In ons themanummer 10 leugenaars (#17, 2017, nog steeds te koop) leverde Bernke Klein Zandvoort de twaalfde bijdrage. Een essay over dreiging en vandalisme, werkelijkheid en waarheid. Vandaag halen we ‘Non-fictie en het andere verhaal’ uit het archief.

*

Vandaal (1778) – naam van een Germaans volk, ‘zij die rondzwerven’, waarin Germ. stam wandal voorkomt, ook in wenden en wandelen.
Vandalisme (1794) – term door een Franse bisschop bedacht om de reacties van het Parijse ‘gepeupel’ te kenschetsen tijdens de Franse Revolutie, die hem deden denken aan de stelselmatige plundering van Rome door de Vandalen in 455.
Vandalisme (1825) – het uitdooven van kunde, en het terugbrengen van barbaarschheid, verwoestinggeest.
Vandaal (2017) – iem. die zich schuldig maakt aan vandalisme.[1]

Mijn voordeur midden in de nacht, vijf jaar geleden: Bitch! You! Open the door! You think you can come to Tottenham, being all white, without paying up?
Als ik niet open zou doen, zouden ze terugkomen, werd er met veel volume gedreigd. De groep mannen, misschien waren het jongens, heb ik niet kunnen zien. Ik hoorde ze alleen. Met platte hand werd er op mijn deur geramd, series harde slagen met korte tussenpozen. Bewegingloos lag ik in bed te luisteren, te verkrampt om mijn telefoon te pakken. ’s Ochtends trof ik buiten een kleine ravage aan. Twee fietsen bleken gestolen, er waren gaten in het metalen hek geknipt, containers kapot getrapt. Op het politiebureau werd een aantekening over vandalisme gemaakt, meer kon er met mijn flarden informatie niet worden gedaan. Moe en nog steeds een beetje bang liep ik terug naar huis. Ik was gezien, maar ik wist niet door wie en wat dat betekende. Alsof ik me tegen iets moest wapenen, keek ik onwillekeurig iedereen op straat aan. Een jongen keek net iets te lang terug. Of deed hij dat omdat ik hém zo aanstaarde? Elke man die mijn kant op kwam, een vrouw die tegen me aan botste – iedereen was verdacht, iedereen werd deel van mijn schimmig scenario.
Tottenham, een wijk in Noord-Londen. Ik was er een jaar na de rellen van 2011 komen wonen. In mijn straat bedekten spaanplaten schots en scheef over elkaar getimmerd nog de uitgebrande ramen van een paar gebouwen, maar op zoek naar een nieuw huis was het mijne mooi en groot en goedkoop geweest. Bovendien vond ik dat ik best eens in een andere omgeving kon wonen dan de gemoedelijke woonwijken vol speeltuinen en groenstroken, gegund aan maar een dun reepje van de wereldbevolking. Hier zaten de stoepen vol gaten opgevuld met dikke klodders cement. Te zien vanuit mijn raam: een Poolse supermarkt, twee Somalische kappers, een pawnshop, een wedkantoor en op een blinde muur om de paar weken een andere billboardreclame. Drie weken lang heeft House of Cards recht mijn woonkamer ingekeken. Eenentwintig dagen de valse glimlach van Frank Underwood, het gezicht van een doorgewinterde leugenaar.

Ik ben een slechte leugenaar.

‘Je bent zo eerlijk als het schelle licht van de Maoz op de hoek van het Muntplein,’ omschreef een vriendin het eens. Ik lachte om het beeld, maar begreep waar ze op doelde. Eerlijk zijn is een kernwaarde in mijn familie. Het is synoniem aan volledige transparantie. Eerlijk zijn betekent, dat het selectief weglaten van delen van een verhaal, het vertellen van de halve waarheid is. En een halve waarheid is géén waarheid. Als je niet de hele waarheid vertelt, zo is de redenering, wordt automatisch de vertelde waarheid gediskwalificeerd.
Lang heb ik daarom gedacht dat het weglaten van informatie, liegen was. Maar in het leven dat buiten het tuinhek van mijn ouderlijk huis begon, zou die redenering aan het wankelen worden gebracht. Ik zag dat een roman, een gedicht of essay, vormen van vertellen zijn waarin heel veel niet wordt gezegd. Ik zag dat de verhalen die we over onszelf, over persoonlijke en gedeelde verledens vertellen, optellingen zijn van wat is weggelaten. Is het niet meer dan te verwachten dat daar vervolgens ficties insluipen?

