Alja Spaan (1957) is schrijver en kunstenaar. Haar huis in Alkmaar werd Atelier9en40 waarin ze tot 2013 kunst- en poëzieprojecten deed. Onder die naam gaf ze anderen en zichzelf uit. Ze verscheen ook in verzamelbundels maar werd bekend door de Turing 2015 waar zij de tweede prijs kreeg. We brengen twee gedichten van haar: ‘Richtingwijzer’ en ‘Speelgoed’.

richtingwijzer

Wij hadden geen honden. Wij kenden traag
lopende koeien die elkaar volgden op het
gladde pad, hun poten wegglijdend.

Ze kwamen altijd thuis. Hun lijven dampten,
de geur was vertrouwd. Je liep achter hen
en klapte in je handen.

Hij kent alleen de hijgende beesten die
schuddend en nat een ander pad namen
en pas na een tijdje naast je liepen.

Na nog langer is het vanzelfsprekend dat
de hond afslaat naar links als jij denkt
links te gaan. Zo is het ook bij mensen,

meent hij. Snuivend nemen we elkaar
waar maar het duurt even alvorens
wij aan elkaars bewegen

gewend zijn. Eerst is er nog het onduidelijk
passeren, dat wij nog steeds niet weten
hoe. En daarna weten wij het.

speelgoed

Zij laat haar borsten hangen, kniekousjes
net onder het weke vlees, alle

knoopjes gesloten over een blouse van
onbestemde kleur, bruine

randen langs pantoffels die ze aan haar
voeten laat, ze komt

niet buiten, zegt ze. Ze schuift naar mij omdat
ze daar eens woonde, kind bij

ouders die opeens dood waren. Met een
vinger tekent ze nog het behang, er

hing een hertje in borduursteken op de
kinderkamer, een vriend van draad.

Ik zie hoe jong ze was en hoe alleen
de dood maakt. Het lampje was oranje.

    Willem Thies (1973) was medeoprichter van het literaire punkrocktijdschrift Zeroxat. In 2006 debuteerde hij met de dichtbundel Toendra, die is bekroond met de C. Buddingh’-prijs. In 2008 volgde zijn tweede bundel, Na de vlakte, genomineerd voor de J.C. Bloemprijs, en in 2012 Twee vogels één kogel. Vorig jaar verscheen zijn vierde bundel: Meer mensen dan reddingsvesten. Vandaag brengen we twee gedichten van Thies.

    *

    Altijd denk je   aan de vriend   die zou sterven   die stierf
    nog één maal   wilde hij een glas   heffen    een heildronk
    stommelend   op de drempel   de hand al zwak de wijn zwaar
    resoluut     gebiedend de vinger     :opnieuw
    nerveus had je de kelk   niet de steel   omvat   kristal
    vooral het laatste kristal   moet klinken   moet zingen
    je stramme vingers     verschoven     omklemden zacht
    de steel      een kalme      kalmerende      glimlach
    het is goed     het zong     ijl  helder  hoog     het zong

    Brief

    Lieve Broer, beste vriend, ik verdraag dit leven niet,
    en er is geen ander. Soms wekt mij het geluid van alarmbellen
    van een spoorwegovergang in mijn hoofd. Een geluid
    dat nooit dooft. Mijn vervallen nekwervels seinen pijn
    tot in de uiteinden van de vingers van mijn rechterhand.
    Neem mijn boeken (veel van Reve) en mijn fiets.
    Ik wil alleen maar zitten naast een oceaan
    onder een wirwar van sterren terwijl kolossale
    vrachtschepen voorbijvaren.
    Ik wil zitten zonder ribben, zenuwen en kraakbeen
    zonder dit lichaam van mij, te ruim
    en vijandig, dit lichaam dat mij belaagt.

    Pim te Bokkel (1983) publiceerde drie dichtbundels bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. In 2007 werd zijn debuut genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Dit is hoe een storm ontstaat verscheen als laatste. Bij de olieverfschilderijen van dode dieren en verwelkte bloemstukken van Pieter Knorr schreef hij de onderstaande gedichten. Nieuwsgierig naar de gehele reeks? Neem een abonnement.

