Deze week gelezen: Mizee, Kollaard
Nicolien Mizee, Sander Kollaard: de redacteur las twee geestige, rijke boeken over een landgoed met hoog mortaliteitscijfer en levensvreugde in de derde levenshelft.
*
Daan Stoffelsen: Nicolien Mizee, Moord op de moestuin, en Sander Kollaard, Uit het leven van een hond
Ik heb net Nicolien Mizees Moord op de moestuin uit, en heb daar enorm goede zin aan over gehouden. Vlot geschreven, snel schakelend, met een verteller die af en toe Achterberg opdiept, grote waarheden (over leven en schrijven en eten) uittekent, en in een paar zinnen hele mensen weet op te roepen. En geestig.
Al vroeg in het boek merkt onze verteller op:
‘Thijs raakte zijn glas niet aan. Misschien ging hij wel dood. Dan zat ik alleen in dit grote huis. Hoe zou ik me Thijs herinneren? De dood werkt niet in ieders voordeel. Ik kon katholiek worden. Of een hond nemen. Of allebei. Gezellig met de hond naar de kerk, kroonluchters poetsen met andere weduwen.’
Die korte zinnetjes, telkens een andere kant op, die werken op mijn lachspieren. Thijs, de echtgenoot van de verteller, heeft na een hartoperatie, kort op hun huwelijk, een transformatie doorgegaan. De man waar ze verliefd op werd, is een kasplantje geworden. De remedie, die haar zus en zwager voorstellen: een boswachtershuisje, meteen acht weken lang. En terwijl Thijs herstelt, verstevigen de verteller en haar zus de band met de eigenaressen – jeugdvriendinnen van ze, zo blijkt, bewoners van het landhuis -, neemt de verteller een moestuin en wordt de verdwijning van de vader des landhuizes opgelost. ‘Voor een herstellingsoord heeft deze plek wel een hoog mortaliteitscijfer,’ merkt een goeddeels herstelde Thijs op op vijfzesde van de roman.
Humor is een ingewikkeld onderwerp, en ik ben blij dat anderen daarover schrijven, want toen Marja Pruis gisteren voorlas uit haar column ‘Opletten’ werd er om de paar zinnen gelachen, terwijl ik de dodelijke ernst voelde van Hanny Michaelis, Hitler, Wilders en terrorismedreiging. Jeroen Vullings roemde op de radio Eva Meijers humor in haar roman Voorwaarts – ik dúrf dat er niet eens in te lezen. Ik heb mezelf gisteravond maar humorloos genoemd, en vanuit dat uitgangspunt moeten de twee boeken van vandaag wel hilarisch zijn voor gewone mensen.
De humor bij Mizee zit hem in terzijdes als hierboven, onthecht van de emotie van het moment, laconiek en summier. De verdwenen vader van Moord op de moestuin was niet geliefd, maar hij rookte pijp. ‘Die pijp had erin gehakt. Daar had iedereen het over.’ Misschien helpt die onthechting sowieso, naast het drukkende van de dood is er van alles triviaals, er blijkt gewoon ook wat te genieten. Zoals Marja Pruis een pruimentaart bakt en er in Eva Meijers roman recepten zitten, worden er hier enorme feestmaaltijden bedacht en uitgevoerd.
*
Maar ik wilde teruggrijpen op het boek daarvoor: de prettige roman van Sander Kollaard, een dag uit het leven. ‘Het hart klopt, denkt Henk van Doorn als hij wakker wordt, en het bloed stroomt. Goedbeschouwd is dat het verstandigste wat je erover kunt zeggen,’ zijn de beginzinnen, en de toon is prettig laconiek. Henk van Doorn is IC-verpleegkundige, gescheiden, met een hond, ‘Schurk’, die niet in orde is. Dat zegt Kollaard al snel, en hij zegt het raak:
‘Hij is niet oud en moe, niet benauwd vanwege de warmte, hij heeft niets verkeerds gegeten, nee, hij is ziek. Dat is wat ziekte doet: het verjaagt ons uit de normale verhoudingen en reduceert ons aldus tot vreemdelingen. Het vernietigt de vanzelfsprekendheid van wie en wat we zijn. Het beschadigt de intimiteit. En zo staan ze aan de twee overzijden van een afgrond en kijken naar elkaar, Henk met een verlammende angst in de borstkas en Schurk met, enfin, dat weet Henk dus niet.’