De woorden

Een leugen is het negatief van de waarheid, een onwaarheid. Dat klinkt een beetje als een formule, (onwaarheid = waarheid x –1), maar veel meer over wat een leugen is, weet ik dan nog niet. Om daar dichterbij te komen, moet ik weten wat waarheid is, de variabele in de formule.
Wanneer iemand het over ‘de waarheid’ heeft, zie ik onopzettelijk een vorm opdoemen, een blob in de ruimte. Het doet zich voor als iets absoluuts, als iets dat niet alleen in je eigen hoofd afspeelt, en dat klopt ook wel als ik naar de vroegste betekenissen van het woord kijk: juist, echt, en werkelijk, feitelijk[2]. Als ik nog iets verder inzoom, zie ik dat ‘waar’ en ‘woord’ uit dezelfde stam zijn gegroeid. Feitelijkheid en woorden zijn dus in hun wortels met elkaar verbonden. Wat in woorden gezegd of geschreven wordt, is waar, lijkt die verstrengeling te zeggen. Lijkt, en daar ligt volgens mij precies het probleem.

Terug naar Tottenham, naar de rellen van 2011. Winkels en banken werden met stenen ingegooid, geplunderd en in as achtergelaten. Mensen renden over straat met plasmaschermen, sportschoenen en stapels kleding. Van auto’s bleef niets over dan hun metalen karkassen, ook bij mij in de straat, zou ik later op videomateriaal zien. Gezichten gewikkeld in bandana’s maakten brandende barricades. Samen met buurtbewoners van verschillende afkomst, jouwden de bandana’s de politie uit. Murderers! Murderers! klonk het in de straten, terwijl in de luwte van de tuinen in alle rust kledingstukken werden uitgeruild, de eerste laptop voor 20 quid werd verkocht.

De rellen in Tottenham gingen via artikelen, tweets, foto’s en video’s de wereld over als een uitbarsting van hebzucht en vandalisme. Schorriemorrie van de bovenste plank, dat was het, tuig dat zo nodig stennis moest schoppen. Dat is geen leugen, maar ook niet de hele waarheid.
Ik moest denken aan de Vandalen, het volk dat de geschiedenis in ging als barbaarse plunderaars, omdat ze na hun overmeestering van Rome, als zodanig door de Romeinen opgetekend werden. Alles wat dit volk nog meer deed, bijvoorbeeld dat ze in verhouding juist heel veel van de Romeinse cultuur bewaarden, werd weggelaten, kwam in het wit tussen de woorden terecht. Zoals in een kinderdagboek waarin alleen de slechte dagen je tot schrijven motiveerden, vertroebelde het beeld, sloop er fictie tussen de feiten, sloop de fictie in het woord ‘vandaal’.
Weggelaten uit de Tottenham-vertelling is de voortslepende armoede in die straten, waarbovenop de regering het jaar ervoor nog eens honderden banen in die wijk had geschrapt, het schoolgeld verhoogde, jeugdwerkers had weggesaneerd. Andere missende informatie: de dood van Mark Duggan, door twee politieschoten om het leven gebracht.

