Marein Baas (1981) is dichter, journalist en copywriter. Hij won diverse poetryslams en trad op op poëziefestivals. Hij is een van de oprichters van het Utrechtse absurdistisch proza-collectief de Vorlesebühne en columnist bij Unstblog.nl. In het komend halfjaarboek van De Revisor debuteert hij met een reeks gedichten.

Ω

II

Wat is er zo leeg als je hoofd is,
als je hoofd leeg is van het lopen?

Je hoofd is zo leeg als de lucht is,
als de ruimte die achter de dag kruipt.

Je hoofd is leeg tussen alles.
Alles is bijna waar jij bent.

Alles is te betasten
als een zeepbel die wacht in je handen.
Je hand moet zacht zijn als je adem.

Je adem moet wachten met praten.

IV

Een beeld van een stad die ontvouwt
tot gerasterd plan in een oog.

een kaart in een hand is een huis
om een lichaam dat loopt als beschermd.

De bomen met kruinen  gebogen
over de weg zijn een dak.

Een dak boven mij waar ik loop.

Mijn voet voor mijn voet op een weg.
Een heldere weg in mijn hoofd.

Ik denk als ik denk dat ik loop
dat ik niet denk dat ik loop.

Denken is kou in een jas,
een brekende wolk is het denken.

Dat niemand kan zien wat er is.
Dat kijken kan zijn als een vraag.

Een vraag zet een stap uit een oog,
een stap met een heldere stem,

vragen met heldere stem,

de klank van een heldere stem
een barst in het glas als ik loop.

Hanz Mirck (Zutphen 1970) debuteerde in 2002 met Het geluk weet niets van mij (genomineerd voor de Buddinghprijs). Daarna volgden Wegsleepregeling van kracht(J.C. Bloemprijs) en Archiefvernietiging. Als stadsdichter van Zutphen schreef hij ook de bundelMet andere ogen. Ook publiceerde hij een roman (Het godsgeschenk) en poëzie voor kinderen. Momenteel werkt hij aan zijn vijfde bundel.

*

Zwemles

Hoe dat te ondergaan? Wie zich in het water begeeft
moet kunnen zwemmen. En wie niet kan zwemmen
doet er verstandig aan zich niet in het water te begeven

Eerst moet een kind watergewend zijn,
zich bepaalde automatismen aanleren. Daarna
moet het die weer afleren

Het regent, de voetenbaden waardoorheen je trapje af trapje op
moet lopen zijn lauwwarm, je kleren zullen nat worden
van het water, je tranen. Wie zwemt bij regen, blijft eigenlijk droog

Onder water kun je niet huilen. Of zwem je dan in verdriet?
En als je je hoofd boven water houden kan,
hard watertrappelend, met beide wijsvingers opgestoken?

Aanreikingen – over sleutels

In een slot passen twee sleutels:
één om mensen binnen te laten,
één om mensen buiten te sluiten

er kunnen niet twee sleutels tegelijk in het slot;
binnenlaten en buitensluiten
zijn verschillende doelen

Een week geleden liet je de deur wagenwijd openstaan
en viel in een droomloze slaap. Iedereen kon zo binnenlopen
zegt ze, wees de volgende keer zorgvuldiger

Deze week draai je de deur op slot
en valt in een droomloze slaap. Geen bel of telefoon
krijgt je wakker

Als je tegen de ochtend tegen haar aan wil liggen
hangen de sleutels aan de binnenkant van de deur
Je brein weet meer dan jij,

misschien probeert het je wel
een oplossing aan te reiken
dwars door een deur heen

Mischa Andriessen (1970) debuteerde met de dichtbundel Uitzien met D (2008). Hij won met die bundel de C.Buddingh’prijs voor het beste poëziedebuut. Hij publiceert over jazz en beeldende kunst in diverse kranten en tijdschriften. Voor Bunker Hill vertaalde hij Amerikaanse poëzie. Hij is redacteur van het literaire tijdschrift Terras. In augustus verschijnt zijn tweede dichtbundel bij De Bezige Bij, Huisverraad.

