Binnenpost: Amsterdam – Somerset West (3)

In Amsterdam of in Somerset West bij Kaapstad: de wereld is nog niet van het virus af. Is hij helderder geworden, of overstemt het virus nog steeds alle contemplatie? Is hij kleiner geworden, beperkt tot onze muren, of wordt hij door de gedeelde dreiging juist groter? Ons derde correspondentenduo sluit af: Bernke Klein Zandvoort herstelt van de ziekte, bij Alfred Schaffer is de vergrendeling net iets afgezwakt. Ze zijn de derde van drie duo’s, nummer vijf en zes van zes schrijvers – drie uit Amsterdam, drie in diverse buitenlanden – die op uitnodiging van SLAA en literair tijdschrift De Revisor naar buiten kijken en elkaar Binnenpost schrijven, na Roos van Rijswijk en Sander Kollaard ( 1, 2, 3) , Neske Beks en Bernard Wesseling (1, 2, 3). Lees hier de eerste brieven van Schaffer en Klein Zandvoort: 1, 2.

*

6 juni, Somerset West, Zuid-Afrika

Dag Bernke

Een schrale troost: het lezen van mijn brieven zou mij ook somber maken!

Of nee, waarschijnlijk niet. Het is tenslotte gewoon wat het is.

Het was de bedoeling dat ik eind mei naar Nederland was afgereisd (en intussen zouden we in Egypte hebben gezeten). Het contrast tussen hier en daar was mij vast meteen weer opgevallen: de alomtegenwoordige vanzelfsprekendheid van alles, die ik bespeur vanaf het moment dat ik op Schiphol aankom. De verworvenheden en het comfort zijn tot in de kleinste details zicht- en voelbaar, tot in de lenigheid van de infrastructuur.

Ik moet altijd een paar dagen met m’n ogen knipperen tegen het priemende licht van de goed geoliede, vrolijke machine die Nederland is, en vervolgens moet ik oppassen dat Zuid-Afrika niet van me wegdrijft. Nederland is klein en kent geen bergen die je het uitzicht benemen, je zou zó, hup, de wereld in moeten kunnen kijken, maar het tegendeel is waar. Dichter Antjie Krog had het daar eens over, ze sprak over haar eerste bezoek aan Nederland, nog tijdens de apartheidsjaren: ‘Ik had al die ideeën en fantasieën: als ik in Nederland land, ja, dan weet ik: hier hoor ik thuis. Maar ik voelde onmiddellijk een totale vervreemding met het landschap. Het contrast was enorm. […] De volgende ochtend, toen we koffie dronken op een terras, besefte ik: dis glad nie my mense nie. Ze zijn te vriendelijk, te fit, te effectief, te ironisch, ze zijn alles wat Afrikaners níet zijn. Het prioriteitsverschil is zó groot. Alles is er zo blasé: na een week of twee moest ik echt m’n agressie in toom houden. Na 1994 besefte ik: heel Nederland ruíkt naar bevoorrechting. Ook al hebben wij in Zuid-Afrika gelijke rechten, nooit zal het leven zijn zoals in Nederland.’

Je kunt het je hier niet veroorloven om in de pauzestand te staan. Natuurlijk zijn er wel mensen die dat doen, of proberen te doen, voornamelijk in de gegoede buitenwijken van de grote steden. Lieden die zich het liefst in Duitsland of Frankrijk wanen en op hun neighbourhood watch-groepen elkaar waarschuwen als er bijvoorbeeld een onbekende ‘bm’ (Black Man, wat kan slaan op zwart en bruin) door de straten loopt (‘mensen, ik heb een bm in de straat gesignaleerd, hij werkt bij niemand in de tuin, toch dwaalt hij door onze wijk, ik geef het maar even door, houd hem in de gaten’).

Soms vermoed je zelf zo’n bm te zijn.

De gemiddelde burger móet zich echter voortdurend bewust zijn van de opeenstapeling van totaal verschillende levens, er is niet aan te ontsnappen in een land met elf officiële talen. Dat iedereen hier in feite de ‘Ander’ is, of zou moeten zijn, is goed. Zo centrumloos zou het in elk geval moeten zijn. Het is niet zozeer naast je leven leven, maar je constant bewust blijven van je eigen toevalligheid.

