Poëziereeks: Twan Vet

In onze rubriek Poëziereeks plaatsen we meerdere gedichten van dezelfde dichter.
Deze week: Twan Vet.

 

De vrouw die ooit mijn moeder was

Een vrouw staat bij mijn wieg. Ze draagt een
hemd van crêpepapier, werpt een scheve blik op
mij en ik, ik slaap en weet van niets.

Dan valt mij de leegte in haar armen op:
dat is de vrouw die ooit mijn moeder was,
denk ik. En die baby daar, dat is de zoon die ik

had kunnen zijn. Hoe ze daar doodstil staat, alsof een
ander mij zonet heeft uitgebraakt. We delen daar dezelfde
kamer, dezelfde lucht en hetzelfde raam met

uitzicht op een beter leven. De vrouw die nu door
stom geluk de titel ‘moeder’ draagt en nooit om flessen,
kleine kleren, luiers heeft gevraagd –

ze kijkt me aan, ze stopt me in, ze wenst me
alle goeds en draait me met twee vreemde
handen naar een ander leven toe.

 

De man die nooit mijn vader was

Mijn vader krijgt geen plek in dit gedicht.
Wel een trein die mij een nieuwe dag

in rijdt, een buurman die zijn tulpen aait,
een uitgebluste, duifgrijze vrouw die door

een hond door de straten wordt gesjouwd,
mijn kat, die gulzig over muizen, vogels,

hazen droomt – ik weet dat ze nog steeds in
het reusachtig rekken van haar kaak gelooft –,

het meisje dat haar zachte stempel drukte op
mijn bed en nu hardnekkig aan een ander denkt –

bijna iedereen mag in dit gedicht, maar niet de man
zonder gezicht, die laag en laf de benen nam

en zelfs geen letters voor me over had,
de man die de gevolgen van zijn daad,

zijn zaad, zijn voortbestaan vergat en ging –
mijn vader mocht geen plek in dit gedicht.

 

Het kind dat ik niet heb

Vanmiddag keek ik op de klok, schrok, griste mijn sleutels
van de tafel en fietste hard naar het verlaten schoolplein
waar ik uren wachtte op het kind dat ik niet heb.

Vaak weet ik dat ze niet bestaat, maar soms
denk ik dat mijn dochter over onverlichte wegen van
een sportclub naar het huis toe fietst en onverklaarbaar

oplost in het niets. In elke jongen die ik zie op
straat zie ik een monster dat alleen aan neuken
denkt en haar straks ook de hel in naait.

Vannacht zal ik weer zoeken naar de kamer die mijn huis
niet heeft, om te zien hoe ze vredig ligt te slapen,
om te fluisteren dat ze zich geen zorgen hoeft te maken.

 

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedjes. Hij schreef columns voor o.a. Tirade, zijn gedichten verschenen eerder in o.a. Tijdschrift Ei, Ooteoote en in verschillende bloemlezingen en hij droeg voor op podia zoals Dichters in de Prinsentuin en de Nacht van de Literatuur. Van 2021 tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort.