Dit is geen dagboek (I)

Als haviken zitten ze op de bank, bij iedere aanval of doelpunt van Nederland buigen ze zich naar voren. In de laatste minuten sluipen er een paar uit de kelder van huize Biermans-Lapôtre weg. Maar de vloer plakt, en als bij een jarige die je smeekt om nog even te blijven, vertrekt niemand onopgemerkt. Ik denk niet aan Nederland maar aan Parijs waar ik vanmiddag aankwam met twintig andere kunstenaars in het residentiehuis. Het huis heeft ook zonder ons geheimen, je ziet de muren in de feestzalen oren en monden worden, je nazeggen als je alleen en hardop praat. Ik ben voor het eerst in Parijs en ik zal haar ontvangen zoals mijn tante haar gasten ontvangt in haar beste zetel bij het keukenraam met aan de rand een spotje geklemd om alle kanten van de mens te belichten, om de paar minuten reikt ze met een frituurtangetje een koekje aan met de vraag wat het nu wel of niet taai maakt. Laat de stad maar binnen.

(Meer Marieke Lucas Rijneveld? Kom 16 februari naar Athenaeum vs. Revisor, Rijneveld vs. Van Mersbergen.)

Huize Biermans-Lapôtre heeft zes verdiepingen met op iedere etage tientallen kamers waar sommige kunstenaars al twee jaar in afzondering wonen en werken. Naast die woon- en werkruimtes zijn er keukens waar achtergebleven pannen en potten staan van de vorige bewoners, plastic zeven met nog wat macaroniresten erin. Op het aanrecht een roestig blik maïs, stapels lege pizzadozen tegen de muur, een vertrapte avocado op de grond. Een sliertje spaghetti bungelt aan een tegeltje, verloren gegaan bij het testen van de gaarheid. Het ruikt er naar schoolkamp. Op de afzuigkap plakt een sticker met daarop ‘l’Union fait la force’: samenwerking geeft kracht. Als ik het op zoek krijg ik een website van een handboogschietvereniging uit Roosendaal.

Het Berlijnse appartement, een half jaar geleden, kon je afstemmen op het type kunstenaar dat je was. Er stond zelfs een kartonnen doos met schilderijen voor als de werken aan de muur je niet bevielen. In de badkamer had je een washandje waar je mobiel precies inpaste, Chopin droog gehouden. Even hoop ik dat de kamer weet welk type gast hij dit keer zal ontvangen, dat de muren in noppenfolie veranderen om mij heel te houden. Tegen de muur van kamernummer 437 staat een bleek weggetrokken bed, en aan de andere kant een antieke werktafel met houten poten als hoeven, open kastjes erop in de vorm van een kop. Een paard. Het stelt me gerust. Meubels waar je niets in kunt herkennen, jagen me angst aan, dan kun je alleen maar gaan zitten en hopen dat dat zitten tot werken leidt. Om de hoek zit de badkamer die de hele dag door luidruchtig ademt. Maar zodra je de deuren en ramen sluit, is het enige wat je hoort het stadsgezoem, het verkeer dat als houtworm in de muren is getrokken. De twee ramen in de kamer bieden uitzicht op Parc Montsouris en op een ander fors residentiehuis. Later hoor ik dat op dit terrein wel twintig residentiehuizen staan en dat je eigenlijk alleen maar goed moet ademhalen om werk te kunnen verzetten, dat het hier creativiteit waait.

Ik pak mijn tas uit. Ieder voorwerp krijgt een plek, een thuis. Overal waar ik kom, draag ik mijn ouderlijk huis in restjes mee. Hier in de grootste stad van Europa zal ik de komende twee weken een gast blijven, hoe vaak ik ook de slingers ververs, de afwas zal doen, mijn voet tussen de liftdeuren plant.

Na het inrichten van de ruimte ga ik samen met een Vlaamse vrouw uit de groep naar een biologische supermarkt een straat verderop. De enige die nog open is op zondagavond. Het is een klein winkeltje waar je eerst verwelkomd wordt door een zwerm fruitvliegjes, daarna door een Fransman met een rood keukenschort. Steeds loopt hij langs zijn kisten met groente, streelt ze even met één wijsvinger als hij denkt dat niemand kijkt. Ik koop een tomaat, eitjes, twee bananen en een half stokbrood. Ik probeer klanken in de Franse taal van elkaar te onderscheiden en ze te onthouden. Op schoolkamp had een groepje kinderen een eigen communicatiemanier ontwikkeld. Achteraf bleek dat het omgekeerde alfabet te zijn.

Buiten op de trappen van het huis maakt de begeleider van stichting deBuren een staatsportret van de groep. Na de foto worden we losgelaten. Sommigen vluchten naar kroegen om zich daar als katjes te laten aanhalen en voeren. Anderen bakken een omelet met tomaat en sturen een berichtje naar het thuisfront, vallen in slaap. Ze zitten de hele nacht in een vluchtauto, scheuren kris kras door een vreemd land zonder lantaarnpalen, de neus in de vacht van hun knuffel verstopt.

*

Deze tekst in vier delen ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre. Lees deel I, II, III en IV.