Nowhere to Run

Het is feest bij Revisor! Mede dankzij het Nederlands Letterenfonds kunnen we acht interessante auteurs met een dubbele achtergrond, aan het woord laten over wat mensen samenbrengt: feest. Schrijvers zijn gevoelige feestvierders, ze zien meer dan gezellig is, en als je ook cultureel een buitenstaander bent, zie je nog meer. Proza van Richard de Nooy, Fabienne Rachmadiev, Babs Gons, Radna Fabias, Laura Broekhuysen, Naomi Rebekka Boekwijt, Simone Atangana Bekono en Dominique van Varsseveld, en de zevende bijdrage aan de reeks is ‘Nowhere to Run’.

*

‘It’s not love / I’m running from
It’s the heartaches / That I know will come’
— Martha Reeves and The Vandellas, ‘Nowhere to Run’

Hij had het dus toch gedaan. Helemaal vanuit Schiedam op de paarse scooter. Hij kwam over de top van de duin aangescheurd, eerst een stip en daarna een steeds groter wordende, kleurige vlek tussen het helmgras en de houten hekjes die de paden afbakenden. Dana zette haar handen in haar zij, bekeek hem, zag hoe hij dichterbij kwam, steeds duidelijker uitgelijnd tegen de natuur.

Hij reed te hard, nam de bochten zonder af te remmen maar ook niet noodzakelijk soepel, knalde potsierlijk over bobbels in de weg en stuiterde zowat richting het vakantiehuisje waar, voor de veranda, Dana op hem stond te wachten. Ze hield haar hand op, zwaaide naar ’m. Hij trok zijn hand van het stuur om haar terug te groeten maar de scooter zwenkte gevaarlijk, waardoor hij direct zijn hand weer op het stuur liet vallen om zijn balans te bewaren. Hij slingerde verder de duin af en zo het kleine stukje weg op waarlangs het huisje stond. Dana zag iets vanonder zijn kunststof helm vonken en fronste. Hij reed met een sigaret tussen zijn lippen, besefte ze, en ze rolde met haar ogen toen ze hem de peuk uit zag spugen in de bosjes voor hij een aantal meter van haar vandaan, op het grind naast het asfalt, tot stilstand kwam. De motor ronkte luid en viel met een draai van zijn hand toen stil.
‘Dana!’ riep hij terwijl hij met een zwiep van zijn been afstapte. Hij trok de sleutels uit het contact, plaatste de standaard onder de scooter en liep zonder zijn helm af te doen op haar af.
‘Ivar.’ Ze drukte een kus op zijn kaak, onbeschut door de retro jethelm. Hij legde zijn behandschoende hand op haar schouder. Het leer voelde heet aan door de dunne stof van haar blouse.
‘Heb ik het toch maar mooi gefikst, hè.’ Een kneepje. Dana keek over Ivars schouder naar het gevaarte waarmee hij, dus toch echt, van Schiedam naar Zeeuws-Vlaanderen was komen rijden. Het rijtuig dat nog net niet uit elkaar viel, waar ze van d’r leven niet meer mee opgehaald wilde worden, eigenlijk niet eens naast wilde staan. Het paars was op het spatbord van het voorwiel eerder blauw, richting het achterwiel werd het vlekkerig, rozig. Hij had nog steeds de voorste band niet vervangen, zag ze ook.
‘Wat heb je meegebracht?’ Ze knikte naar de krat achter op de scooter, die met touw en bagagespinnen was vastgezet. Met zijn voortanden trok Ivar de handschoenen één voor één uit, grijnsde breed, propte ze in zijn rechterbroekzak.
‘Alles wat mevrouw nodig heeft dit weekend. Fruit, groente, brood en kaas. De lekkerste wijnen en zoete, zoete chocolade.’ Hij stak zijn arm uit naar de scooter alsof het de ingang van een chique winkel betrof en marcheerde terug naar het ding, dat gevaarlijk scheef stond trouwens. De zwakke standaard leek het gewicht van de scooter niet aan te kunnen met de boodschappen erbij.
Ivar droeg een strakke, witte broek en een nieuw uitziend overhemd waar Dana zin van kreeg om te huilen. Lichtblauw linnen. Lichtblauw linnen. En dikke, hete tranen, emmers vol. Ze volgde hem, een sigaret uit het pakje in haar broekzak halend, en maakte het touw los dat de krat dichthield, haalde het doek eraf dat de boodschappen tegen de lucht en hitte beschermde.
Zoals Ivar had gezegd zat er eten in de krat, veel eten. En ze zag vier flessen Grüner Veltliner, maar Ivar kennende zat er nog minstens een halve liter gin ergens verstopt, of in ieder geval nóg een fles wijn. Ze stak de sigaret aan.
‘Ik bracht u ook vis, madame,’ grijnsde Ivar en hij deed zijn helm af, stootte met zijn heup tegen de hare terwijl hij die onder zijn oksel duwde. Dana keek op. Zijn neus glom. Hij rook lekker, naar parfum en zweet. Hij had zijn haren overduidelijk gekamd en met wax ingesmeerd, hoewel de scooterhelm een beetje schade had toegebracht.
‘En wie gaat dat allemaal koken?’ Dana blies de rook door haar neus uit, in een rechte lijn die kapotsloeg op een ongesneden brood. Ze zag een in folie verpakte vorm, waarschijnlijk de vis, en legde haar hand erop. Warm. Hij had de vis dus in Schiedam gehaald in plaats van in het dorp.
Le chef, bien sûr.’ Ivar begon de krat los te halen. Dana deed een stap naar achteren en keek hoe hij met zekere bewegingen een van de elastische spinnen van zich af schoot. Daarna knikte hij naar de helm, die hij nog steeds onder zijn oksel geklemd had.
‘Wees eens een schat.’
Dana rolde met haar ogen en rukte lomp de helm uit zijn grip zodat Ivar de krat kon optillen. Ze liep achter hem aan de veranda op. De haren op haar onderarmen gingen rechtop staan door de airconditioning toen ze het vakantiehuisje betraden. Binnen zaten haar ouders te wachten, haar vader gebogen over een iPad, haar moeder staand, in de open keuken, alsof ze niet kon wachten iets om handen te hebben. Terwijl Ivar zijn schoonouders begroette, legde Dana zijn helm op de decoratiemand naast de voordeur. Ze legde haar hand op de klink om de deur te sluiten, staarde door het raam naar buiten en trok toen haar hoofd een stukje terug, om zichzelf in de weerspiegeling van het raampje te bekijken. De sigaret balanceerde neerwaarts op haar onderlip. Ze vroeg zich af of die van Ivar, die hij in de bosjes had uitgespuugd, wel uit was. Misschien was hij blijven nasmeulen, had een grasspriet vlam gevat en de rest van de verdorde vegetatie op de duin aangestoken, lag mogelijkerwijs een halve kilometer verderop de sigaret van Ivar het hele weekend te saboteren.