In de poëziereeks ‘Binnenin’  delen we op onregelmatige basis een dichter die wij beloftevol vinden. Deze keer: drie gedichten van Angelika Geronymaki. Angelika Geronymaki (1986) schrijft, met een voorliefde voor filosofie en popcultuur, poëzie en theater die de absurditeit van het leven uitvergroot, probeert te vatten of juist een nieuwe werkelijkheid aandraagt. Ze stond na het winnen van de Poetry Slam van Rotterdam in de finale van de NK Poetry Slam in 2022 en droeg onder meer voor bij Poetry International, Mensen Zeggen Dingen, Poëzie Lagogo en Woordnacht. Ze zit in de fictieredactie van Hard//hoofd, publiceerde onder andere in Het Liegend Konijn, op Samplekanon, in Hard Gras en in Kluger Hans

 

36 keer proberen

ook nu nog, hier opnieuw een poging

zonzoekende sinaasappels
in de boomgaard oranje
beschimmelen in mijn hand
kleuren er wit en aaibaar

ik strijk ze aan beide kanten langs mijn gezicht
het zacht plakt, geeft me donzige rouge
sporen om een leren huid te begroeien
zo pakt het fijner vast

een vader zette panelen op
schiep een scherp leeg canvas
al mijn oude probeersels liggen bewaard in een la
onder de fruitbomen
diep in de aarde schuift moeizaam uit
mieren krioelen door de lade,
knieën worden vies, onderarmen dik en warm van het trekken

als ik geluk heb
kijk je ook hier, naar mijn nieuwe zachte wangen
het is makkelijker, snap je,
je hoeft alleen het hoofd te heffen

 

 

Feiten over dolfijnen

een dolfijn klimt op een ruimteschip om de aarde te ontvluchten
onderweg passeren zes manen
de zevende is een man
hij zucht:
de grootste, orka, was in de zuidelijke Noordzee al een dwaalgast
de kleinste, Haviside, een beruchte Benguelastroomclochard
nu zwerft ook deze los door de kosmos

een achtste man schiet eensklaps in de lach
niet omdat hij het tafereel had bekeken
zijn liefde voor blaasgaten is met de jaren gegroeid
de afdruk van het trombonemondstuk staat hem nog op de lippen
verlangend naar de dierlijke variant lift hij naar het dichtstbijzijnde aquarium
hij neemt een verwachtingsvolle duik

te troebel voor een tuimelaar drijven in het chloorwater zes ministers
een zevende minister sterft
de man huilt
nooit eerder had hij iemand heen zien gaan
en, er zijn geen dolfijnen bij
rimpelend in het water zuigen plooien als sponzen vol
zijn wangen absorberen de tranen
de ministers en de man liggen droog

de eerste minister verontschuldigt zich voor het ongemak

 

 

Aangetroffen leefgebied expansie

langzaam laat het los
het trager draaien om de zon doet gejaagdheid afnemen
had je het hier niet achtergelaten
zonder afgeschraapt behang
spinrag gespannen langs de muren
beten van omlaag gerichte kaken in de fauteuil
een afgekloven tapijt

er is een kleine kamer voor je gereserveerd
door poot geslagen gaten in het plafond valt licht,
geluid, soms een mandarijn
de witte pelvellen onder de schil lijken meer
en stugger dan voorheen
de vrucht is ingekapseld
zorgvuldig bevrijd je elk partje

wanneer het regent douche je
brede luxueuze stralen strelen
dynamische sproeiers pulseren
optimale verdeling van water
je verlangt elke dag naar zwaar weer

rijen ter grote van een veehouderij
willen ook de kamer in
een soldaat die acht wapens draagt
is niet makkelijk te verslaan met een inschrijfformulier
de bewaker van aanzienlijk formaat
roept begeerte, bij anderen afgunst op
sommige vinden het goor
jij vraagt je af of dit stockholmsyndroom
of dat je echt totale ontspanning,
misschien zelfs liefde, ervaart

In de poëziereeks ‘Binnenin‘ delen we op onregelmatige basis een dichter die wij beloftevol vinden. Deze keer: Shabnam Baqhiri. Shabnam Baqhiri (1996) studeerde in juli 2023 af aan de opleiding Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Zij schrijft met name toneel, proza en poëzie. Haar dichtbundel Kapot met een vleugje zachte handen kwam in 2022 uit bij Uitgeverij Oevers. Haar werk werd gepubliceerd bij onder andere Hard/Hoofd, Schrijven Magazine, De Optimist, DIG en Deus Ex Machina.