Twee schoten, drie verhalen

  1. Onder de naam Operation Trident onderzocht een afdeling van de Metropolitan Police wapencriminaliteit in de zwarte gemeenschap in Londen. De 29-jarige Mark Duggan was verdacht en werd afgeluisterd, waardoor het bekend was dat hij die bewuste donderdag met een zojuist gekocht wapen in een taxi Tottenham binnenreed. Politiewagens snoerden de taxi in, Duggan opende het portier, zette het op een rennen en werd met twee schoten om het leven gebracht.
    De officier, V53 wordt hij in de rapporten genoemd, vertelt de jury later dat hij er zeker van was dat Duggan een wapen in zijn hand had – I was only focussing on the gun. Hoewel het in een sok zat, kon hij de vorm van het wapen goed onderscheiden. De eerste kogel raakte Duggans borst, het lichaam kromp ineen. Omdat het pistool in Duggans hand bleef (I-was-only-focussed-on-the-gun), schoot V53 nog een keer, dit keer in Duggans arm. Het achterover vallende lichaam werd door de andere officiers omsingeld. V53 kan ondertussen het wapen nergens meer vinden. Het wordt uiteindelijk meer dan zes meter verderop gevonden aan de andere kant van een hek. Geen van de officiers, allemaal getraind om ogen op het geweer te houden, hebben het door de lucht zien vliegen.
  2. Mark Duggan – kledingverkoper, verloofd, drie kinderen – had twee relatief kleine veroordelingen voor het bezit van cannabis en handel in gestolen goederen op zijn naam staan. Die donderdag kocht hij een wapen met één kogel die er in een schoenendoos bij geleverd werd. Duggan wist dat hij werd gevolgd, want vanuit de taxi stuurde hij een sms Trident have jammed me. Vijf seconden voordat de taxi werd gestopt, tien seconden voor hij werd neergeschoten, sprak hij nog door de telefoon.
    Een forensisch patholoog stelde vast dat eerst de arm werd geraakt. De tweede kogel kwam onder een steile hoek in het lichaam terecht, dus toen Duggan al aan het vallen was. Duggans DNA werd niet op het pistool gevonden, noch op de sok. De trekker was nooit overgehaald. Een ooggetuige zag Duggan met a shiny object, een telefoon, de taxi uitkomen. De verklaring is nooit bevestigd.
  3. Vier dagen na de dood van Mark Duggan heeft de familie nog altijd geen verklaring gekregen. Samen met een menigte buurtbewoners verzamelen ze zich bij het politiebureau om te protesteren, antwoorden op te eisen. Als die niet komen, richten twee mannen hun woede op het eerste object in hun nabijheid, een politie-auto. Ondertussen verdeelt een jongere, agressieve groep zich met jerrycans en vuurwerk over de straten. Onder hen rommelt het gerucht dat een zestienjarig meisje door de politie met knuppels zou zijn neergeslagen. Of het gerucht waar is, is niet te achterhalen en maakt voor het verloop van de gebeurtenissen niets uit. Het rumoer werkt als katalysator. In een Youtube filmpje dat brandende auto’s laat zien en hevige gevechten, hoor je iemand over het beeldmateriaal heen schreeuwen ‘Didn’t you see the girl getting roughed[3] by the Feds, man? Come on!’[4]

Samurai-krabben

Ongeveer een jaar later vierde ik mijn verjaardag. Het was de avond voor het incident, klasgenoten waren gekomen, er werd gedanst, hard gelachen, de ramen stonden wijd open – ik had nog nergens erg in. Ik was al maanden gewend aan Tottenham, ging op in het buurtleven. Leerde okra koken, areppa’s eten, fietste via een aaneenschakeling steegjes het laatste stukje van mijn route terug naar huis.
Maar de dagen na het incident wist ik niet meer zeker of ik hier wel kon blijven wonen. Op straat bleef ik daarom iedereen recht in het gezicht aankijken, in de hoop dat het me antwoorden op zou leveren. Een groep jongens hing slaperig tegen een stapel dozen, anderen waaierden midden op de weg rond een grote geblindeerde auto. Op de hoek predikte een man het einde der tijden door een megafoon. Dat deed hij vaker in de weekenden, maar nu werd iedereen personage, en zijn apocalyps moeiteloos deel van mijn verhaal. In het volle daglicht was zich een fictie aan het ontspinnen. Beetje bij beetje voelde ik hoe mijn beweegruimte werd ingenomen door angst.

Ik moet denken aan de samurai-krab, waarover Carl Sagan vertelt in een van de afleveringen van zijn serie Cosmos. Een verademing, deze serie uit de jaren tachtig, tegenover alle hedendaagse natuurdocumentaires waar de oceaan wordt voorgesteld als een plek met een soundtrack en een plot. Sagan legt uit dat toen de samurai van een bepaalde clan een oorlog dreigden te verliezen, ze zichzelf niet aan de vijand, maar aan zee overleverden. De jaren erna ging het verhaal dat de samurai nog op de zeebodem voortleefden, en soms dacht men in het rugschild van een krab het gezicht van een samurai te zien. Als zo’n krab op het dek van een visser terecht kwam, werd die niet zoals andere krabben voor consumptie bewaard, maar terug het water in gegooid. Als gevolg van kunstmatige selectie is zo door de eeuwen heen de perfecte samurai-krab ontstaan, besluit Sagan, het boze gezicht steeds scherper in het schild getekend. Door te selecteren hielden de vissers het verhaal in stand.