    *

    Vervluchtigen

    de magnolia blijft in de massieve vaas
    in het moment waarop ze net het blad niet laat
    ik wil het schilderij uit de lijst lichten
    de twijg van het doek bevrijden
    met de bloesem in een ruimte zijn
    niet dat ze me stil en levenloos bekijkt
    ze kijkt omhoog en strekt haar vleugelblad
    alsof ze dreigt op te vliegen
    het wit van de bloem gaat al op in de mist
    die de grens met de achtergrond is
    stof in de lucht die het licht weerkaatst
    vocht uit de vaas dat als eau de cologne verdampt
    voorbij mijn lippen gaat het
    op in een weefsel vertakkende haarvaten
    alles ademt opgelucht
    opgenomen neemt de lucht ons op

     

    Bij de geboorte van een veulen

    uit de vrieskist gelicht
    dooit uit de permafrost een veulen dat nog dood is maar de
    hoop voedt dat de tijd wordt teruggedraaid wanneer je lang en
    ernstig kijkt, alsof de herfst terugkeert als je het blad terug aan de
    skeletten van de eiken hangt
    een eerste lik
    de streken die je tekenen als je zo opspringt
    het negatief dan: tussen zwarte vegen de ruimte die je achterlaat
    als je er niet meer bent en waar je nu verschijnt en nat nog droomt
    dat je op ranke benen staat, als dorre takken die op breken staan
    vastgelegd ben je, herboren
    opgebaard
    in de bekisting van een lijst

    Ellen Deckwitz (1982) is een van de belangrijkste hedendaagse jonge dichters. Ze was Nederlands Kampioen Poetry Slam in 2009 en won metDe steen vreest mij de C. Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut. Ze is een geziene gast op festivals als Lowlands, de Nacht van de Poëzie en Saint Amour, ze draagt haar werk regelmatig voor op televisie, bijvoorbeeld bij Man bijt hond en De Wereld Draait Door en schrijft gedichten over het nieuws voor nrc.next.

    *

    Ontwaken

    De stoel, de lift, dit tijdschrift: ze zijn niet levenloos
    maar rusten gewoon even. De wijk doet haar dutje,
    gerangschikt in huizenblokken, trottoirs en bruggen.
    Het huis kraakt als het zich omdraait in haar slaap.
    De pinautomaat is kunststof dat alleen maar geld gaf
    om te kunnen doordromen, de mannen met baarden
    zagen het al. Onze wereld is aan het sluimeren,
    haar ontwaken zal zich openbaren in brokstukken,
    puin, ijzeren staken. Niet uit de bewusteloze treden
    van de brandtrap, de comateuze betonplaten. Banken
    ziekenhuizen, scholen, het bleken slechts cocons.
    Wacht maar tot ze zijn ontdaan van slaap. Ons huis
    is een knop, waarin de ontploffing al bloesemt.

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde eerder proza, poëzie en artikelen in diverse literaire tijdschriften, waaronder De Parelduiker, Liter, Kluger Hans en Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Momenteel werkt hij aan zijn debuutroman.

    *

    mijn hand een tong

    in het huis zonder ramen moet ik komen spelen
    zonder mijn autootjes mijn treinen mijn muziekdoos
    jij bent het raam zegt de man van het huis
    doe maar alsof alleen ik door je heen mag kijken

    doe maar alsof er achter jou regen was en ik
    overal snel de druppels moet tellen met mijn vingers
    doe maar alsof je een steenkoud raam bent met erachter
    veel wit en dat je kleiner wordt dat je kozijn kraakt
    ril maar ja tril maar en kraak vooral met je mond

    en dat het dan buiten leeg is maar ik wel blijf zoeken
    doe alsof ik iemand mis met mijn hand als een tong
    aan het glas ik sein naar je ogen die de lucht zijn
    en mijn ogen waarin geen vergeving slaapt
    je mond open is een tunnel waar ik doorheen moet

    en dat ik dan mijn adem op je druk als een stempel
    ik zal eerst even de kachel uitzetten zodat het echt is
    doe maar alsof ik het ovengordijn ben als de lichten aan gaan buiten
    doe alsof wij moeten wachten alsof hier niemand woont

    Hanneke van Eijken (1981) is dichter en jurist. Haar debuutbundel Papieren veulens (Uitgeverij Prometheus, 2013) werd genomineerd voor de C. Buddinghprijs 2014 en werd bekroond met onder andere de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2015. Ze stond op menig literair podium en droeg haar gedichten voor in onder meer het Concertgebouw, op de Nacht van de Poëzie en op festivals als Lowlands en De Parade.

    Van Eijken is onderzoeker en universitair docent aan de universiteit Utrecht waar zij onderzoek doet naar Europees burgerschap aan de leerstoel Europees recht.

    *

    Brussel

    Hier staan we, lief, net uit
    ons ei gekropen met onze vleugels van vloeipapier
    onze vingers trekken zich langzaam los, onze benen strekken

    lief, op de pleinen valt het stil, we blijven binnen en wachten
    achter glazen bakens, achter de vuurtorens van onze stad
    de straten liggen als stroken papier, als witregels onder onze voeten

    straks zal deze stad weer in beweging komen
    we hebben onze vleugels gladgestreken
    alsof het katoenen vliegers zijn

    buiten is het stil en zacht begint de ochtend
    en hier ben ik
    achter een baken van licht, voor een stad
    die op het punt staat opnieuw te gaan zingen

     

    Een kaart zonder kruis

    i.

    Ooit was ik een leerbewerker
    naar men zegt
    was ik de beste van de hele stad
    ’s nachts tikte ik nagels aan
    dagen, die steeds korter leken te worden

    ik zocht naar de roep
    van vogels buiten, spreidde mijn armen
    om lijfjes, bouwde voor hen een huis van lucht

    ii.

    we bakten je lievelingsbrood, maanbrood met gaatjes
    we vulden een tas met kleine dingen, we vertrokken
    uit onze stad

    de grenzen buigen zich als grillige littekens
    om ons heen, op onze kaart
    zoeken we naar nieuwe gronden

    ik weet nog dat het ochtend werd

    iii.

    ik vertelde je dat de zee zoiets als de hemel was
    we zouden zeesterren en vuurvisjes zien
    varen tussen de sterrenbeelden
    en dat je je hand niet uit de mijne mocht halen

    je wees naar zachte plekken in de golven
    ik staarde in het oog van de nacht

    een vuistje lag als een kiezel in mijn hand

    iv.

    ik weet nog dat het licht werd
    rotsen lagen als stukken breekzeep, als scherven
    land in zee en ik zocht je

    in de kleine ruimtes tussen de golven, in de diepte
    van mijn eigen stem

    ik weet precies
    hoe mijn lege armen voelen

    Willem Thies (1973) was medeoprichter van het literaire punkrocktijdschrift Zeroxat. In 2006 debuteerde hij met de dichtbundel Toendra, die is bekroond met de C. Buddingh’-prijs. In 2008 volgde zijn tweede bundel, Na de vlakte, genomineerd voor de J.C. Bloemprijs, en in 2012 Twee vogels één kogel. Onlangs verscheen zijn vierde bundel: Meer mensen dan reddingsvesten.

     

    *

    Oma   op het kiezelpad in de zon   doek rond haar hoofd geknoopt
    de schillen in haar schoot   het plonsen van de blanke   aardappelen in de teil
    (voor het middagmaal   soep   een kom jus met champignons gebraden vlees)
    klimop tegen de hoge schuurmuur   gegons van bijen en hommels   in de garage
    sleutelt de nagekomen zoon   aan een crossmotor   tong uit de mond   mijn broer
    en ik voor op de motor   tussen oom en stuur   slalommend   om hoekige strobalen
    op de akker bij de Beekweg   de schuifdeur van de schuur   rollend over een rail
    betonnen vloer   stalen treden naar hooizolder   snuivend en snorkend de varkens
    voedertijd   snuit in de trog   wroetend   ik vang een muis   bij de staart
    tussen de vier houten schotten   van een hok   de muis kromt zijn lijf   bijt
    een ketting kleine gaatjes   in mijn hand   bloed   opa lacht   hoe lang
    blijft een muis zwemmen   in een emmer water   glijdend langs de wand
    ik zet hem uit in het maïsveld   hoop dat hij het overleeft   glad en nat zijn vacht
    het andere, verre klimaat achter glas   zware tomatenplantgeur   dikke behaarde
    stengel   stervormige kroon   kortademige tropentocht in de kas   opgepotte zon
    rubberlaarzen schoongespoten en drogend in de melkkeuken koel   beschaduwd
    de kersen trekken eksters   de mesthoop stoomt

     

    Uitkijk

    Een grassige heuvel overziet de haven. Bierflessen plaveien
    het pad naar de bunker, plek om schemerige uren te doden.
    De wind speelt orgel, een gespleten balk draagt een Christus.
    Op het kruis spiedt kopschuddend een kraai, als vanaf een uitkijkpost
    boven in een mast. Hij waakt over de verdronkenen, de vermisten.
    Het onvaste vlak van de zee: een wiegende zerk. Ik ken een beeldhouwer
    die alleen in zijn hoofd schept, hij laat zijn zwaard het water klieven.
    Landinwaarts strekken de koolzaadvelden zich uit, zo geel dat de zon
    teleurstelt.

    Rinske Kegel  (Haren 1973) is schrijfster en illustratrice. Zij publiceerde onder andere bij literair tijdschrift Op Ruwe PlankenDe GidsExtazeHet Liegend Konijn en De Uitvreters. Ze won de derde prijs van de Oostende Poëzieprijs 2013/2014 en de eerste prijs van de VUMC Poëzieprijs 2015.  Ze trad op bij onder andere Onbderf’lijk Vers en Dichters in de Prinsentuin. Ze bracht onlangs zelf een bundel uit met tien gedichten: Als ik win verlies ik mijn reputatie als verliezer.