 

 

Blote knieën

 

In dit land

zijn er ondankbare mensen.

Ondankbaar voor daken

op huizen die buren hebben.

 

Helpende handen zijn te weinig gewaardeerd.

Hier worden auto’s in brand gestoken.

Hoe brandbaar zijn jullie auto’s

eigenlijk?

 

In dit land

ben ik met open armen ontvangen.

Deze armen moet ik op mijn blote knieën bedanken.

Aanpassing zou hiervoor een vereiste moeten zijn.

Mensen waren lief

en blind.

Waren lief

en blind.

 

Ik wilde nooit bij de brandweer.

 

 

Driehoog

 

Ze is niet zichtbaar.

Ik kan haar niet zien.

Zwarte lappen omschrijven haar

het best.

 

Driehoog achteraan aansluiten

alsjeblieft

 

Ze is zelfs van dichtbij onherkenbaar.

Het is een ondragelijk gezicht

dat ik nooit zal zien.

 

Lijkt ze op mij?

Ik hoop het niet.

In onze rubriek Poëziereeks plaatsen we meerdere gedichten van dezelfde dichter.
Deze week: Ruth van Rossum.

 

Op drift

Ze leunt tegen me aan.
Haar oor zoekt onze hartslag
om in te schuilen.

Een vlinderhand ligt om mijn borst
en langs mijn rug word ik gestreeld
als waren we verliefd.

Zij is het deinend wier,
ik de verweerde ankerpaal.
We houden ons vast aan elkaar.

 

Het ijs smelt

Komt er uit het niets een arm met beker naar je mond
vreemd ding in je gezicht sneller dan je hoofd kan volgen
draai weg je lijf van overval duw nee met tong of pols
je bepaalde vroeger zelf of je iets drinken zou of niet

Zet schrap als men je mee wil vleien naar beugel-wc
het instinct van je cellen ze herinneren zich goed
dat stulpend paarse aambeien het uitgillen van pijn
bij een snelle washand scherpe zeep of natte doek

Zeg nee als je ontheemd bent op de plek waar je nu bent
als je hoort dat we praten maar de woorden niet herkent
nee als je moet gaan slapen op je zij rug naar de deur
en niet overzien kan wie er in je kamer zijn

Weiger drank die bitter bijt niet wegtrekt urenlang
stribbel bij witjas wachtkamers de dreiging van een spuit
roep nee als belagers uit spelonken van je brein
ongrijpbaar jou besluipen dichterbij schreeuw ze eruit

Smeek au bij scrub van puisten op je dun-huidige liezen
knijp weerloos billen in verzet als je gewassen wordt in bed
als handschoen vinylblauw je bange kont met crème wil vegen
schurende luier moet weer aan je voelt je eigen buik maar even

Schud nee bij het voeren je wilt zelf tasten naar eten
al kan hand niet meer grijpen – laten vallen en vergeten
vecht als je de douche ziet knetter kortsluiting doodsbang
nee al is het zinloos zij zijn sterker altijd sterker

Geef ons je nee in al je talen fluister verzet zo lang je kan
verzet is kracht is leven is bij ons op aarde blijven
jouw nee is de schots waar we heel even nog op drijven
heel even nog op staan voordat we gaan

 

Konijn

Ik sluit haar kleren op hermetisch
om haar geuren te behouden
het laatste T-shirt dat ze aanhad
en de klamme stervensdeken

Het konijn dat haar de hand hield
toen ze niet goed meer kon praten
hou ik bij me in het donker
om nog iets van haar te smaken

Onder de dekens als het warm is
kan ik de vage pislucht ruiken
en ik adem het als honing
adem haar voor ze vervliegt

 

Dichter Ruth van Rossum publiceerde de bundels Eilandranden en Sakasegawa. Ze redigeerde Hans van Rossums bewerking van de Rubaiyat van Omar Khayyam. Van Rossum treedt op en is dichter voor De Eenzame Uitvaarten in Den Haag. De hier geplaatste poëzie maakt deel uit van Elegie voor de maanprinses, een cyclus van rouwgedichten bij de dood van haar zus.

 

 

In onze rubriek Poëziereeks plaatsen we meerdere gedichten van dezelfde dichter.
Deze week: Twan Vet.

 

De vrouw die ooit mijn moeder was

Een vrouw staat bij mijn wieg. Ze draagt een
hemd van crêpepapier, werpt een scheve blik op
mij en ik, ik slaap en weet van niets.

Dan valt mij de leegte in haar armen op:
dat is de vrouw die ooit mijn moeder was,
denk ik. En die baby daar, dat is de zoon die ik

had kunnen zijn. Hoe ze daar doodstil staat, alsof een
ander mij zonet heeft uitgebraakt. We delen daar dezelfde
kamer, dezelfde lucht en hetzelfde raam met

uitzicht op een beter leven. De vrouw die nu door
stom geluk de titel ‘moeder’ draagt en nooit om flessen,
kleine kleren, luiers heeft gevraagd –

ze kijkt me aan, ze stopt me in, ze wenst me
alle goeds en draait me met twee vreemde
handen naar een ander leven toe.

 

De man die nooit mijn vader was

Mijn vader krijgt geen plek in dit gedicht.
Wel een trein die mij een nieuwe dag

in rijdt, een buurman die zijn tulpen aait,
een uitgebluste, duifgrijze vrouw die door

een hond door de straten wordt gesjouwd,
mijn kat, die gulzig over muizen, vogels,

hazen droomt – ik weet dat ze nog steeds in
het reusachtig rekken van haar kaak gelooft –,

het meisje dat haar zachte stempel drukte op
mijn bed en nu hardnekkig aan een ander denkt –

bijna iedereen mag in dit gedicht, maar niet de man
zonder gezicht, die laag en laf de benen nam

en zelfs geen letters voor me over had,
de man die de gevolgen van zijn daad,

zijn zaad, zijn voortbestaan vergat en ging –
mijn vader mocht geen plek in dit gedicht.

 

Het kind dat ik niet heb

Vanmiddag keek ik op de klok, schrok, griste mijn sleutels
van de tafel en fietste hard naar het verlaten schoolplein
waar ik uren wachtte op het kind dat ik niet heb.

Vaak weet ik dat ze niet bestaat, maar soms
denk ik dat mijn dochter over onverlichte wegen van
een sportclub naar het huis toe fietst en onverklaarbaar

oplost in het niets. In elke jongen die ik zie op
straat zie ik een monster dat alleen aan neuken
denkt en haar straks ook de hel in naait.

Vannacht zal ik weer zoeken naar de kamer die mijn huis
niet heeft, om te zien hoe ze vredig ligt te slapen,
om te fluisteren dat ze zich geen zorgen hoeft te maken.

 

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedjes. Hij schreef columns voor o.a. Tirade, zijn gedichten verschenen eerder in o.a. Tijdschrift Ei, Ooteoote en in verschillende bloemlezingen en hij droeg voor op podia zoals Dichters in de Prinsentuin en de Nacht van de Literatuur. Van 2021 tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort.

 

In de rubriek Poëziereeks plaatsen we meerdere gedichten van dezelfde dichter. 
Deze week: Anne Provoost.


Sint-Astvatsin in Haghartsin 

We waren hoger dan de kerk

Het duurde dagen voor we in Dilijan waren

We gingen voorbij het meteorologisch station

Ik was ziek toen we boven kwamen

Mijn eisprong viel uit om mijn krachten te sparen

We volgden het stijgen van de Kleine Beer

boven de kloof van sheikh Al-Qasimi

 

De ram werd gebraden

maar ik wilde niet eten

omdat zijn poten zo leken

op de grijze revers van mijn jas

 

en zijn kudde de grenslijn bewaakte

 

De bomen raakten met hun kroonschuwheid

elkaar met hun wortels, niet met hun bladeren

omdat ze zoals velen die dagen

bang waren voor contact

 

We waren in beeld moeten blijven

dan hadden we nu de bewijzen

 

Dan wisten we of wat we hadden gemaakt

porno was

of een reisje

 


Accolade 

 { Dit gedicht heeft geen plannen

      en is zo oud als de heuvels

het wil meer achterhalen dan 

      wat uw kat ervan vindt

het draait aan de staart

      in een hersenpunt

 

Als het misschien toch zoiets is

      als een betekenisvolle ontmoeting 

tussen twee ezelsoren 

      aan een vol en grijs schrift

wat is dan de spijt van de dichteres

      als het af is?

 

We drinken op onze afscheidslever

      en ik tag u niet

want twee zinnen veranderen 

      werkelijk alles

en uw dubbele aanhalingstekens

      zijn net zo goed als de mijne

 

Maar uw leestijd vandaag 

      is mijn volledige menselijkheid }

 

Over de dichter:
Anne Provoost schrijft romans, essay, korte verhalen  en sinds kort ook poëzie. Ze is lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Zij won met haar werk de Gouden Uil, de LIBRIS Woutertje Pieterseprijs, twee keer een Zilveren Griffel, twee keer de Gouden Zoen. Haar roman Vallen werd verfilmd. Voor In de zon kijken kreeg ze driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap, dat is de voormalige Staatsprijs voor Literatuur. Haar werk is in twintig talen vertaald.

In onze rubriek Poëziereeks plaatsen we meerdere gedichten van dezelfde dichter.
Deze week: Sytske Frederika van Koeveringe.

 

Zoekende verbinding

1.

Ik zit vast met mijn ring aan het kant van mijn onderbroek 

 

2.

Mijn elleboog blijft achter de deurkruk haken

3.

Ik zoek vier euro vijftig

 

4.

Sms een vriendin dat mijn muntgeld op is

 

5.

Haar man springt op de motor met zijn laatste drie euro veertig 

(in die tussentijd staar ik voor me uit) (vraag ik me af of je onderbroek zegt of slip)

 

6.

Na een tijdje verzamel ik de was en concludeer dat het vandaag geen wasdag is 

(neem overigens wel de drie euro veertig van de man van mijn vriendin aan)

 

7.

Het is nu wel erg lang twee uur

 

8.

Staar naar mijn opengeklapte laptop, naar het waaiertje

zoekend naar verbinding met mijn buurmeisje

Denk tegelijkertijd aan de aanstekelijke lach van mijn buurmeisje

 

9.

Tijdens het zetten van een koffie valt dat wat mijn lichaam aanraakt of dreigt aan te raken op de grond

(het vaatdoekje, een blik thee, een lepel, een deksel van een bakje, frustratie en een zucht)

10.

Op bed met koffie trek ik nog een (niet al te originele maar wel prangende) conclusie: dat het leven in principe door mag gaan als een tussentijd


11.

De witte muur vertelt me dat het vreemd is dat het denken aan de dood in al zijn facetten vaak als iets ernstigs wordt opgevat 

 

12.

Dood gaan we allemaal 

(zegt mijn witte muur)

 

13.

Beneden ligt een wasknijper, ik zoek naar de oorzaak 

 

14.

Ik heb niets nodig maar ga toch naar supermarkt

(het heet toch niet voor niets super markt)

 

15.

Onderweg bedenk ik me dat als ik zou uitschrijven dat het leven een tussentijd is, en dit op wat voor manier dan ook wordt gepubliceerd er sowieso een recensent is die hierover gaat zeiken 

 

16.

Ik loop voorbij twee vrouwen die een appel eten, langs muren waarop staat dat ik niets over recensenten mag schrijven

Ik zeg: maar wat als jezelf recensent bent 

(van je eigen werk?)

