Milou Voskuilen (1989), schrijft poëzie, korte verhalen en essays. Haar werk werd eerder gepubliceerd in TiradeHet Liegend Konijn en op de websites van Deus ex Machina en Meander Magazine.

*

Kroost

De langste dagen was ik hier, als een vos
slim en ernstig in het gras. Ik ving
kleine wespen, hield ze als mijn vader
onder glas. Soms dacht ik aan de kinderen
die we hadden kunnen krijgen, bastaards
nooit verwerkt, glippend door de spijlen.
Ik liet de kansen krimpen, wilde enkel
liefde maken, hing jouw lichaam aan de wilgen
sloop ‘s nachts over de daken. Ik wachtte tot de herfst,
tot het te donker was om hier te blijven, gaf je
een glas, een tand, scherp en hoekig
als de vouwen in mijn laken. Soms dacht ik aan de kinderen
glijdend in boten over water, wiegend
tot ze uit mijn zicht verdwenen.

Vruchten

Ik reis heen en weer, van het ene moment
naar het andere en vraag je
hoe het voelt om in een meisje te zijn. Je zegt
dat het lijkt op de binnenkant van een mond; het zachte,
roze vlees van een wang. Je kent alle geheimen;
streelt mijn haar, mijn borsten, mijn armen,
mijn buik. Jouw kamer is hetzelfde
als altijd. Het massieve bureau, inktvlekken
op het blad. In de schaal op tafel ligt het fruit,
een sinaasappel donzig in zijn vacht.
Het ruikt naar sap, oud sap, overrijpe appels
donkere vloeistof die plakt aan de huid
als de hars uit een boom. – Ik dacht dat het bloed was
jij zegt Het zijn pleisters.

Eva Meijer is beeldend kunstenaar, filosoof, schrijver en singer-songwriter. Momenteel werkt ze aan haar derde roman, een non-fictieboek over taal en dieren, en een proefschrift.

*

Effen

In de lucht hangt zo lang je kunt kijken een vliegtuig
In de klimop maakt een merel een nest in een winter
In de boom zitten twee duiven die bij elkaar horen

Over de grijze stenen van de muur ligt een groene waas
Je zou het een schutkleur kunnen noemen
De gordijnen van de buurvrouw zijn gesloten

Achter stenen die elkaar omhoog houden
Praten mannen in een steeg, er zijn mensen die hun leven
Met iemand delen, die elkaar voortdurend verstaan

Antwoord

Ik sta op het balkon van een bestaand huis in een bestaande stad en ik hang de was op. Ik kijk uit over een taal die als een stad is:
Alle nieuwe wijken netjes om de kronkelige kern,
Alle nieuwe namen toegevoegd in volgorde van belangrijkheid,
Alle wasmachines ratelend in pas aangelegde keukens,
En op de balkons twee rijen lijnen, gespannen als gedachten.
Ten eerste de vraag, ten tweede het antwoord. Ik begrijp dat je benieuwd bent. Maar je kunt de was niet laten liggen als hij nat is. Als je er toch bent kun je me trouwens best helpen. Je mag ook even rustig ergens gaan liggen.

    Twee nieuwe gedichten! J.V. Neylen (1989) studeerde theaterwetenschappen aan de universiteit van Gent. Momenteel schrijft ze gedichten en werkt ze aan haar eerste roman. Naast het schrijven werkt ze als redactrice voor Uitgeverij C. de Vries-Brouwers en voor het literair magazine Kluger Hans.

    *

    De jaren

    Ik likte de dagen tot op het bord,
    proefde een veelheid aan smaken –
    kersen met chocolade, thee met marsepein –

    bedot. Mijn dagen zijn uitgelepeld.
    Het bord oneindig bijgevuld,
    dezelfde hete soep.

    Ik hak ajuin met mijn nagels.
    Mijn lichaam – een klaproos,
    buigt over de tafel heen.

    Ontzielde pop. Doodop.

     

    Gazelle

    Mijn voeten zitten geworteld in de grond,
    toch trekt hij mij mee in zijn sprong,
    lost mijn gedachten

    wanneer zijn romp gekromd
    op een ovalen luchtmassa drukt, zijn poten –
    slechts even gebroken – reiken naar de grond.

    Onaanraakbaar dier, reik niet
    naar wat van ovalen meetkunde maakt.
    Blijf daar woordloos hangen.

    De grond is niet voor jou bedoeld.