Stel je voor, je stapt op de fiets. Bij het eerste verkeerslicht, waar de Ceintuurbaan en de Van Woustraat elkaar kruisen, vraagt een straatkind of je wat geld hebt, iets te eten. Je fietst door, stopt bij de Coffee Company, dan via Ferdinand Bol richting de Vijzelgracht, eerst even bij de Etos naar binnen, je ziet her en der een man of een vrouw in een vuilnisbak graaien, nog een paar bedelende kinderen, mensen die maar wat staan te staan. Je draait het Rokin op, moet je intussen tot nog een paar bedelaars verhouden, ter hoogte van het Spui is de vaste plaats waar werkloze mannen in groepen wachten in de hoop opgepikt te worden om ergens te gaan klussen, en intussen weet je dat achter het Paleis op de Dam, zeg maar vanaf de Prinsengracht, de sloppenwijken beginnen, daar zit men hutjemutje op elkaar, de openbare toiletten staan op de Keizersgracht. Eindeloze rijen zinken daken. Zoiets.

In zo’n werkelijkheid kun je jezelf als bevoorrechte burger (wit of zwart) niet afzetten. Vandaar dat ik het natuurlijk óók een verademing vind om af en toe weer even ‘thuis’ te zijn, een paar weken, gewoon met vrienden van vroeger in de kroeg, in het park, in Paradiso, onverstoorbaar in de relatief geluiddichte studio die Nederland is.

We zitten hier dan wel in fase 3, veel mogen we nog niet, strict genomen. ‘No recreational travel to meet friends or family’; ‘Stay at home, other than essential travel for work and to purchase essential goods’; ‘Cultural and social gatherings will not be allowed’; ‘Most sporting events will not be allowed’; ‘Cultural initiation practices are prohibited’; ‘Weddings are not allowed’; ‘Entertainment venues, including cinemas, theatres and concerts remain closed’. Et cetera.

Het strand, het park, de clubs, restaurants, theaters, musea – allemaal verboden terrein. Dus ben ik maar gelijk gaan fietsen. Doe ik als ik in Amsterdam ben ook altijd, een dag na aankomst. Door de binnenstad naar het Amsterdamse Bos, dan richting de Amsteldijk. Hier pak ik Steynrust Road, Old Stellenbosch Road, Helderberg College Road, Abelia Street. Geen grote afstand, maar met al die hoogteverschillen heb ik, met mijn conditie, dan al gauw een bergetappe afgelegd.

Vorige week reed ik voor het eerst in lange tijd weer over de R44, ik had eten afgehaald bij Punjab, in Jamestown. Op weg terug naar huis, dwars door de wijnlanderijen – rechts de ondergaande zon, links de imposante bergen – leek die schitterende wereld opeens iets uit het verleden, een projectie. Ik reed dan wel door die landelijke pracht maar ik had er niets te zoeken, omdat er niets te doen viel buiten de auto. Zo moet het dus zijn voor het overgrote deel van de landgenoten; werken in (luxe)winkels, fabrieken, op boerderijen, bij mensen thuis, in de plantsoenen – je rijdt door een aards paradijs (in de bus, de vrachtwagen, het taxibusje), maar wat je om je heen ziet schitteren is niet echt ‘van jou’, terwijl het gewoon jouw land is – je hebt geen toegang tot de luxe, je kunt er alleen in werken.

In je bundel Uitzicht is een afstand die zich omkeert lees ik duidelijk terug dat jij je zeer bewust bent van de duizelingwekkende gelijktijdigheid van levens. Het spreekt ook uit je brieven. Ik snap de vermoeidheid, dat het soms gewoon te veel wordt, al die nabijheden binnenlaten. Maar zoals je ergens heel mooi schrijft in je bundel: ‘een straat is altijd heel veel straten’. Dat is denk ik wat het verschil maakt: de uiteenlopende perspectieven behouden. Niet als een blinde achter mijn eigen particuliere luxe-wensen aan hollen zodra de kooi weer open mag, niet in mijn haast vergeten dat ik anderen daarmee kan vertrappen. Zo’n verschrikkelijke pandemie zou toch een páár blijvende positieve gevolgen moeten hebben? Anders is de ellende helemaal voor niets geweest.

Thelonious Monk die op het vliegveld even een rondje draait. Ter desoriëntatie. Wat gaaf dat jij dat beeld gebruikt! Ik zag die documentaire en was er door gefascineerd, zozeer dat ik er in mijn tweede bundel over schreef: ‘In een onbekende vertrekhal draait hij uitgelaten om zijn as / tot hij zich wankelend vastklampt aan voorbijgangers.’

Deze tijd is geen verleden tijd, maar een tijd om uitgelaten om de as te blijven draaien. Aanhou geraas maak!

Ik wens je beterschap, en hoop dat je over niet al te lange tijd minder zorgen hebt om je gezondheid. Dank je voor je openhartige woorden en je inzicht, blijf kalm en mentaal uitgerust, en kom eens langs als jullie in de buurt mochten zijn, ergens in de verre, ongetwijfeld betere toekomst.

Een hele hartelijke groet

Alfred

*

Amsterdam, 18 juni 2020

Beste Alfred,

Het is gek om een slotbrief te schrijven. Hoe rond je een gesprek af over een tijd waar je nog middenin zit?

We schreven over de impact die het virus op onze levens had, waarbij we iets probeerden over te brengen van wat we uit onze ramen zagen, uit onze ogen. Gisteren zag ik in de supermarkt twee meisjes in een omhelzing bij het koelvak staan. Ik weet niet precies wat het was, maar hoe die twee daar stonden had iets schilderachtigs, alsof ik naar een nabijheid keek uit een andere tijd. Alsof zo’n toevallige omhelzing nu al uit de gewoonte gevallen is. Daarom begrijp ik het wel, als mensen zeggen dat het virus een scheur getrokken heeft in de tijd. Dat we vanaf nu ons leven in voor en na zullen opdelen. Met de moord op George Floyd werd daar nog een scheur bij getrokken. Dat is tenminste wat ik hoop, een blijvende markering, die niet zoals in alle voorgaande gevallen uit het zicht, terug de geschiedenis wordt ingestreken. Zou tegen de achtergrond van een besmettelijk longvirus waarin we de ander op een afstand houden, de zin I can’t breathe ons eindelijk doen verenigen om toxisch racisme aan te pakken, om af te dwingen dat de ander voorgoed tot gelijke wordt gemaakt?

In Mexico werd een man door de politie vermoord omdat hij geen mondkapje droeg. Aanvankelijk was het een klein bericht: op 4 mei werd Giovanni López, een dertigjarige bouwvakker met een donkere huid, na zijn arrestatie zó mishandeld dat hij dezelfde dag aan zijn verwondingen overleed. Maar de gebeurtenissen in de VS brachten de moord terug naar boven. Samen met mijn vriend keek ik naar de beelden van de protesten die er ruw aan toegingen en we vroegen ons hardop af of het misschien soms wél geoorloofd is om Porsches in te slaan om een punt te maken. We hebben het vaak over de verschillende verschijningsvormen van racisme in onze thuislanden. Hoewel er een hyperfocus ligt op alles wat wit en Europees is, is het onderwerp in Mexico een groot taboe. Sinds de koloniale overheersing verlopen de huidskleuren van donkerbruin naar wit, een staalkaart die angstaanjagend parallel loopt met de hoogte van het inkomen. Het zijn nooit witte mensen op vijfbaanswegen die tussen uitlaatgassen staan te bedelen, het is nooit een wit kind voor wie je in het vakje onder de handrem munten vist, nooit een witte vrouw die op een aalmoes wacht als ze me na het handen wassen in een openbaar toilet een papieren handdoekje aanreikt. In het essay Rise of the Narco, Fall of the Vocho beschrijft de Mexicaan Álvaro Enrigue hoe hij als kind vaak naar speelplaatsen ver van huis werd gereden, omdat daar witte kinderen speelden. Ook mijn vriend speelde niet met de armere, donkere gezinnen in zijn straat.

It’s the greatest design flaw of the human mind that it is not trained to remember the future,’schrijft Álvaro verderop in hetzelfde essay. 

In de VS worden politieagenten getraind om het verleden en mogelijke toekomstscenario’s weg te denken, en alleen te focussen op het moment dat ze zich bedreigd voelen. Ik luisterde naar een Amerikaanse podcast over de moeilijkheid politiegeweld veroordeeld te krijgen, waarin de maker een training bijwoonde waar agenten leerden te reflecteren op hun handelingen. Het belangrijkste was dat ze hun angst op redelijkheid leerden te beoordelen, wat eerst hoopvol klonk, tot bleek dat ze die redelijkheidsvraag alleen in de split second horen toe te passen die hen doet besluiten hun wapen te trekken. Al het andere moet worden weggedacht, de ‘20/20 vision of hindsight’ moet achterwege worden gelaten. Alleen de close-up is van toepassing en in de rechtszaal wordt van de jury hetzelfde gevraagd. ‘Was het redelijk,’ wordt hun voorgelegd, ‘dat de agent [toen de man zich dronken gedroeg / niet uit zijn auto kwam / naar zijn broekzak / naar het dashboardkastje leek te reiken] zich bedreigd voelde?’

De 20/20 vision of hindsight, ik moest het even opzoeken en las dat het afkomstig is van oogmetingen: als je 20/20 ziet, betekent het dat je op een afstand van 20 voet kleine details nog met precisie kan herkennen. Voor ‘hindsight’ kon ik geen eenduidige vertaling vinden, het dichtstbij komt ‘terugblik’ of ‘achteraf gezien’. Achteraf weet je altijd meer dan op het moment zelf, wil de uitdrukking dus zeggen, omdat je dan pas de afstand hebt om het geheel te overzien. Maar door alleen te kijken naar het schoongesneden moment, waarop de agent voelde dat hij zich moest verdedigen, geven de jury’s agenten altijd gelijk. Zélfs als het object van bedreiging nooit wordt gevonden, een ander object blijkt of als openlijk wordt erkend dat er van bedreiging nooit sprake is geweest. Dat een groep nooit is gestopt met het vertrappen van een andere groep, dat een groep al eeuwen de gelijkwaardigheid van de andere met knuppels, tasers en geweerschoten bij zich weghoudt, dat het misschien eigen angst is die politieagenten tot bedreiging omzetten, wordt moeiteloos uit beeld gelaten.

Vaak heb ik het gevoel dat ook de Nederlandse omgang met dit onderwerp verenigd is met de close-up. Of is het onwetendheid? Als ik over mijn land nadenk, komt de door jou gelegde relatie met het landschap ook aan bod. Hoe het vlakke land, dat niets omhult en altijd overzicht biedt, in onze houding is geslopen. Wij zijn direct, open en weten wat waar is. Denken alles in het vizier te hebben en zijn beledigd als iets ons zou zijn ontgaan. Ook premier Rutte wist vorige week hoe het zat, toen hij zei dat ‘geschiedenis geschiedenis is’ en daarom maande de standbeelden met rust te laten. Maar past het verleden wel in zo’n statische vorm? Ik moest denken aan het essay dat historicus Karwan Fatah-Black schreef voor Decoding Dictatorial Statues, een boek waaraan ik vorig jaar werkte. Daarin haalt hij aan hoe een monument niet ‘de’ geschiedenis is, maar een moment dat geïnterpreteerd en gekozen werd door een specifieke groep mensen, die vonden dat dat moment geëerd moest worden. De overdreven verontwaardiging over het verwijderen van standbeelden, heeft volgens Fatah-Black daarom weinig met geschiedwetenschap te maken, maar alles met racistische denkbeelden over wie erbij hoort en wie niet.

Nederlander zijn. Wit zijn. Veilig over straat kunnen gaan, een bevoordeeld beroep mogen uitoefenen waarin mijn handen hele dagen mogen tolken voor mijn hoofd. Ongehinderd kunnen ademen. Een paar voorrechten die ik tijdens deze brieven weer grondig heb gevoeld. Dat hier wonen al een vorm van pauzestand is.

Ken je die film Mommy? Inhoudelijk heeft het niets te zoeken in deze brief, maar ik moest eraan denken omdat twee dikke zwarte balken het beeld tot een klein vierkant maken. De eerste minuten valt het je op, maar algauw ben je het kader vergeten, omdat je het aanneemt als een esthetische keuze. Tót er na zo’n vijfenveertig minuten loodzwaar drama een scène is waarin de jonge hoofdpersoon gracieus op een skateboard door een straat glijdt. Het is een scène van ontlading, en synchroon met dat gevoel drukt hij de zwarte balken weg uit het beeld. Het is pas dan dat je je realiseert hoe benauwend het kader al die tijd was geweest, hoe groot het psychologische effect. Het blijft een van de mooiste filmscènes die ik ken. Overigens duurt de opluchting niet lang, binnen een paar minuten klopt de grimmigheid weer aan en schuiven de balken weer terug.

Alfred, ik hoop zó dat de balken nu wegblijven. Ik weet, het klinkt futiel, wat is hoop nu eenmaal? We hebben actie nodig, voortvarendheid, aanhou geraas maak! Dank je wel voor die woorden, het is een prachtige mantra voor deze tijd, waarin er wellicht werkelijk iets kan veranderen, iedereen het gelijke recht op adem krijgt en de 20/20-terugblik juist in het nu wordt meegenomen. Hoe mooi zou het zijn als we 2020, een jaartal dat lang De Toekomst was, vandaag als een bril op kunnen zetten, waarmee de dingen met onontkoombare precisie in het gezichtsveld vallen? Niet meer teruggestreken worden de geschiedenis in. Ik hoop zó dat dat de tijd blijkt te zijn waarin wij leven.

Ik wil je bedanken voor je mooie en soms ongemakkelijke brieven, voor de kennismaking met Zuid-Afrika, voor het deelgenoot maken en voor je uitnodiging die ik zeker in mijn hoofd bewaar.

Tot die tijd: alle goeds!

Bernke