Wat dat betreft paste de toekenning van de Charlotte Köhler Prijs beter dan de literaire eenjaarsvliegen, en mogen de grotere prijzen volgen. Huygens, Hooft, hop.

Voor ik de suggestie wek dat haar oeuvre tot die ene stroom van Begeerte tot Vallen is als vliegen te verengen is: er is nog veel meer van haar te lezen, ik wil toch nog beter begrijpen wat ze schrijft over ziekte en dood, en de keuze in de bloemlezing Familie doorgronden. En dat er volgend jaar weer een nieuw boek komt, de verhalenbundel Ziel, kom terug, bevestigt eerder het blijvende karakter van Uphoffs geothermische activiteiten, en niet dat ‘ultiem’. Het is niet te laat.

Maar dat had ik allemaal nog niet bedacht toen ik 29 maart 2019 over Vallen is als vliegen schreef.

*

Het is nooit een goed teken als de eerste persaandacht voor een boek uit interviews bestaat – als het echt geweldig is, begin je toch met een vijfballenbespreking-over-twee-pagina’s? Maar bij Manon Uphoffs nieuwste, zes jaar na De zoetheid van geweld, is het niet onzinnig. Vallen is als vliegen is fictie die heel sterk tegen de werkelijkheid hangt, een werkelijkheid van misbruik, van incest, van trauma. Het zijn simplificaties die de schrijfster zelf vermijdt in de roman, en dat werkt – moeilijk om superlatieven bij zulke onderwerpen te gebruiken – echt geweldig.

‘De schrijfster kietelt je, ergert je, stelt je maar kort op je gemak en sleurt je mee in geschiedenissen van familie en geweld, van geluk dat niet zonder haat kan,’ schreef ik in 2013 over haar verhalenbundel. Ook nu haalt Uphoff je aan en werpt je van zich af, je vliegt, je valt, het kabbelt maar kort en dan hamert ze je diep in de tragische geschiedenis van de vier dochters Holbein. Ze introduceert de dader heel netjes:

‘Mijn vader, HEHH, Henri Elias Henrikus Holbein, amateur-beeldend kunstenaar, gesjeesd seminarist, gelovige en (ex-)gevangene, werd hun stiefvader, jaren voor hij ons, de jongsten en nakomertjes, zou verwekken en zich via avondstudies zou opwerken tot wiskundige, wetenschapper, statisticus; tot een gerespecteerd burger en pater familias met een uitstekende baan.
Hij was tevens een getroebleerde, diep beschadigde man (ik kan en durf dat nu te zeggen) met driftaanvallen, die een ongepaste uitweg zocht voor al zijn emoties en verlangens, pijn en krenking bij zijn (stief)dochters.’

Maar gedoseerd of niet, het ongeluk dringt diep door. Zo lees je er bijna overheen, zoete smaken en dan:

‘Hoe het weefsel van het eigen bestaan, de codex van het eigen brein te ontrafelen en doorgronden? Nog onbewust van wat op een dag ondraaglijke herinnering zal worden: niet de mond die zich eender leert sluiten om wat wordt aangeboden, een wafelijsje van Jamin, een gesuikerde en magisch verkleurende toverbal of de Holbein-penis (en, mogen we wel zeggen, met een verbluffende allure en een waar “natuurlijk” talent).’

Ja, het gaat van een enkele opmerking, even tussen haakjes, naar een afstandelijke beschrijving, om maar te onderstrepen: dit is echt, het is fysiek, het is vies.

‘En de gestage, krachtige maar eenzijdige ontwikkeling van het observatievermogen. Bijvoorbeeld voor de (blauwgrijze) eenoog van de priapus in diens lichtblauw textielen omhulsel, met bij mannelijke, niet-testiconde zoogdieren een buiten het lichaam hangende huidplooi (zakje) waarover in The Concise Gray’s Anatomy te lezen staat: “dun van huid, bruin- en of bruinroze, gerimpeld, bezaaid met vetachtige follikels en enkele kroezende kringelende haren”.
Ik herinner me een gummiachtige weerstand en met enige regelmaat ook een eigenaardige en opvallende verandering, die in de materiaalkunde ook wel faseovergang, fasetransitie of fasetransformatie wordt genoemd, gerelateerd aan minieme variaties in druk en temperatuur.
In mijn mond de smaak van gluton.’

Het is stelselmatig: overdag is HEHH een lieve vader, ‘s nachts bezoekt hij als de ‘Minotaurus’ de (stief)dochters in hun kamers. Hij koopt ze af, met ‘het zoete zwijggeld’, hij geeft ze het gevoel dat ze speciaal zijn – en tegelijk dat dit niet iets vreemds is. Op één pagina gaat Uphoff van een ode aan de mensensoort naar de nacht – ‘Kijk, iemand legt een hand laag op een rug of venusheuvel en gehoorzaam openen zich de dijen.’ – naar de dag – ‘En tijdens dit dove opgroeien zijn er toch ook de troost en het plezier van het bijzondere, het doodgewone.’

Het is stelselmatig, bijzonder en gewoon, maar het staat naast een verder onbezorgde jeugd, en die dubbelheid geeft de roman zijn spanning. Uphoff wil niet van álles afscheid nemen. ‘Zou iemand me op een dag vragen wat ik probeer te begrijpen en doorgronden […], wat ik wíl met deze geschiedenis waarvan ik onderdeel ben,’ schrijft Uphoff dan ook, dan zou ik zeggen dat het een voortdurend onderzoek is naar wat “thuis” betekent, en voor wie. Wat het is, wás en in de toekomst zou kunnen zijn. Om eraan toe te voegen dat ik daarvoor mijn huis, de pathologie ervan, moet uitbeelden en oproepen, in heel veel verhalen en in een (ritmische, rituele) herhaling die lijkt op die van fractalen. Als de puzzel die het was, een labyrint, de donkere kant van de maan.’

De kracht van deze roman zit in dat zoekende, het wisselende en nevenschikkende, het herhalende, tastend naar de gruwelijke werkelijkheid zonder die gruwelijk te noemen want je kunt het navertellen. De kracht zit ook in zinnen die kromstaan van de spanning, relativeren wat niet gerelativeerd kan, en die vloeien. Verdomde indrukwekkend.

Uitgeverij Querido gaf Vallen is als vliegen uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment.