Twee gedichten, ditmaal van twee dichters: Martine van der Reijden en Mattijs Deraedt. ‘onder druk geeft traagschuim lichamen prijs’, schrijft Van der Reijden in ‘minnebrand’. En ‘Nu vul ik mijn longen / met de berglucht uit mijn puffer, / streel ik mijn diploma’, schrijft Deraedt.

*

minnebrand

vuurrood lijnenpatroon op het wijnglas 
vertelt loslippig over samenzijn verlor
blozen de kristallen kelk
onze lakens ruiken lavendelfris 
onder druk geeft traagschuim lichamen prijs

naakt keren slakken huiswaarts
in de warmte bind ik de schermbloemen op
versiert het zevenblad de tuin

schwalbende zwaluwen knippen de lucht
strak om mijn strot de akkerwinde
wij hebben gedanst liegen neukende mieren
gewoon gedanst

gifgroen korrelt het gras
ik kijk of de vuurrode afdruk mij past
bij de buren borrelt gelach

schwalbende zwaluwen knippen de lucht
vliegeren zonder koord
bij tegenwind verdwijnt de fopduik in de doofpot


*


Zwerver

Zonder het te weten veranderde ik
van een zoon in een zwerver.

Ik hing maar wat rond in het huis en zei:
‘Bonjour, est-ce que vous pouvez me donner
un peu de monnaie pour un café s’il vous plaît?’
In het begin tastten mijn familieleden
nog in hun zakken, maar na een tijd
bleef er enkel een ‘bonjour’ over.

Op een dag vonden ze me
in een hoek van de woonkamer,
mijn luchtwegen vol slijm.
Ze brachten mijn restanten naar de dokter
en gaven me astronautenshakes.
Toen ik wakker werd, voelde ik me beter dan ooit.
‘Goeiedag,’ zei ik, ‘goeiedag.’

Nu vul ik mijn longen
met de berglucht uit mijn puffer,
streel ik mijn diploma, die als een naaktkat
op mijn knie ligt, en bedrijf ik de liefde
met een jonge blonde vrouw.

Maar ik weet: ooit was ik een zwerver,
en dat, dat nemen ze me niet meer af.

Iduna Paalman, van wie we eerder het minifeuilleton ‘Blitzmädel’ publiceerden, schrijft ook poëzie. Van haar zijn de ‘Twee gedichten’ van deze maand: ‘Altijd welkom’ en ‘Vermommingen’.

*

Altijd welkom

Ze zeggen dat als je een huis hebt gekocht, er een boomgaard omheen hebt geplant, nee
een boomgaard gekocht er een huis omheen geplant, de zee op ruikafstand hebt gelegd
het geheel een naam hebt gegeven, dat je dan kunt spreken van een opgebouwd bestaan.

Daarna begint het vertellen: zet een uitroepteken achter elke zin voor extra bezieling, rol
je op langs de randen van je verhaal voor een huiselijk tafereel. Meer heb je niet nodig.
Stop met werken om het geheel te professionaliseren, nodig mensen uit, luister naar ze,
je bent een gesprek begonnen voor je er erg in hebt.

Dan komt het aanraken: de appels haal je van je land, sommige hebben stootschade, je
brengt ze naar een bedrijf dat er sap van maakt. Wat je weet van betasten: dat het raadzaam
is om voorzichtig te knijpen, als het geknepene terugveert is het goed. Je hebt gelezen over
de Watermelon app, je telefoon ‘hoort’ met een tik op de vrucht of die eetbaar is, dat lijkt
je handig, soms kun je aan de buitenkant niet zien of iets vanbinnen volgroeid is

dit is waar je naar gezocht hebt, zeggen ze. Een aanraking die tegelijk een huisvesting is,
bomen die niet alleen de juiste vruchten, maar ook de zeelucht dragen. Een bordje dat
je langs de weg kunt zetten, een tent die opgezet kan worden in de tuin. Je stuurt me
een bericht: dat ik nu altijd welkom ben.

 

Vermommingen

Zuig een leeggedronken waterflesje vacuüm, zie hoe de hals in de romp verdwijnt
haal je mond weg, draai de dop erop, dit is de nieuwe situatie, zo trekken mijn botten
samen, kraakt mijn nieuwe lichaam
 
als mijn vader zegt dat iemand mager in de kop is bedoelt hij: dom
buurman Ruud is mager in de kop want hij besteedt al zijn tijd aan procederen
tegen bouwen in de boswal. Ik ben ook tegen bouwen in de boswal maar mijn kop
is juist de enige die nog zwaarte draagt: dit is mijn neus, dit zijn mijn ogen, ik kan
ze aanwijzen, er is iets om aan te wijzen

de rest is krimpgebied. Als je huid geen longen bedekt maar in elkaar geperste
pogingen tot peristaltiek, er wel water voorhanden is maar je het absorberen bent verleerd
als niemand meer bij je kan schuilen voor bijvoorbeeld een plots aangebroken
weersverandering of iets in de familiesfeer, omdat juist dat is wat je verloren bent:
een omhulling te zijn, iets dat iemand bij je in bewaring kan geven – waar zou je
het in hemelsnaam moeten laten, alles ligt kromgebogen naar adem te happen

dan ben je nog niet jarig, aldus eveneens mijn vader die er tenminste nog een mening over
heeft, ik vroeg hem hoe je dorst moet uitleggen als je de onderdelen vocht, mond en tong
niet mag gebruiken, je mag het met ‘vloeibaar’ proberen maar let op: daarna hou je
weinig woorden over

hij deed de volgende poging: sommige weeskinderen stelen kleren, klampen zich vast
aan het grondpersoneel, zeggen dat ze hun ouders kwijt zijn, noemen zichzelf Jessica Mayer
omdat identiteit voor honger gaat, voor dorst, zo kan ook de maag zich in de ribbenkast
verstoppen, de slokdarm in de hersenen, vermommingen die je op het blote oog gelooft

tegen Ruud hoorde ik hem over de schutting zeggen: zuig aan een leeg flesje, merk
hoe huls massa wordt, dat is hoe mijn dochter massa kon worden, tegelijkertijd al aan het
verdwijnen is, we meten de fases aan het afglijden van haar accessoires.

In de Twee Gedichten-reeks dit keer nieuw werk van Laurine Verweijen: ‘Moetingen’. Een woord met zeven betekenissen, dat er bij ieder gebruik zes achterlaat.

*

1

een struisvogel
heeft een oranje reuzenei gelegd
van heinde en verre komen vogelaars
en fotografen
op dit natuurverschijnsel af

het ei is te groot
om weer in te slikken of onder zijn kin
mee te nemen naar beschutting

het ei vervreemdt van zijn legger
talloze flitsen leggen dit onzichtbare vast

2

steeds meer mensen leggen hun gehoor aan de grond
zelfs in platte vlakken kunnen zij de zee horen:
‘er gaat een mentaal vacuüm uit van de wereld aan je oor’

hoeveel gronden klinken door in andere gronden?
gruis uit Nieuw Afrika leeft in de straatstenen van een middelgrote Franse stad

de dakloze van het 7de arrondissement
die verderop een woning kreeg toegewezen
keert ‘s nachts terug om tegels te keren
neemt ze mee naar zijn nieuwe bed

3

een boom zwaait voor het allerlaatst vandaag
een jongen loopt de man tegemoet die hij later zal worden

op internet bestaan websites die behalve door de maker
door niemand worden bezocht

er is een meisje door een glazen deur gelopen
zonder dat ze zelf iets in de gaten had

haar moeder plakt zwarte vogels op het nieuwe glas

4

een kluitje woorden staat op het punt
te worden geschrapt

een orgasme besluit
net voordat het bereikt wordt
het lichaam te verlaten

5

het pad dat ik achter me liet
blijft me volgen
als een trein die ik vanuit de auto zie
en telkens vanachter een bomenstrook
weer tevoorschijn piept

6

een meisje is door een glazen deur gelopen
steeds meer mensen horen de zee

een orgasme besluit
net voordat het in duizend lichtpunten uit elkaar knalt
het smachtend lichaam te verlaten

een woord met zeven betekenissen laat bij ieder gebruik

zes betekenissen achter

Twee gedichten! Ditmaal door Arjan Post (1972). ‘Het weggaan uit de deuropeningen / ’t is vakwerk in de eierschalen werkelijkheid.’

*

In een wit gezicht bent u op zee
gezet en denkt
ze zijn de nooduitgang vergeten

dat ’t niets gedaan is deel te zijn
van de grote antiquarische afwas

al wat in speelzalen visschotels vreet
zich scheve schuimkragen aanmeet
de bolle hemden der vrijmoedigheid

het hangt nu gezellig overboord
banketten uit te schreeuwen

u begint alvast te groeten, zoekers
in de masten zoekers in de hekgolf van de meeuwen
hele horden die touwen leren knopen

nette mensen als razenden diagonalen fierljeppend

want hun koffers raken leeg
en ze spreken steeds weer andere talen
aan de zomerzijde van uw hoofd

Weggaan uit deuropeningen

Het weggaan uit de deuropeningen
’t is vakwerk in de eierschalen werkelijkheid

staat meneer al eenbeens buiten
in zijn ruisende stad vol mantels en kelkjes
en 1000 blozende maantjes erboven
en honger die goed geordend moet worden

schikt zich binnen bij kaptafel en zeep-
zender (hunk in tuinbroek vanaf 1:17)
de heimelijke dagwaarde die mevrouw nog even
tot in het diepst van haar gebloemte
als keizerlijk dweiltje mag bespelen

nee het weggaan uit deuropeningen
de korte sneeuw van geluk, die zwart-witte
veeg over de flakkerende mensentoestellen
in hun leeggelopen woningen

Het is tijd voor twee gedichten. We introduceren Jolanda Kooijmans, beeldend kunstenaar en dichter, met ‘kiepkantelmoment op fraaie kier’ en een naamloos gedicht. ‘is het een bloemkool, is het een rookpluim / wat niet gezegd wordt heeft ook een vorm’, schrijft ze.

 

kiepkantelmoment op fraaie kier

olievlies op database van modder
in stuifzand gladiolentuin

plaatje! maar camera ligt als paasei
gesmolten in mijn hand die ik af

smeer aan notenboom voor achterdeur of af

smeer aan wilde wingerd rond vierkant raam of af

smeer aan kat op tak wacht

de spiertjes in mijn vloeibare vingers
ik ken ze niet bij naam toch doen ze precies wat er van ze

af
smeer aan trottoir met passant

die zo rechtop loopt dat
hij bijna achterover kukelt

*

is het een bloemkool, is het een rookpluim
wat niet gezegd wordt heeft ook een vorm
wat is het dat hier wordt uitgespaard?

er vallen schoppen en klaveren als niet
ieder lid van de zwerm het eens is met de koers
heeft wat niet gezegd wordt ook een kleur?

grijze pannenkoeken nemen de boel over
bij een agressieve dooiaanval
in het midden dragen ze een bloem of
ster of hand die groeit en groeit

het gat van de deur is kleurloos

je kunt nog even schaatsen
pirouettes van weerborstelfantomen
op je kale knar

hoe houden we onze ruzie soepel?

Vorige week werd Merel van Slobbe tweede in de Turing Gedichtenwedstrijd. Vandaag publiceren we ‘Voorkom erosie, blijf op de paden’ van haar. Lezen!

*

Er zijn verschillende manieren om een weg over te steken:

1. In je balletpak.
Zoals die keer dat we besloten om verdwalen dansen te noemen
omdat dat spannender klinkt, in het asfalt groeven we naar publiek.
We bleven de hele zomer lang pirouettes draaien omdat we wisten
dat verdwalen een thuis veronderstelt en dansen niet.

2. Snel en zonder om te kijken.
Er zijn vast prijzen te winnen en er is concurrentie te verslaan.
Dit is hoe het voelt om ouder te worden: je rent met uitgestrekte armen
een konijn achterna maar elk weiland ruikt anders dan je dacht
en de horizon staat steeds net in de weg.
Iemand zet een vitrinekast op Marktplaats.

3. Mislukt.
Zoals het konijn dat nu dood in de berm
een metafoor voor alle dingen ligt te zijn
die ergens aan wilden ontsnappen maar werden ingehaald.
Voor even vergeten dat wie eenmaal de hoek om is
nooit meer voor altijd thuis kan zijn gebleven.

Wat ik wil zeggen is dit:

Er zijn verschillende manieren om een weg over te steken
maar we kunnen ook op de paden lopen zodat we geen wolven zien.

We zullen de deur achter ons dichtdoen en op hometrainers reizen
we zullen TL-verlichting tot sterrenbeelden rijgen en boven alles
zullen we verzwijgen hoe het verdwalen ergens in een hoekje
van de huiskamer ligt te wachten en op wie.

Anke Cuijpers studeerde aan de Schrijversvakschool in Amsterdam en schreef voor de Poëziekrant. In 2015 publiceerden we haar verhaal ‘Het meisje dat niet dansen wou’. Ze schrijft een roman. Vandaag publiceren we twee gedichten van haar: ‘Schuilen’ en ‘Een dag in het jenevermuseum’.

*

Schuilen

er zijn ogenblikken dat ik op een donderdag in Parijs wil zijn
maar alleen de dagen dat het regent
de dagen dat Vallejo met een stokbrood daar de dood
ging halen en niet vond
de dood die zo veel honger later kwam
er zijn woorden die voor altijd uit een mouw verdwijnen
waar geen oprollen tegen helpt, woorden die mijn kikker zong
kaal en gehurkt naast de put die vroeger het zwembad was,
te klein voor welke slag dan ook
er is geen bal, we lezen een gedicht, we missen de liefde, het aanhalige
soms denk ik aan de oorlog, hoe mijn vader zei dat ze toen tussen koeien
schuilen moesten, sommigen in het gangpad, tussen de poten, onder de
uiers, onder hun staarten, veel plek was er niet, maar dat de slechtste plek
nooit voor kinderen was

Een dag in het jenevermuseum

zelfs nadat ik op weg was gegaan en vergat af te sluiten
mijn sleutel een werkeloos ding, de deur een gapende wond
behield het huis zijn adem,

ik kwam terug en het wachtte op me als een hongerig dier

had ik gehoopt op sporen van inbraak, verdwenen spullen en angst
de zweterige lucht van in haast doorzochte kasten
was ik begerig naar iemand die nam

wie echt liefheeft graaft in elkaars begeerte, er is geen surplus
niets dat bij verhuizen vergeten kan worden, niemand die ooit
zijn zere voeten vergat op de trap, maar hier was ik en

het wachtte op me als een hongerig dier, elke klink en lade
zag er verlaten uit, alsof iemand verdwenen was, weg was gegaan
de metafoor van de oude jas was ondoenlijk, ik droeg hem

in het jenevermuseum terwijl ik zocht naar wat verteld kon worden
en ik fietste naar huis door een onweer, alles wat gezegd werd die dag
was van meet af aan van ons, alles flonkerde door het glas

het licht dat er naar binnen viel terwijl buiten een man zijn hond
uit liet of hoe ik jou bewegen zag, alles was mooi en intact zoals het hoort
op zo’n dag

Voor Revisor 12 (koop dat nummer! Neem een abonnement!) schreef Chris Honingh de reeks ‘Een zo goed als droge dag’. Vandaag kunt u hier de eerste gedichten eruit lezen.

*

I

Ik liep naast je. Je had vlechten. Echte.
Bij het donkere kanaal stond een gemaal
te pompen, het bruisende water spatte
naar alle kanten. Toch klapte je van plezier
in je handen. Ik floot tussen mijn tanden,
in de verte reed een trein over een zwart
viaduct, tot mijn schande zweefde tussen
de sterren mijn gebarende hand. Toen
smolt je schouder in het duister ook je rug
zag ik niet meer. De nacht is een brug
tussen twee dagen. Je ontsnapte me weer.

II

Ik leef in vereniging met mezelf. Zo
groet ik me vaker dan een ander me
groeten kan. Misschien zou mijn eencellige
bestaan wel bijzonder bevallen
als ik op straat niet de doelloosheid
zie, de kannibalen die zelfs de stoeptegels
op zouden eten. We staan met
onze rug naar de beschaving, graaien
in de stront van eerdere generaties en
zeggen dan: de geschiedenis herhaalt
zich! Ja, ammehoela, stelletje blinden.

III

Ik zat in een kamer. Buiten was het nacht
zonder sterren. De stilte werd gratis thuis
gebracht. Ik had met mezelf een verbond
gesloten; mijn moeder was de avond, mijn
vader de hond die piepend voor de haard
lag in een trui die mijn moeder gebreid
had voor als het koud werd. Het journaal
zei dat er in China grond was gevonden
en dat de hiaten in verpleeghuizen dicht
moesten. Mijn ouders vielen meteen na
de koffie in slaap en ik liet de hond uit.

IV

In hogere luchtlagen gaat een ketting ganzen
met de wind in de rug. Ze vliegen langs stapels
wolken, uitrustdraden en vallen als leeuwen op
een grasland neer. Boem, zegt de boer en zet zijn
geweer in de keuken. Alleen in de lucht zitten
deuken. De ganzenleider schakelt in de vierde
versnelling en weg zijn ze weer, steeds hoger
zonder navigatiesysteem, een hecht vogellint.
Weggezogen in een wenkend perspectief, over
een bomenberg op deze zo goed als droge dag.

Rosa Schogt (1980) is theaterwetenschapper en actrice. Ze speelt, redigeert, schrijft teksten en geeft poëzie- en taallessen aan kinderen. Sinds 2012 schrijft ze poëzie, en belandde dat jaar bij de beste twintig van de Turing-gedichtenwedstrijd. Ze draagt graag en vaak voor, afgelopen zomer nog bij Dichters in de Prinsentuin. Ellen Deckwitz nam een gedicht van haar op in Olijven moet je leren lezen. Vandaag publiceren wij ‘Op weg naar huis’ en ‘Zin’.

Op weg naar huis

Het gaat steeds harder regenen
Anderen schuilen onder een boom
Jij fietst door: je bent immers al nat
Wachtend voor een stoplicht
vraag je je af waarom je in de vorige zin het woord immers gebruikte
Het water loopt inmiddels
van je enkels je schoenen in
Of waarom inmiddels
Dat moet toch anders kunnen?
Als je straks de trap op loopt
maken de zolen een zompig geluid
dat in het Engels beter klinkt.

Je zegt tegen niemand in het bijzonder
dat je zin in inktvis hebt.

Zin

En al die mensen die er nu nog zijn, en die ik nooit
zal zoenen en met wie ik nooit naar bed zal gaan, en
nooit meer die verwachtingsvolle avonden, de wijn, de
geile sms’jes van tevoren en de onbekende bedden, dat
gehannes met condooms en nooit meer dat
verzadigde gevoel van geile schaamte achteraf, en dan

vooral die woest aantrekkelijke rooie viking met
die boot, die me beloofde alle hoeken
alle gaten overal te nemen laten zien, ook hij
zal nooit meer proeven van mijn lijf omdat ik

jou nu ken, jouw trillend lichaam van het licht, je
glimlach haperend, je hand een vraag waarop ik
altijd antwoord geven wil, de druppels die
je lekt op mij, in mij, zijn helder
helderder dan ooit, de blijvende verbijstering:
ik ben het echt, ik kijk naar jou, ik zie je graag.

Willem Thies (1973) was medeoprichter van het literaire punkrocktijdschrift Zeroxat. In 2006 debuteerde hij met de dichtbundel Toendra, die is bekroond met de C. Buddingh’-prijs. In 2008 volgde zijn tweede bundel, Na de vlakte, genomineerd voor de J.C. Bloemprijs, en in 2012 Twee vogels één kogel. Vorig jaar verscheen zijn vierde bundel: Meer mensen dan reddingsvesten. Vandaag brengen we nog twee gedichten van Thies.

*

Na het paringsritueel

voor Miguel Declercq

Iedereen weet: na de paartijd gaan lezer en schrijver huiswaarts,
somber geschminkt. Zij keren niet weder. Lang hield het water
je onder, maar je raakte aan land, hoestte, hapte lucht.
Een prent in het zand waar je lichaam zijn adem hervond,
zich hees op het continent. Je ontvluchtte de elektrische gesel
van de kwallen, hun drijvende koepels, klokken en schotels,
hun lange vangdraden, de kaken
van torpedovormige roofvissen.
Er was een welkomstfeest. Muziek. Rook.
Maar na het paringsritueel
gingen lezer en schrijver huiswaarts, ieder, terwijl de reptielen
op het droge kropen.

Aas

Een kreet als van een betrapte kat, de buizerd, vanuit zijn uitkijkpost in de lucht, hangend
tot de grashalmen wijken —

om zich omlaag te storten, of verstard op een hekpaal
wachtend op een wegkadaver. De wind

van een vrachtwagen, het uitvagen van een klein
leven, poten en kop intact, de vacht bij de romp

opengespleten als een rijpe gevallen vrucht.