Manon Uphoff, Koudvuur

Deze week gelezen: Manon Uphoff, Koudvuur

In september verschijnt De Revisor 33, een nummer rond het oeuvre van Manon Uphoff, een van onze interessantste schrijfsters. Daarom leest Daan Stoffelsen, oud-hoofdredacteur van De Revisor, haar oeuvre. Deze week: de tweede roman van de brievenschrijver, een van de drie familieromans, een duister sprookje.

*

Koudvuur is Uphoffs tweede roman, uit 2005, acht jaar na Gemis (1997), tien jaar na haar debuut Begeerte (1995), en het bevat voor de kriskrasoeuvrelezer die ik ben herkenbare elementen. Die familie bijvoorbeeld, samengesteld: zijn zoons, haar dochters, en Kajindehemel, Ferdinand, Ninon, Sasja en het kleine zusje Lime van de vader en moeder samen. De kettingrokende moeder, de merkwaardige vader, de benauwde sfeer in een Utrechtse bovenwoning. Ninons ontmaagding heeft veel weg van die van het meisje in het titelverhaal van Begeerte, de half-lollige avonturen van de gehandicapte oudere broer en de tragiek van haar halfzus, die telkens de verkeerde mannen treft, komen ook bekend voor.

Het is benauwd, het broeit, het is verdrietig en fijn, een duister sprookje, met, in de slotfase, zinnen als

‘Dus dit is wat ze zijn. De wachters op de toren. De soldaten rond het kampvuur.’

En dan, een nieuwe afdeling:

‘En plotseling is het daar. Steken de wortels van de rozen door de stenen, staat de kok met de druipende pollepel in zijn hand, is de vanillepudding overgekookt, hangt de bediende onderuit in een stoel.’

Maar deze herinnering is kernachtig, hoewel het buiten de verhaallijn ligt, hij geeft die sfeer weer:

‘Het regent buiten heel kleine druppeltjes. Als je je tong uit zou steken zou die maar af en toe geraakt worden door een spettertje. Ninon moet denken aan de zomernacht waarin ze samen met Sasja – Lime sliep – mocht baden in het plastich opblaaszwembadje buiten. De vader en moeder waren weg en een van de groten paste op.
Het zou gaan onweren.
Ze stonden alledrie naakt in het water. Opgewonden wachtten ze tot het in de verte begon te flitsen. Daar was het weerlicht en de geur van ozon in hun neus en de verlichte daken van de huizen, met overal de lila gloed. Het geluid leek op het rollen van de biervaten die op maandagochtend bij de kroeg werden afgeleverd. In het water dreven kleine mugjes en vliegjes. Sasja stond rechtop en riep dat de bliksem nog dichterbij moest komen, nog dichterbij.’

De dreiging en het verlangen, dát is het.

‘En ja, het is waar, denkt ze. Het klopt wat de moeder zegt. Er is in de familie verdomd altijd wel wat, altijd wel iets dat de rust en vrede verstoort, en misschien is het daarom dat ze zo bang zijn aan de ene en zo nieuwsgierig aan de andere kant, want als al deze dingen niet meer zijn dan verstoringen – niet meer dan het “altijdwelwat” zodat je weet dat het niet erg kan zijn als het gewoon maar het “altijdwelwat” is – wat moet er dan buiten omgaan?’

Koudvuur, dat vaag is in tijdsbepalingen, maar wel een zekere chronologie volgt waarin Ninon ouder wordt en de vader uiteindelijk sterft, lijkt vooral een tussenstap in een oeuvre, een nieuwe poging een geschiedenis vorm te geven. Maar hier zien we bijvoorbeeld ook de stad groeien, een hotel aan het einde van de straat, het winkelcentrum rondom het station, waardoor de wijk – Lombok? – afgesloten wordt van de binnenstad. En zien we het schrijverschap ontstaan: ‘Ninon luistert. Kijkt. Haar map met verhalen groeit. Net als haar verlangen aan de mensen in huis te ontsnappen.’ Om te eindigen met een geweldige pagina vol beeld, lijfelijkheid, woorden en verlangen, die zo opent: ‘Mijn naam is Ninon. Ik ben de brievenschrijver. Ze geloven dat ik goed ben met woorden en dat is waar, het zijn de lichamen waar ik bang voor ben.’ Alleen al om die pagina moet je dit boek lezen.

Koudvuur, uitgegeven door De Bezige Bij, is tweedehands te verkrijgen op Boekwinkeltjes.nl, of te leen bij je bibliotheek. Marc van Oostendorp schrijft op Neerlandistiek over de naamloosheid van de personages, de buiten- en binnenwereld, en De Sade in Koudvuur.