    *

    Alvast

    Dit is wat je alvast doet
    een kist maken
    vragen of ik proef wil liggen
    iets ruimer zeg ik
    jij zegt te weinig hout maar
    daar merk je dan toch niks van
    en
    niet dat ik je dood wil

    vervolgt
    ik heb nog handgrepen liggen
    uit de oertijd
    toen alles er toe deed
    ik nooit aan de dood dacht
    nooit aan jou

    Decor

    De flamingo’s strekken potsierlijk
    hun poten als meetinstrumenten

    als ze vergeten suikerspinnen
    te eten verliezen ze aan gratie
    worden ze wit als een spatie in
    een aangeklede zin

    suikerspinnen vreten
    het mooie plaatje niet vergeten
    hun zoetige adem kleeft aan het decor
    het spiegelende water de ogen
    van de bezoekers

    maar iedereen kijkt
    naar de witte flamingo

    F. Starik (1958) is dichter en schrijver. Moeder doen, het relaas over een demente moeder en een mantelzorgende zoon, beleefde recent een derde druk. Zijn tiende bundel Staat verschijnt vandaag. Presentatie om 19:00 in Kapitein Zeppos te Amsterdam. 

    *

    Tafel

    Voor wie het leuk vindt om op een tafel te klimmen
    — en dat vind ik — om een toespraak te houden
    iets voor te dragen, een lied te zingen
    of gewoon om de wereld eens
    vanuit een ander standpunt te bezien:
    het nadeel van de tafel is de rand.

    Toch is de rand van de tafel noodzakkelijk.
    Zonder rand was de tafel geen tafel maar
    een wereld die geen einde nam
    en voor je het weet
    staat er een uitvinder op
    en noemt de zee die hij aanschuift stoel.

    Baas

    In maart kocht ik een fraai kostuum
    van Afrikaanse snit. In de winkel paste ik de jas
    die paste en geloofde ik de broek. Thuisgekomen
    hield ik de broek voor mijn been en zag
    dat de broek te lang voor mij was
    borg het pak licht teleurgesteld in de kast
    en dacht voortaan iedere dag even aan de broek
    die me niet past. Het werd april, zelfs mei.
    Nog deed ik niets. Toen brak de dag aan
    dat ik het pak uit de kast tevoorschijn haalde
    dat ik de broek nu echt aantrok en zag dat het klopte
    de broek was te lang. Ik zou hem moeten inkorten, maar hoe.

    Een zomeravond, augustus, nauwelijks televisie
    stelde ik de strijkplank voor de beeldbuis op
    nam spelden uit de speldendoos
    de kaart met plakzoomband
    ging aan de slag met naald en draad en streek
    de plooien glad, de broek op maat, voegde
    de daad bij waaraan ik maanden dacht.
    September. Een pak dat past
    en dat ik nooit zal dragen.

    Al is de broek niet meer te lang
    de zoom is veel te dik en bobbelig geworden
    en glimt waar ik hem te lang en te heet heb gestreken.
    Niet glad.

    Je ziet heel erg dat die jongen zijn broek
    zelf even op maat dacht te maken.
    Ik heb het leuke pak, weer maart, niet weggegooid.
    Ik zin op een list. Iets met een schaar.

    Michael Tedja (Rotterdam, 1971) schreef de experimentele romans A.U.T.O.B.I.O.G.R.A.F.I.EHosselen, en de bundels De Aquaholist, prozagedichten, Tot hier en verder, gedichten. Hij gaf voordrachten op het Crossing Border Festival en het Read My World festival. In de bundel De 100 beste gedichten van 2015 werden een aantal van zijn gedichten opgenomen.

    *

    Plek

    Een zware regenton als metafoor
    voor de voortgang des levens was geen grap.
    Zij maakten er een gortdroge analyse van.
    Ondanks dat ik in het team zat stond ik buiten.

    Ik was één stap verder. Ik ging er vanuit
    dat het team nooit bereid zou zijn
    mij te omarmen. Werd ik er stil van?
    Eén stap maakte nog geen avondvierdaagse.

    Was ik de wortel van de boom die onderzoek
    verrichtte op de bodem van het bestaan?
    Moest ik van de aardbodem verdwijnen
    zodat er alleen het werk restte?

    Wanneer men achteloos een boom nadeed
    spraken we van geschiedvervalsing.
    Zij die geschiedenis wilden schrijven
    moesten het zelf doen. Met steken onder water.