Stond Mark Duggan tegenover V53 met een wapen in zijn hand? Het was waar voor V53. Een voorgeprogrammeerde gedachte vervormde de werkelijkheid.
Was het gerucht over het meisje dat zou zijn neergeslagen door de politie waar? Het is nooit bewezen, maar het verhaal leidde als een aansteeklont naar de feiten.

Ik wist dat ik op een soortgelijke manier ten prooi was gevallen aan kunstmatige selectie, de dagen dat ik unheimisch door mijn buurt liep, m’n voordeur achterdochtig van het slot draaide. Maar het maakte niet uit dat ik dat wist. Het was even realistisch. Ik wás mijn adrenaline, m’n angst, de flarden informatie die ik had, en vooral: alle informatie die ik níet had.
‘When you are in the middle of a story it isn’t a story at all, but only a confusion,’verwoordt Margaret Atwood het zo mooi, ‘a dark roaring, a blindness, a wreckage of shattered glass and splintered wood; like a house in a whirlwind, or else a boat crushed by the icebergs or swept over the rapids, and all aboard powerless to stop it. It’s only afterwards that it becomes anything like a story at all. When you are telling it, to yourself or to someone else.’ [5]

Het is pas nu, vijf jaar later, dat ik mijn herinneringen aan Tottenham als een verhaal kan ontvouwen en daarbij een beetje kan zien wat werd weggelaten.

Hoe ik in de spiksplinternieuwe Aldi om de hoek, niet zag dat daaronder de oude was afgefikt.
Hoe tot die bewuste nacht van mijn verjaardag het sireneblauw dat alle weekendnachten over m’n muren kroop, altijd had gevoeld als andermans verhaal, nooit het mijne.
Hoe een klasgenoot met haar borsten dronken uit het raam, de aandacht van een groepje dealers probeerde te trekken. Dat de voordeur van mijn appartementencomplex open bleef staan.
Hoe het sireneblauw dat in de weekendnachten over m’n muren kroop, altijd had gevoeld als andermans verhaal.

Dat mijn verhaal zich afspeelde binnen andermans verhaal, waarin nieuwe mensen oude gebouwen opkopen, white privilige met opgerolde yogamatjes door de straten fietst en 4 pond voor een brood of koffie neer wil leggen. Waarin ik wel even in een ‘echte’ wijk zou wonen en er met hetzelfde gemak weer kon vertrekken, terwijl anderen er heel non-fictie nooit uit weg zouden komen. Hoe ik nu met ‘raw material’ een verhaal kan schrijven. Een verhaal gemaakt van woorden, die stuk voor stuk gewoontes hebben en zich thuisvoelen tussen andere woorden. Woorden die samen een uitsnede maken, waarbinnen ik nog steeds niet goed weet wat liegen is, maar wel kan zien dat het onbegrip alleen maar verder is uitgedijd, nu ik schrijf.

[1] Etymologisch woordenboek van het Nederlands, M. Philippa e.a. (2003-2009)
Vandalisme, E. Sanders, nrc november 1994
De Vandalen, Wikipedia
Vandaal, Van Dale, Van Dale Uitgevers, 2017
[2] Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, M. Philippa e.a. (2003-2009)
[3]  Roughed = ruw bewerkt
[4] Mark Duggan’s death: two shots fired and two conflicting stories, The Guardian, januari 2014
Tottenham riots: a peaceful protest, then suddenly all hell broke loose, The Guardian, augustus 2011
[5] uit Alias Grace, M. Atwood, Little Brown UK, 1997

Revisor nummer 17, ’10 leugenaars‘ is verschenen! Een dertiende, of als u de ongelogen werkelijkheid volgt, een zeventiende leugenaar, is Joost Vormeer. Voor ons schreef hij over een bevriende leugenaar.

Het Pandhof bij de Mariaplaats in Utrecht is een mooie plek om iemand voor het eerst te ontmoeten. We zaten op een stenen muur tussen het onkruid met blikjes cola. Mijn zus stelde haar nieuwe vriend Matteo voor. Zijn vader was een diplomaat en het gezin verhuisde gemiddeld om de twee jaar, van Denemarken naar Pakistan, van Indonesië naar Italië, een lijst met landen en plaatsen die als oude foto’s in zijn geheugen waren opgeslagen. Hij sprak vluchtig en in fragmenten, maar zijn verhalen leken vertrouwd.