Dat klinkt wat formeel (‘aldus’), maar ik geloof hem, en door die sympathieke laatste zin, iets te pathetisch en afgeblust met ‘enfin’ wil je het ook nog geloven.
Ook in zieke toestand brengt een hond zijn baasje in contact met anderen, en hoewel ook Henk niet lekker in zijn vel zit, worstelt hij zich door de wandeling met Schurk en een ontmoeting met een vrouw, een verjaardagstelefoongesprek met zijn broer (nichtje Rosa is jarig), boodschappen, het bezoek aan een oude, dementerende vriendin, het verjaardagsfeestje… Heel elegant weet Kollaard de gebeurtenissen van die dag te verstevigen met herinneringen en een enkele vooruitblik. Henk krijgt, in dat iets te dikke lijf van hem, een ziel, een geschiedenis. Een man met ergernissen, ongemakken, verdriet – en verlangens, wat hem zelf ook verrast. Uit het leven van een hond wordt een verhaal van jongensachtige levensvreugde in de derde levenshelft, terwijl het verlies tastbaar is. Warm, kloppend en doorbloed.
En hoewel ik hier ook hardop bij gelachen heb – mijn huisgenoten kijken verschrikt op, is hij ziek? – ligt de humor minder voor het oprapen. Ik blader en vind vooral subtiliteiten, goede observaties, die ook hier op het conto van de (nu alwetende, lichaamloze) verteller komen:
‘De zon is een paar graden opgeschoven en dus ook het patroon van licht en schaduw in Henks woonkamer. Het is een patroon dat Henk in de drie jaar dat hij hier woont goed heeft leren kennen en dat hem in staat stelt de tijd nauwkeurig te schatten, maar dat doet hij nu niet want hij is in slaap gevallen op de bank. Zijn lichaam is losgehaakt van zijn ik, zodat hij kan rusten, want dat is wat rusten kennelijk betekent – voor een paar uur verlost zijn van de nekklem van ons bewustzijn.’
Kennelijk. De nekklem van ons bewustzijn, dat is mooi. Meer een glimlach toch dan een schaterlach. Of: ‘Goed, doodsangst dus, maar dat zit Henk dwars. Hij is niet bang voor de dood. Eerlijk gezegd vindt hij doodsangst een tikje kinderachtig.’ Een grijns. Ja, ik heb van de schrik hardop gelachen bij de passage waarin Henk zich realiseert dat hij de vrouw die hij nu tweemaal die dag tegengekomen is, wil penetreren. Hij schrikt zelf ook: ‘Hij schuift pardoes zijn stoel naar achteren, van schrik, tegen het aanrecht aan waar kennelijk een paar glazen staan want hij hoort een zacht getinkel en even hangt er een bescheiden ongeluk in de lucht, glazen die vallen, hoofden die draaien, een praktische ziel die aankomt met veger en blik, maar dat gebeurt allemaal niet want die glazen blijven doodleuk staan.’
Fijn zo’n scène, je ziet het voor je. Dat moet je ook durven, woorden als ‘pardoes’ en ‘doodleuk’ gebruiken, en Kollaard doet dat. Alsof we terug zijn in Kees de Jongen, het boek dat als cadeau meereist met Henk naar Rosa. Maar ‘penetreren’! Dat technische woord, het wordt een soort running gag.
Minder dan bij Mizee zit de humor niet in de gebeurtenissen en het directe commentaar daarop, maar in de taal, die glans geeft, zinnen net optilt of uit het lood zet.
Moord op de moestuin verscheen bij Nijgh & Van Ditmar, er staat een fragment op Athenaeum.nl, Uit het leven van een hond bij Van Oorschot. Ook daarvan is een fragment.