Zijn we niet allemaal recensent van ons eigen leven?

 

Verderop staat er op de muur dat ik me niets moet aantrekken van wat een eventuele recensent gaat schrijven; Je staat hier los van. 

Dát staat er: ‘Sytske, jij staat los van alles wat erover je tekst wordt geschreven of gezegd.’ 

 

18.

Ik zwaai met mijn tas heen en weer en in een zwaai zeg ik; Nou, dat weet ik nog net zo niet

In het luchtledige

 

19.

In een krantenkop van de daklozenkrant lees ik vluchtig dat ik op dit moment voorbij de kern van deze tekst loop

Ik bedank de verkoper en loop de supermarkt binnen 

(ik denk hier niet na, pure focus) 

 

20.

Thuis aangekomen donderen een blik bonen en een tros bananen uit mijn tas  

Alsof ook zij me willen duidelijk maken dat dit precies niks is

Zo’n dag waarin je niets gedaan krijgt en er dus ook niets uit handen komt behalve dan dat wat zwaartekracht heeft

 

 

Herstellende

Existentiële vragen in en omtrent-

Ik heb het idee al mijn dromen al te hebben nagejaagd-

Er is geen zicht op eventuele ruimte

Om over licht en keuzes nog maar te zwijgen

 

Ik zeg tegen mijn behandelend arts dat het leven

niets anders is dan boodschappen doen-

huishoudelijke klusjes en een

bepaalde verantwoordelijkheid dragen

deze daadwerkelijk op je te nemen dagelijks 

met je mee te tillen naast al die andere sores 

taken die je doet jegens de mensen om je heen 

 

ik zeg tegen haar: in principe sta ik op om de gordijnen te openen-

en ze tijdens de eerste schemering weer te sluiten



Ik Ander

Ik ontmoet Ander online

onschuldig via een online workshop

 

Ander mailt een kind 

Ik mailt geen kind terug, überhaupt?!

Ander vindt zolang Ik baren kan

tsja dan, tsja-

moet hier nog iets aan toegevoegd worden!? 

 

Ander typt in de nacht nog iets als; wees dankbaar

wees in godsnaam dankbaar dat je baren kunt

snap je niet dat het bijzonder is?

begrijp jij niet dat jij een wonder bent? 

Ik leest fronst spuugt stampt vindt iets pas bijzonder 

een wonder als het zeldzaam is 

zijn dat alle anderen die Ikken baren? 

 

Ander draait verdraait en draait tot de Ik Ander wordt 

zonder van gedaante te verwisselen

Ik voelt zich schuldig tegenover de virtuele Ander

 

wat valt er te zeggen over Ikken die wel willen

maar niet kunnen? en wat dan over Ikken die geen hebben 

maar wel commentaar uiten op anderen die wel hebben? 

nemen Ikken een mini Ik omwille van bevestiging die toch 

altijd van anderen komen? 

 

Ander is zonder dat Ik het doorhad een x-aantal stappen verder:

Ander mailt een afbeelding van drie mensen

een foto van Ik Ander en een combinatie van de twee 

in een Ander en of de Ik

 

Ik typt: dit is totaal absurd wat jij doet 

Ander typt dat Ik niet opvliegend gedrag mag vertonen 

dat iedere Ik; vrouw noch man een nageslacht wil 

Ik vraagt rust, wil geen contact meer; dit ontspoort volledig

 

Ander draait verdraait en draait tot Ik op alle social 

media de Ander moet blokkeren zodat de Ander 

de boodschap ook begrijpt

 

Sytske Frederika van Koeveringe (1988) is beeldend kunstenaar en schrijver. Afgestudeerd aan de Gerrit Rietveld academie in 2014, richting Beeld & Taal. Ze spaart alles in de vorm van een vis en momenteel vervangt ze Marja Pruis in De Groene Amsterdammer en is ze ineens columnist. Dit najaar verschijnt haar essaybundel: Vrouw doet dit, dat –