*

Besnijdenis (Joram)

Hij was dronken – een baby nog –
van de dikke vingers zoete wijn.
Hij huilde geen moment, maar ik
hoorde hem toch, ver weg, boven
wachtend met een blik op de wijzer.
Toen kwam het teken en trof ik hem
beneden, een lach rond zijn lippen.
‘Hij slaapt, wie van ons zegt het gebed?’
‘Geen gebed!’ Ik zag mezelf schreeuwen
in het glas van de buffetkast. ’Genoeg!’
Ze zeiden kalm en zacht hun zegeningen
ruimden netjes klem en mesje weg in de koffer.
Hij liet zijn vrouw voorgaan en groette
zonder zich nog om te keren.

Wallenberg

Jullie stonden al klaar,
jassen aan, elkaar los
gelaten, twee dingen maar
mochten mee; je broer
een pot jam en een beer,
jij een beer en een boek.
Dadelijk zou het anders zijn,
het nieuwe huis een haven.
Ze zouden jullie komen halen,
niet schreeuwen; ze kwamen,
schreeuwden: ’opschieten,
opschieten nou.’ Hun gezichten
grauw als vuilgelopen sneeuw.
Je omklemde de laadklep
met beide handen, je broer de jam.
Jullie keken de verte van de straat in
waarin alles wat jullie kenden verdween.
Je broer huilde. ‘Niet bang zijn,’
huilde je, ‘Ik ben niet bang.’

Sarah Arnolds (1992) is geboren in Amsterdam. Ze studeert aan de afdeling ‘Beeld en taal’ van de Gerrit Rietveld Academie. Zij debuteert in De Revisor.

*

Zaken

in de kantoren en de ambassades
bloedt vast en zeker iemand nu op lakens
die niet de hare waren

want tussen het verstrijken van de nachten
dat het weer iets later wordt, vandaag
en zakjes zoetstof
van die rode
beton en orders
zon en glas

strikt ze onder luid gejuich je das

met vloeipapier en zijden lint
pak ik mijn vermoedens in
is het voor jezelf
of is het een cadeautje

Na sluit / De servettenvouwers

Ik hou zo ontzettend
veel van je, zegt hij
Doe nu maar even niet,
zegt zij, en ze vouwt het witte linnen tot
pasgewassen vogels die
op tafel blijven liggen tot
de treinen niet meer rijden
en in de morgen geen van beiden
meer kon weten van de glazen
en wat hij haar zo even
tussen koude dweil en wasverzachter
met taai plezier had aangedaan.
Zonde van die benen. Hij liet haar nu maar gaan.

Ruth Lasters (1979) studeerde Romaanse Talen in Brussel en leeft, schrijft en werkt momenteel in Antwerpen.

Met haar roman Poolijs won ze de debuutprijs 2007 en haar dichtbundel Vouwplannen werd bekroond met de prijs van het Liegend Konijn 2009. In 2010 verscheen haar tweede roman Feestelijk zweet. Momenteel werkt ze enthousiast aan een nieuwe dichtbundel en novelle. Haar werkbelevenissen schrijft ze van zich af in haar tweewekelijkse column die verschijnt in Jobat.

*

Kuip

Ik tilde mijn oude minnaars in bad, ik wilde
de verzameling zien van wat, wie ik had

liefgehad, meest of
minder, misschien of stellig, onvoorwaardelijk of
indien-als. In een kuip als een galjoenboot lang

het synchroon
wassen van elkaars rug, met elk een stuk zeep
blauwdooraderd, waarna zij met schouders tot bloedenstoe

opengeschrobd wegstappend. Behalve één, jij, waar ik me
benen rond romp achterhaakte, om samen, dwars
door de ander heen

het onverdraaglijk afkoelen van het water
af te wachten.

Maïs

Soms richt ik mijn ontgoochelingen af als logge,
dolle honden. In hoge maïsvelden liefst,

zoveel geritsel dat je desillusies er wel uit je hoofd
lijken te lopen, voor je uit. Ik roep ze op in al hun pijnlijke
details (Breng terug! Rechtop!) en laat ze daarna

Los! Af! Liggen! , waarna ik me uitstrek tussen stengels,
afgebroken kolven, me afvragend welke gedachten ik
in plaats van die teleurstellingen indien

alles me steeds voor de wind gegaan was: mogelijk
geen. Benauwend toch! Alsof je kamers uit je
ouderlijke huis wegdacht, je ontelbaar-vaak-er-

volstrekt-zomaar-binnen-zijn-gegaan
incluis.