Een zomerse dag in Denemarken. Ze stonden samen in de rij voor het openluchtzwembad, Matteo en zijn oudere broer.
Zijn broer, bewust in het Italiaans: ‘Wat zijn die Denen toch lomp hè? En wat klinkt dat taaltje slecht.’
Matteo: ‘Zou blij zijn als we snel weer verkassen. Ze zien er ook niet uit in die praktische kleren. Kijk naar die kerel voor ons.’
De man draaide zich om. Hij sprak Italiaans en had alles verstaan, woord voor woord. Maar hij werd niet boos. Overal op aarde mogen kinderen eerlijk zijn, alsof het om een oude internationale afspraak gaat.

Iemand anders die veel over zichzelf vertelt zou arrogant kunnen overkomen, maar ik merkte tijdens die eerste ontmoeting hoe weinig ruimte Matteo wilde innemen. Hij praatte zacht. En hij vroeg ook veel aan mij. Wat ik studeerde, waar ik woonde, wat mijn hobby’s waren en naar welke muziek ik luisterde. Hij was oprecht geïnteresseerd. Die middag droeg hij wijde jeans en een Hawaii-overhemd. Later vernam ik dat zijn kledingstijl een vorm van rebellie was tegen zijn ouders, die hem graag in een pantalon en overhemd of poloshirt zouden zien. En weer later merkte ik dat hij er nooit écht slordig uit kon zien, hoezeer hij ook zijn best deed. Het schreeuwerigste T-shirt stond bij hem nog beschaafd. Dat lag ook aan zijn symmetrische gezicht, zijn slanke postuur en zijn bruine haren die de neiging hadden om zonder gel in een scheiding te vallen.

Hij ging samenwonen met mijn zus. Als ik bij hen op bezoek ging, maakte hij het met mij naar de zin. Hij cijferde zichzelf weg. Dat had hij van zijn ouders meegekregen, vertelde hij. Ze hielden hem voor dat hij vanuit een zeker gevoel voor noblesse voortdurend rekening moest houden met anderen, mensen die het minder goed hadden getroffen.
Mijn zus en ik hadden de gewoonte om met Halloween een nacht lang naar horrorfilms te kijken. Matteo liet ons de films selecteren en zorgde voor hapjes, drankjes en natuurlijk een anekdote. Een winteravond in de Amerikaanse staat Washington. Hij reed met vrienden van zijn studie over de highway, bier in de kofferbak en countrymuziek op de radio. Ze hadden al uren geen andere weggebruikers gezien. Toen passeerden ze een auto die in de berm geparkeerd stond. Ze zagen iemand – of meerdere personen, dat wist hij niet meer – iets groots en zwaars uit de wagen slepen. Een lijk? Daar leek het op. Het was niet goed te zien. Na een kwartier van koortsachtig overleg reden ze terug. De auto was verdwenen.
Ik heb Matteo leren kennen als een goede verteller. Een plaats van handeling kiezen, de sfeer beschrijven, spanning opbouwen, elementen achterwege laten – het geheugen is tenslotte feilbaar – of ze later toch weer toevoegen om het nog wat aan te dikken: hij beheerste het perfect.

Er is een verband tussen literatuur en diplomatie. Opvallend veel bekende schrijvers zijn of waren diplomaten. Ik denk aan Gabriela Mistral, Mario Vargas Llosa, Octavio Paz, Konstantínos Kaváfis, George Seferis, Ivo Andri, Marie-Henri Beyle (Stendhal), Romain Gary en bij Nederland aan Carel Jan Schneider (F. Springer). Diplomatie is bij uitstek een talig bedrijf en de diplomaat kent de verschillende nuances van de woorden. Die weegt hij voorzichtig en zelfbewust; ze hebben de potentie om conflicten te veroorzaken of verergeren. Politici beseffen niet altijd waartoe hun woorden kunnen leiden, vooral nu ze met peilingen in het achterhoofd korte brokjes tekst de wereld in slingeren. Diplomaten brengen nuances aan en dan is het noodzakelijk een beroep te doen op de verbeeldingskracht, een context te creëren waarin die woorden net een andere lading krijgen. Het gaat om de juiste toon, de juiste stijl en de juiste timing, zodat er een evenwichtig verhaal ontstaat. Diplomaten kennen het belang van gedoseerde fictie.
In zijn wekelijkse column over buitenlandse politiek voor de Groene Amsterdammer schrijft Mathieu Segers: ‘De diplomaten hebben de taak om de werkelijkheid te plooien naar de woorden. Of in ieder geval die indruk te wekken. Omwille van de stabiliteit fabriceren zij af en toe een eclips van een deel van de werkelijkheid.’
Bij Matteo kwamen de eclipsen te vaak voor; de werkelijkheid verdween te veel uit zicht. Zijn biografie bleek niet te kloppen. Landen waar hij had gewoond had hij door elkaar gehaald, reizen verwisseld of compleet verzonnen en over vorige relaties gelogen. Dat laatste doen wel meer mensen, maar ook hier gaat het om de juiste dosering. Voor mijn zus was de ondergrens bereikt: ze verbrak de relatie.