    Maarten Inghels is dichter en schrijver. In oktober 2013 verscheen het reportageboek De eenzame uitvaart, 40 verhalen en gedichten bij vergeten levens over zijn werkzaamheden als coördinator van ‘De eenzame uitvaart’ in Antwerpen. In het najaar van 2015 verschijnt bij De Bezige Bij zijn dichtbundel Nieuwe rituelen.

    *

    De dood van een schommel

    Luchtballon, angstaanval. Opgezogen
    worden door het heelal.
    (Ik ben volstrekt alleen.)

    Maar ook in de trein kruip ik
    door de iris van de tijd.
    Ik snak naar lucht.

    Het vliegtuig gaat nog net.
    Achterovergedrukt in de stoel,
    ingesnoerd, bedenk ik een toespraak

    voor bij de koffie, cake, cognac
    na het dichten van mijn graf.
    Moet ik een keer een cruise proberen?

    Misschien kies ik wel voor
    de dood van een schommel;
    hang ik wiegend in de wind

    aan een appelboom.
    Verpest ik de zaterdagmiddag
    van het zachtjes ademende kind.

     

    I.M.

    Nu al oefen ik voor mijn houten jas,
    de kist: ik trek de schouders in,
    buig mijn hoofd tot waar de kin
    zal rotten op mijn borstkas,

    vlecht mijn handen rond mijn pen.
    Nee, geen gedachte waait door
    mijn verfomfaaide hoofd. Enkel
    wormen spoken rond in mijn karkas.

    Ik neem dit niet licht: repeteer
    in een kast het urenlange liggen
    op mijn rug, spreid mijn benen
    uit elkaar waar mijn lederen tas

    komt, vol boeken die ik nooit lezen
    zal, papier dat nog beschreven
    moet. Rook lachend een sigaret,
    hef met mijn geliefde het glas.

    Tot slot spreek ik dit I.M. uit,
    beeld me het snikken in om mijn graf,
    zoek het zwijgen op en droom
    weg, toon mijn lelijkste grimas

    Johanna Geels (1968) is dichter, schrijver en columnist bij o.a uitgeverij Marmer en HP/DeTijd. Er verschenen drie dichtbundels: Tuig, Detox en WildberichtenTuig werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Februari 2015 verschijnt Ongearticueerd gorgelen, een verzameling columns. Januari 2016 verschijnt haar vierde dichtbundel Vuurmakers.

    *

    Opstand

    Vannacht kruipt niemand in mijn slaap dichterbij
    sleept niemand met benen en doodgedachte geliefden
    met dromen vol dichtslaande deuren, beukende treinstellen
    kaalgeplukte spechten met kleverige snaveltjes.

    Niemand die mijn ogen sluit.

    Vannacht als iedereen slaapt en de wereld een kwartslag draait
    mijn ogen als hypomane zonnen uit mijn kop knallen
    en ik de prinsen, de bedelaars en hun shitholes
    eindeloos heb herdacht.

    Dan, en dan alleen, zal er ergens in een vergeten tijdspleet,
    op een vergeten bospad, een vergeten mens opstaan, een dier.

    Hij zal zijn stembanden langzaam aanspannen
    zijn mond openen
    zijn longen als gebarsten kruikzakken vullen
    de lucht langs zijn kiezen, zijn lippen naar buiten persen.

    Eerst zal er geen geluid zijn
    zandkorrels zullen zand vormen
    regendruppels regen.

    Tot iemand zijn oor op de rails legt, zijn adem inhoudt
    het zoemend staal ontwaart, harder, steeds harder
    en opkijkt
    zich afvraagt waar het vandaan komt.

    *

    Rapsodie in B

    Je kent dat wel, bij het zoveelste gedolven gat.
    En dat je vroeger aan de dode dacht, en nu slechts
    aan de afgebroken fietszadelpen van S,
    het kapotte 24uurskaarsje van de Lidl.

    Treurlied 1. Treurlied 2. Treurlied zonder eind.

    Vrouw uit raam: ‘In den beginne was er niks. Niks dus.
    En moet je nou kijken.’

    Maar jij keek enkel onder de motorkap van je Cherry Tango.
    In een tijd waarin alles okay was. (Omdat ik beter faken kon?)
    Terwijl ik minstens tien keer op een nacht
    uit elkaar getrokken werd, beenhard.