Klaske Havik is architect en schrijver, en werkt als universitair docent Architectuur aan de TU Delft. Daar geeft ze les binnen de afstudeerstudio’s ‘Public Realm’ en ‘Border Conditions’, en introduceerde ze werkcolleges en ontwerpopgaves over het verband tussen architectuur en literatuur. Ze was co-redacteur voor de anthologie Architectural Positions: Architecture, Modernity and the Public Sphere(SUN 2009). In haar proefschrift (2012) ontwikkelt ze een literaire benadering van architectuur en stedenbouw. Havik is redacteur van OASE, Tijdschrift voor Architectuur (http://www.oasejournal.nl/nl/Issues).

*

de laatste straat

voordat het laatste huis verdwijnt
staat nog het geraamte
het oude leven van gevels ontdaan
kleuren op een binnenmuur
de tegels van een keuken
leiding, leuning, trap.

voordat de nacht valt
valt het licht weer zachter
zucht de wind van over zee
hoe toch de puinhoop, hoe het hek,
het zand, de stenen
hoe zelfs betonnen platen
zachter zijn, het licht ze
streelt als naakte huid.

terras

als de luiken zijn gesloten
de laatste gasten zijn vertrokken
veegt de barvrouw het terras
ineens het plein van haar alleen,
geen ruis van stemmen, mensen, glas.
een kamer tussen vier platanen
het plein is stil en ademt nacht.

Jan Kuijper (1947) debuteerde in 1973 met Sonnetten. Die vaste vorm heeft hij altijd behouden, of de gedichten nu Tomben (1989), Barbarismen (1994) of Toe-eigeningen (2005) werden genoemd. Ze gaan uit van een citaat, oorspronkelijk Nederlands of voor de gelegenheid vertaald. Albumbladen noemt Kuijper ze ook wel. Naast gedichten publiceerde hij Denkbeelden, korte aforistische teksten. Hij was geruime tijd fondsredacteur van Querido. Kort geleden hertaalde hij de Liefdesliederen van Hadewijch.

*

Tomben van Jean Paul

Ik voel me op geuren mijn jeugd in gewaaid,
maar waar die kermis was waar ik anijs
heb opgesnoven, geeft de geur niet prijs –
wel heb ik in een zweefmolen gedraaid,
of was het toch een carrousel? Gemaaid
gras is nog erger – ik raak van de wijs,
Grootschermer? Vondelpark? of toch op reis
in Zwitserland? Maar de aarde is ingezaaid,

het leger van ’t verleden komt eruit.
Het heden slaat in paniek op de vlucht
voor die skeletten met hun blote tanden.
Ze maken lege botsautootjes buit,
schieten de foto’s, kijken naar de lucht
in het verse hooi van al mijn weilanden.

De flatgebouwen van het voorgeslacht
bieden ook plaats aan mij. Het alfabet
bepaalt blok en verdieping, en belet
gekonkel in kliekjes. De grootste macht
ligt bij de lang gestorvenen: hun wacht
geen doos op Koninginnedag (BEZET
staat met zwart plakband op de stoep) – de wet
last in, first out is hier helaas van kracht,

helaas voor mij. Als ik ook dood zal zijn,
dan blijf ik nog uit kinderpiëteit,
maar nu leef ik dubbel: buiten de kast,
met kinderen op ’t Oranjefestijn,
en ook erin, voor de beperkte tijd
dat mijn schalmpje in de grote ketting past.

Gilles Boeuf (Parijs 1970) is de zoon van een Nederlandse moeder en een Frans-Russische vader. Hij studeerde filosofie in Leiden en Fotografie aan de Fotoacademie in Amsterdam. In 1998 debuteerde hij met Gedichten (Perdu). Dit debuut werd in 2002 gevolgd door In het groene licht (Meulenhoff). In 2006 verscheen zijn derde poëziebundel, Verte (BnM). Over de geschiedenis van zijn familie schreef Gilles Boeuf samen met zijn zus een kinderboek, verschenen in 2010, getiteld: De laatste prins (Witte uitgeverij, 2010).