Een zonnige ochtend in Wenen. Matteo en zijn broer zaten met hun ouders op een terras, maar hadden nog niets besteld. Ze besloten ergens anders te gaan zitten. Matteo ging naar binnen, de kleine afgezant van het gezin.
‘Mijn vader heeft een migraineaanval gekregen. We kunnen helaas niet blijven.’ Dat was wat hij van zijn ouders moest doorgeven. Zomaar opstaan en vertrekken vonden ze onfatsoenlijk.

Ik ben met mijn ouders nauwelijks in het buitenland geweest. Die ene middag in België voelde al als een avontuur. We luisterden naar Franstalige liedjes op de radio en deden er uren over om een friettent te vinden. Matteo was voor mij een kosmopoliet, een man die, als we het hem vroegen, alles kon vertellen over de laatste verkiezingen in Kenia of een aardbeving in Turkije. Om de twee jaar naar een nieuw land verhuizen leek mij geweldig. Ik realiseerde me dat we ondanks onze verschillende achtergronden iets wezenlijks deelden. Overal waar Matteo ging wonen, of het nu in Rome was of in Seattle, in New Delhi of Kopenhagen, was hij een vreemdeling. Overal moest hij opnieuw beginnen. En dat gevoel ken ik. Ik ben geboren in Zuid-Korea en geadopteerd door Nederlandse ouders. Er is een breuklijn in mijn leven die zich blijft herhalen. Bij elke grote verandering in mijn leven, een wisseling van school, baan of woning – vraag ik mij af waarom ik hier ben en niet ergens anders, in Zuid-Korea of in Zweden en de Verenigde Staten, andere landen waar veel Koreaanse geadopteerden terechtkomen.
In de vierde klas van de middelbare school las ik de roman Simon van Marianne Frederiksson, over een jongen met een Duitse joodse vader die vlak voor de Tweede Wereldoorlog door Zweedse ouders wordt geadopteerd. Als Simon wat ouder wordt, begint hij over van alles te liegen. Eerst is het nog onschuldig, maar later wordt het problematisch. Ik herkende die neiging. Op de middelbare school was ik ook een leugenaar. Ik loog vaak, vooral om niet gehaalde deadlines of slechte resultaten te verklaren. Docenten vonden mij onbetrouwbaar, begreep ik later
Net als de diplomaat heeft de vreemdeling altijd een verhaal paraat. Op elk moment kunnen mensen vragen stellen. Waar kom je vandaan? Hoe lang woon je hier al? Elke situatie vereist een nieuwe reconstructie, een variant van het verhaal dat je de vorige keer hebt verteld. Als je onzeker bent over je identiteit, heb je vaak het gevoel dat je verhaal niet klopt, dat er weeffouten zijn. Dan is de verleiding groot om ze met leugens te repareren.
De relatie tussen Matteo en mijn zus hield dus geen stand. Toch zie ik hem nog regelmatig, vooral omdat ik zo gehecht aan hem ben geraakt, niet alleen aan zijn verhalen, maar ook aan de manier waarop hij ze vertelt. Op zachte toon, bijna fluisterend, alsof hij mij in vertrouwen neemt. We spreken dan af op een station en drinken koffie uit plastic bekers. Ik ben het middelpunt op dat moment, een ingewijde. Of een medeplichtige. Ik kies ervoor om hem te geloven.