    Maar sinds ik twee keer dood was. Fysiek dood.
    Echt dood dus hè, geen grapje (en nooit licht zien, of tunnels,
    ik bedoel, zelfs in de dood besta ik niet).

    Mijn lithiumloze driepits hersenbak naar Australisch kangoeroemodel
    compleet verlittekent blijkt te zijn waardoor ik (pingpong, pingpong)
    veel vergeet (en waarmee ik maar zeggen wil, schatje, het is geen onwil).

    Behalve de olifantsberg tweeduizend kilometer verderop
    die in een tiende seconde zomaar ophield te bestaan.
    En waar nooit meer zonnen opkomen of ondergaan.

    (ik hield van die berg, de goden die hem bewoonden, de boten die af en aan, als messen
    door hem heen gleden, maar hij ging niet dood, nooit dood, hij sliep slechts,
    als een vader, met zijn mond een
     beetje open, de televisie op de achtergrond zacht aan)

    Er waren mannen, vaders, bergen. Die plotseling ophielden te bestaan.
    En er is een wereld die voorzichtig naderbij sluipt.
    ’s Nachts hoor ik hem, zijn gierende adem langs het raam.

    Idwer de la Parra (Gorinchem, 1977) studeerde aan de AKI (vrije kunstacademie) en aan de toneelschool in Maastricht. Daarna legde hij zich toe op biodynamische landbouw. Inmiddels is hij meer dan tien jaar werkzaam als kruidenteler en tuinman. Op 30 januari 2015 kreeg hij de VONDEL CS poëzieprijs uitgereikt voor zijn gedicht ‘Kom terug’.

    *

    Grond

    November ritselt waar de vogel zoekt.
    Ook mijn geheugen blijft maar ritselen.
    Mijn dochter zien, dat gaat nu niet.
    Betegel dit mislukte broedgebied.

    Het fluiten van de roodborst is gestopt.
    De berkentak wordt zwart gelijk de kim.
    Hier speelt de nacht het bed waar zij niet ligt.
    Gooi deze grond met tegels dicht.

    Kom terug

    Daar waar het lampje brandt, planken kieren,
    waar het kleed het tochten tegengaat, en waar
    de geur van natte doek op kachelrand zich mengt

    met zoet van melk waar schuim op staat – daar
    zit de nacht in blik, in plooien van het tochtgordijn,
    de nacht zweeft tussen kwasten, opgelost in terpentijn.

    Kom terug – schilder mijn planken zwart, schilder
    de schouw, de bint, het hout van de klok, het gewicht,
    en ook de wijzers die als kettinghonden alert zijn op

    je komst – schilder kieren dicht, het tochten zwart,
    het raamkozijn en de weerspiegeling van mijn
    gezicht – schilder dat, kom terug en schilder dat.

    Maarten Buser (1991) is dichter en neerlandicus. Hij publiceerde onder meer in Het liegend konijnExtaze, Slang en op Passionate PlatformHij schrijft over poëzie voor onder meer Literair Nederland8Weekly en Awater. In Revisor 8 verschijnen een aantal van zijn ‘Kleine versjes in proza’.

    *

    Devil’s Pie

    Iemand had een bank neergezet, in de woestijn nota bene. Het was een oranje bank. Dat was niet de enige reden dat er niemand langskwam. Een kever van plastic is ook een kever; een kever van vis is gewoon gekheid. Bekleding is eigenlijk een heel raar woord.

     

    Hoe ik het Sublieme leerde begrijpen

    Ik heb me nooit bezwaard gevoeld om bij een meisje achterop de fiets te zitten. Deze keer waren we allebei aangeschoten. Ze had recent bier leren drinken en fietste me naar het station. Het was overigens een belachelijk korte afstand, had ik dat al gezegd? Ik heb constant gedacht dat we om zouden donderen. Daarom heb ik mijn hoofd tegen haar rug gelegd en geglimlacht.

    Alfred Schaffer (1973) publiceerde zes dichtbundels waaronder Schuim (2006), Kooi (2008) en Mens Dier Ding(2014). Hij woont in Kaapstad en is verbonden aan de vakgroep Afrikaans en Nederlands van de universiteit van Stellenbosch.

    *

    invasie

    een lege trein.
    op weg naar het rangeerterrein.

    een uitgebrande trein
    op een zijspoor.

    intimiderend staatseigendom bij nacht.

    of neem de mensheid.
    uitgeroeid door een bovenmenselijke intelligentie.

    en weer in het leven geroepen.
    door een eenling.
    die geen fratsen accepteert.

    te dwingen iets te doen, iets niet
    te doen of te dulden.

    wat verlang ik naar dat iets.

    als een hondje dat onvermoeid
    in het gareel blijft lopen.

    nee, dat kun je niet zingen.

    ook ik niet
    met mijn zwarte stem.

    Invasie

    de slang in overdrachtelijke zin.

    paleontologen in haar kielzog.
    een rode waas voor hun ogen.

    een fanatiek monstertje ergens op de heide.
    een slang die spreekt maar dan in het echt.

    een warrig verhaal over de boze buitenwereld.

    over goed versus kwaad.
    dat het kwaad vaak in de weg staat.

    wat natuurlijk grote onzin is:
    zelfs de vijand van mijn vijand is mijn vriend.

    zeker – achter alles moet iets zitten.
    blunders, misverstanden.
    het reilen en het zeilen van de wetenschap.

    maar toch geen geniaal masterplan?

    in het paradijs
    staan alle neuzen immers dezelfde kant op.

    en wel dankzij de kennis van nu.

    Daniël Bras publiceerde in tijdschriften als PassionateTzumLavaKrakatauMeanderOp Ruwe Planken en Kluger Hans. Hij trad de afgelopen jaren veevuldig op. Bras houdt een fotografisch dagboek bij op Facebook van zijn wandelingen door Amsterdam, onder de naam Sale, en geeft een online tijdschrift uit op Youtube: Kwarts.

    *

    reshimo

    dat je me aan haren naar buiten sleurde
    me ertoe aanzette je vingers om te buigen
    dat het herfst moest zijn omwille van je ogen
    dat er een meeuw voorbij moest vliegen
    zodat ik opkeek en niet naar jou
    dat er een witte fluim aan mijn kin waggelde
    waarin je stem meedeinde
    ik zou je vergeven voordat er sprake zou zijn
    van iets waarvoor ik je kwalijk zou kunnen nemen
    dat de weg terug een einde werd
    met zandschepen en tongwier
    dat wat je tussen ons had toegevoegd
    er weer vandoor moest uitgelekt
    en uitgebeten; een slangentand
    dat ons huis van dak verwisselde
    een lege hemel met notoire
    zware bastonen

     

    die winter vroor niets dicht

    voordat het winter zal zijn gebeuren we opnieuw
    zodat dit plaatsvindt gedurende het voorafgaande seizoen

    ik ruim stenen naar hun maat
    klap het tentzeil opzij; we zullen zien
    moeder is een hen zonder stok haar voorste vlechten
    vallen op onze schouders; we zijn verongelijkt
    ik sluit de afdruk van onze voetstappen af
    giet tussen deksel en bodem kalk; we zijn het

    voordat we paardenmelk over de muren smeerden
    dachten we aan onszelf strooiden zand
    het bleef plakken op de plekken
    die we van onszelf wilden bewaren
    en geknield kwam de eerste bezoeker;

    we waren er
    in het voorjaar word je op je gemak gesteld
    overwinteren we in onze armen en wie
    erin geslapen heeft

    Tijs van Bragt (1985) is dichter en woonachtig in Zeeuws-Vlaanderen, waar hij jaarlijks De Avond van de Poëzie organiseert. Eerder verscheen zijn werk in bloemlezingen en in de poëziescheurkalender van Gerrit Komrij.

    *

    Kruisbestuiving

    elk huis waar ik kom is een boek
    vol strepen, ezelsoren

    ik heb een streep gezet onder Schuur
    en zijn onheelbare wonden

    een dichter reist om achter te blijven
    hij weet van schaamte, erfenis

    er was zijn hals waaraan ik dacht
    met behoud van weten wie hij was

    maar wat doe ik
    met een huis waar in gelegen is
    en met het donker dat niet went?

    IM Koos Schuur

    Verslag aan de stad

    het was een zeldzaam droge dag
    de laatste wolk dreef lichtjes na
    er stierf een vuurvlieg in het gras

    ik hoor de nevel komen
    sprekend tot een avondkoe

    stedeling op hooizolder –
    vreemde sprongen maakt een mens

    de polder kent zijn weerslag
    zo probeerde ik zelfs, vergeefs,
    te huilen bij een boerengraf

    de dag overdenkt haar mensen
    ik denk
    het was een zeldzaam droge dag