*

Spoor

De man van het huis aan het spoor
loopt door het veld, er is
een spoor van het huis naar
de hut en een spoor van de
nachttrein langs het huis

De man volgt het spoor door het
bos, houthakkers hebben stapels
gemaakt en de jagershut kan
een schuilplaats zijn

Voor een dier, voor de man
van het huis zoals huizen zijn:

Slapen, opstaan, voedsel
Vuur met het water dat
schoonwast, van alles
ontdaan

’s Nachts is de trein de verte
die nadert, een ander huis
dat wacht en niet wacht

 

Zachtheid voor de gevallenen

We zagen rook vanaf het weiland

De heuvel, tegenover ons in een zachte waas,
kwam samen met de grijze rook en
de natte takken van de bomen

Wanneer we staan of liggen of de peren
uit het gras oprapen, de heuvel in
onze rug of voor onze ogen staat:

er is haast in dit verhaal tegenover
de heuvel, er is een geleide val
van de heuvel naar ons

Wij voelen dat in onze rug
bij het aanraken van het vochtige gras

Wanneer je gras plukt of de peer eet
die zich aanbiedt, steeds wijkt iets terug
maar zonder tranen

Jacobus Bos debuteerde in 1969 met de verhalenbundel Ik gavoor niemand uit de weg. In 1974 ontving hij de Anna Blaman-prijs. Zijn eerste dichtbundel heet Mijn blauwe evenbeeld en is in 1988 genomineerd voor de eerste C. Buddingh’-prijs. Daarna verschenen nog vijf bundels, waarvan Veilig is het nergens (Wereldbibliotheek, 2010) de recentste is. Hij publiceerde in diverse literaire tijdschriften, waaronder De Gids en De Revisor.

*

Oorvijg uit de hemel

Krijg een oorvijg uit de hemel.
Voel of ik overal nog heel ben.
Of mijn haren in brand staan.
Of mijn ziel ergens zweeft.

Een vogel vliegt ondersteboven
over de wolken in het water
waar ik aandachtig naar staar.

De dobber houdt zijn adem in.
Een schicht van staal en zilver.
De schaduw van een kikvorsman
die schreeuwend uit het water breekt.

Sta op de kade en wacht
op een schip dat uren eerder al
de haven heeft verlaten.

Steel een boot en roei de zee op
als een ware Engelandvaarder.
Weken later spoel ik aan op Tenerife.
De zon gaat bloeddoorlopen onder.

 

Uit het ongerijmde

Is het buitensporig als ik hier omkeer.
In dit woud van kinderstemmen
waar het zuiverste water
bruist van list en verraad.

Alsof er geen grond is voor argwaan
om wat ik meedraag
in de grot van mijn hart
waar de vuurspuwer zich verslikt

en het geluid maakt van een piano
die in vliegende vaart
het ravijn in wordt gereden
waar het eeuwig oorlog is

tussen de herder en zijn schapen
enerzijds en de hond Bobbie
die geen tegenspraak duldt
met de verte zo dichtbij.

De waterval van de twee schavuiten
buiten beschouwing gelaten
evenals de wartaal van de koortsige
monnik die steeds in de lach schiet.

Ilse Starkenburg (1963) debuteerde in 1990 met de dichtbundel Verdwaald ontwaken. Ze won het Charlotte Köhlerstipendium en publiceerde een verhalenbundel, De blinde vlek op de kaart (1998). Ze stelde het boek Louis Lehmann als Homo Universalis (Slibreeks) samen en schreef er een voorwoord voor. In totaal publiceerde ze tot nu toe vier dichtbundels, waarvan Gekraakt klooster (2007) de meest recente is.

*

de bloemen had ik net weggegooid

ze kwamen niet uit pas met
de stank van hun stengels kwam
een oude bekende
zonder sleutel het huis binnen

hij zei niets maar mijn vingers
gingen stinken alsof hij mij
een hand had gegeven, nu ik
niet meer alleen rook naar mezelf

was er hoop: als er stank bestaat
bestaat er ook niet stank -roos en
lelie, boterbloem- zelfs een vertrouwde
geur is beter dan niemand, ik zou

je nog een keer een oliebol
willen zien eten, poedersuiker
knoeien op je winterjas
waaronder kleine beentjes

voorzichtig zette ik de ramen
tegen elkaar open om het door
te laten waaien maar het verlangen
vast te houden een nog lege vaas

aandacht

nu geef ik je mijn aap
hij is nog nooit gestorven
hij is nog nooit geboren
nu geef ik je mijn aap
alsof je bent geboren
in plaats van dood te gaan
nu geef ik je
nog een moment
erbij mijn aap was
niet meer van mij